zaterdag 31 juli 2010

The Magnificent Ambersons

Er is niemand die films zo goed (en snel) kan neerzetten als Orson Welles. Hier als verteller (ook van de aftiteling!) die het opgroeien van een jonge telg van de Ambersons schetst in veranderende tijden. Dat laatste is het hoofdthema, en de jongeling (een naar sujet en moederskindje) is het slachtoffer. Net als alle Ambersons eigenlijk. Dit alles gesymboliseerd door de opkomst van de auto en het verdwijnen van de paardenkarretjes. Nooit geweten trouwens dat ze eerst letterlijk gemotoriseerde paardenkarretjes maakten. Wel logisch eigenlijk. De jongste Amberson papt aan met de prachtige Anne Baxter, maar kan (dus) de sprong naar de moderne tijd niet maken, in zijn geval benadrukt door haar uitvinder-vader. Amberson houdt vast aan zijn moeder (en zij aan hem misschien). In een van de mooiste scènes vertelt hij zijn dinnetje dat hij op wereldreis gaat en, zo zegt ie haar melodramatisch, misschien wel nooit meer ziet. Dat doet haar pijn, maar ze houdt zich in de laconieke wraakoefening met moeite groot. Wat aan The Magnificent Ambersons vooral opvalt is hoe de film in slechts negentig minuten toch heel rustig kabbelende familiescènes weet te schetsen, waarin George bijvoorbeeld een heel diner naar binnen schuift, ondertussen met zijn tante pratend.

Jindabyne

Vergeleken met Lantana (eveneens van Ray Lawrence) is dit toch wel een erg matige film. De tv-gids leek enthousiast, maar gaf als teken aan de wand ook maar drie sterren. En daar kan nog best een halfje af. Jindabyne verplaatst Carver's Short Cuts-verhaal van het meisje in de rivier naar Australië, maar het enige interessante dat het toevoegt is het raciale aspect. Het meisje is in dit geval namelijk aboriginal, overigens met een voorliefde voor spierwitte country, die ze in de geslaagde opening prachtig zingt. Dan verschijnt de schurk, die me aan Terre'Blanche deed denken. (Australië, een even fout land als het oude Suid-Afrika) Er zit iets onder je auto schreeuwt hij haar toe. Ze stopt en that's it natuurlijk. Het zou veel beter geweest zijn als die hele slechterik niet meer te zien zou zijn geweest, maar nu zien we 'm later het lijk dumpen. Lawrence plakt er vreselijk overdreven klaagzangmuziek onder. Sterker nog, de bad guy lijkt iedereen in het dorpje Jindabyne in de gaten te houden en gedraagt zich eigenlijk hartstikke verdacht. (Waar verder niets mee gebeurd) Zo probeert Jindabynev veel te veel te laten zien en komt het vistripje er maar heel bekaaid af. Beter geslaagd is de rol van Laura Linney (als echtgenote van een van de vissers), die in het tweede, betere uur van de film een groot aandeel krijgt. Zij ontwikkelt een enorm schuldcomplex, wat ze waarschijnlijk al had nadat ze in een postnatale depressie kwam. Ook nu maakt ze bepaald geen gezonde indruk, maar dat blijkt (wederom) een zwangerschapje te zijn. Ook dat is weer een verhaallijn die de boel eigenlijk nodeloos ingewikkeld maakt en uiteindelijk maar gewoon wordt vergeten.

Waiting for Happiness

Een soort Claire Denis-film maar dan (ter plaatse) gemaakt door een Afrikaan. Wat al snel opvalt zijn de piekfijne (digitale?) beelden. Daar heb je denk ik niet veel budget meer voor nodig dus. Net als bij Denis is het lastig te zeggen waarom dit goed is, kwestie van sfeer vooral. Een kleine film om gelukkig van te worden. Er is niet echt een verhaal, we volgen meer het wachten op geluk van een kleine gemeenschap. Er is een wat depressieve jongen die modern gekleed is en daardoor uit de toon valt. (Hij wil vermoedelijk terug naar Frankrijk) Nog aandoenlijker is een kleine jongen die liefdevol als assistent voor een oude baas werkt. Zij repareren de elektriciteit, zo goed en kwaad als dat kan en filosoferen niet zonder reden over de dood. Dan is er nog een Ayaan Hirsi Ali-achtig meisje dat van een griot leert zingen en spelen in muzikale intermezzi. Acteren had ze beter kunnen laten, maar beide stralen kracht uit.

Goodbye, Dragon Inn

Voor de filmnerd conceptueel gezien een heerlijke handelingenfilm, al blijft het een handelingenfilm hé, dus dwalen de gedachten wel. Af... Wat is het geval, Goodbye Dragon Inn speelt zich af in een oude, bijna lege bioscoop, terwijl er een stokoude Chinese film wordt vertoond. We beginnen gewoon met de intitels van díe film, en zoomen dan uit om een kijkje in de bios te nemen. Daar treft regisseur Tsai Ming-Lian o.a. een Japanse toerist cruisend voor een mannelijk verzetje, een meisje dat nootjes zit te kauwen en de manke ticketverkoopster annex manusje van alles, die exotisch eten klaarmaakt en rond waggelt. De eerste veertig minuten wordt er helemaal niet gesproken, behalve dan natuurlijk van het doek. De kijker kan als breinpoker proberen te bedenken of de tekst op het doek nog verband zou kunnen hebben met de "echte" actie. Als er dan eindelijk toch wat wordt gezegd, lijkt dat zelfs wat jammer, maar de tekst is wel noodzakelijk bij het zeer fraaie einde waarin twee oude mannetjes elkaar treffen en acteurs uit de film blijken te zijn. Het regent, er klinkt een sentimenteel liedje en (enorme spoiler in een film waarin helemaal niets gebeurd) de bios blijkt voorgoed te sluiten.

vrijdag 30 juli 2010

The Naked Kiss

Ik ben de dvd A Personal Journey through American Movies van Scorsese aan het kijken. Scorsese's teksten lijken soms recht uit een filmgeschiedenisboek te komen en hadden nog net wat persoonlijker gekund, maar Scorsese als verteller (ook in beeld) is een guitig New Yorks kereltje. Hij noemde daar Point Blank en ook dit The Naked Kiss, van de volgens hem wat vergeten regisseur Samuel Fuller, die zeker in zijn eigen tijd geen positieve kritieken kreeg. The Naked Kiss is inderdaad een grillig, maar zeer boeiend drama. Het begint al met een krachtige opening, waar een vrouw een man er met een schoen van langs geeft, terwijl haar pruik afvliegt. Ze zal hetzelfde (nou ja met haar echte haar terug) later ook nog doen bij een hoerenmadam. Want ja, The Naked Kiss behandelt een hoop risky onderwerpen. Na de opening zappen we naar twee jaar later waar de vrouw een klein stadje bezoekt, onder het mom van traveling salesmen in champagne. Een agent heeft haar meteen door. (Eerlijk gezegd eerder dan ik) Hij wordt aldaar haar eerste en laatste klant, want daarna wordt de voormalige dame van lichte zeden verpleegster en haast eindeloos lang lang het lievelingetje van het dorp. Fuller is niet vies van wat melodrama en laat haar (de actrice Constance Towers is ook zangeres) samen met haar revaliderende als piraten verkleedde kinderen een liedje zingen. In the mean time slaat ze een grote rijke vis aan de haak, wat de agent (die na zijn vrolijke begin onsympathiek is geworden) helemaal niet zint. Lijkt uit te draaien op een dorpsschandaal en de dame die met pek en veren wordt weggejaagd, maar dan heeft Fuller volkomen uit het niets een nieuw idee/thema: pedofilie! Daaruit volgt ook de interessante titel, de vrouw verklaart later dat ze "het" al wist na de eerste kus, een naakte (=lege?) kus. Doet me denken aan een anekdote van John Irving over hoeren op de Wallen. Als de klant binnenkomt en hij heeft nog voor ie zijn broek uit heeft geen stijve, is er iets niet pluis.

Life, and Nothing More

Middelste deel in de Koker-trilogie van Kiarostami. (Het derde deel, Through the Olive Trees is met afstand het beste overigens) Life, and Nothing More is meer een soort documentaire. Een acteur speelt het nukkige alter ego van Kiarostami, die met zijn zoontje richting Koker rijdt om het jongetje van die vorige film (die met het kwijtgeraakte schrift) te zoeken. Er is een gigantische aardbeving geweest én er is een WK voetbal in Italie bezig, waarvoor zijn zoontje zich vooral interesseert. De beelden van de verwoestingen zijn schokkend, met diepe demonische scheuren in honderden meters hoge rotsen. Nu schaam ik me wel een beetje dat ik in Olive Trees me af vroeg waar al die schade dan was. Wegen zijn onbegaanbaar, dus het is nog een heel gedoe het gebied van die vorige film te bereiken. Daar babbelen ze wat met de acteur die de oude man speelde, die helemaal niet zo oud is en vind dat hij er eigenlijk helemaal niet goed vanaf kwam in de film. In typische Kiarostami-stijl eindigt de film plots en schimmig. Het is trouwens ook hier dat hij Vivaldi ontdekt, die hij in Olive Trees nog veel mooier zou gebruiken.

Point Blank

John Boorman doet een soort Roeg. Zeker in het begin is er door het wilde editen en de totaal onduidelijke structuur geen touw aan deze, op zich zeer stijlvolle, actiefilm vast te knopen. Een double-cross in Alcatraz, daar komt het op neer. De stoere Lee Marvin (best een ouwe kerel voor een actiefilm) is het slachtoffer en gaat op een geweldstoer om zijn geld terug te krijgen. Hij bezoekt clubs, gangsters in dure huizen en oude vriendinnen, maar aan het eind weet hij eigenlijk nauwelijks meer waarom ie al die moeite deed. Misschien is hij zelf ook wel gebruikt. En zijn vriendin is ook al kwaad op hem en slaat hem in een beroemde scène op zijn muil, waarna ze alle apparatuur in het huis aanzet en hem door de intercom vermanend toespreekt.

The Little Foxes

Weelderig drama van Wyler, die natuurlijk goed is in dit soort veelkoppige epi. (Zie The Best Years of Our Lives) In dit bij vlagen bijna socialistisch manifest richt hij zijn aandacht op een rijk huishouden, waar Bette Davis de scepter zwaait. Eerst lijkt ze nog een stoere tante, die de touwtjes terecht in handen heeft, maar al snel ontpopt ze zich als bitchy kapitalist die haar doodzieke echtgenoot (Herbert Marshall) rustig misbruikt als het om de centjes gaat. Minstens zo slecht zijn haar broers, die een cotton mill naar het dorpje willen halen om daar de lokale bevolking als minimum wage-slaven mee uit te buiten. Aan de goede kant staan een linksige journalist (David Hewitt) die goed bevriend is met Teresa Wright, de dochter van Davis. Dit zijn nog lang niet alle personages trouwens, want Wyler besteedt ook nog redelijk wat tijd aan het volgzame Afro-Amerikaanse personeel (dat blijft ongemakkelijk) maar hij neemt ze in elk geval wel serieus. Dan Duryea is in zijn filmdebuut heerlijk gluiperig als een neef van Davis, die eventueel met Wright zou moeten trouwen, maar voorlopig de kantjes er vanaf loopt en gapend bij de bank werkt. Hij heeft een hilarische scène met een dikke sigaar en een rolstoel. De kansen blijven gedurende de film keren tot een machtige (maar subtiele) ontmaskering aan het einde. Geldzucht brengt je nergens.

donderdag 29 juli 2010

La Niña Santa

Ouderwets symbolisme noemde iemand dit op IMDB, en dat klopt wel. De combinatie van godsvruchtige meisjes en erotiek voelt wel een beetje voorspelbaar aan. Masturbatie leidt tot koorts bijvoorbeeld. Ergens op tweederde dacht ik; de lesbische scène ontbreekt er nog aan, en hop, daar kwam ie al. Niet meer dan een beetje kussen hoor, het is allemaal vrij speels. Typisch regisseur Martel is dat ze de kijker nauwelijks houvast biedt qua setting. Het kostte me wel een kwartier om uit te vinden dat de locatie waar dit alles zich afspeelt een hotel is. Het blijft lang onduidelijk omdat er allemaal dokters rondlopen (voor een conferentie) én we tegelijk schoolmeisjes in de katholieke les zien. Dat laatste zal dan wel niet in het hotel zijn, maar als gezegd Martel helpt expres niet. De vriendinnen in de katholieke les roddelen over hun knappe leraar en als een van de meisjes (het hoofdpersonage) tijdens het kijken van een theremin-optreden (!) wordt aangerand, door een van de conferentie-dokters nog wel, ziet ze dat vanzelfsprekend als uitdaging. Wat zei Jezus ook alweer. Redt één iemand en je redt de mensheid. En het meisje denkt de dokter wel te kunnen redden met wat toenaderingen. Elders (in een van de meest Buñuel-surrealistische) scènes valt een naakte man van een balkon. Waarom? Geen idee, maar de verwarring is wel aangenaam.

Dobermann

Het mag soms zo lijken maar die Fransozen zijn natuurlijk niet altíjd bezig met knieën van minderjarige meisjes. Er was ook nog zoiets als de cinema du look, een gladde stroming. Pulpgeweld op zijn Tarantino's. Dobermann is een hysterische exponent hiervan en zo slecht dat ie wel weer wansmakelijk vermakelijk wordt. Ergens krijgt een agent een granaat in zijn motorhelm, die hij niet meer afkrijgt! Dat werk. Het Reservoir Dogs-groepje van dienst bestaat o.a. uit gangleider Cassel, een travo, een priester en een doof meisje, Monica Bellucci zonder tekst, zit stil en wees mooi zeg maar. Vooral de priester is wel geinig. Net voor dat akkefietje met die granaat is de achtervolgende motorrijder uit beeld verdwenen waarna de priester wat (bijbelse?) absurde teksten kan schreeuwen. Leukste grap is als de oenigste der gangsters een club verlaat om eens lekker in de stadssingel te schijten. En wat vindt hij daar om zijn reet mee af te vegen? Cahiers du Cinéma!

Rumble Fish

Deed me aan Dear Wendy denken, allebei theatrale poëtische jeugd-gang movies. Alsof de schoffies Shakespeare hebben gelezen zeg maar. Rumble Fish is niet echt geslaagd, maar je kunt niet ontkennen dat Coppola niet keihard zijn best doet om wat nieuws te brengen. Sfeervolle zwart-wit beelden, op zijn Shadows and Fog van Woody Allen, merkwaardige muziek van Stuart Copeland, van The Police. Dat treft, want de held van de film is Mickey Rourke en die heeft op een of andere manier wel wat van een britpopper. Hij speelt een voormalig gangleader die naar zijn territorium terugkeert. Zijn broer (Matt Dillon) kijkt geweldig tegen 'm op, maar Rourke heeft het wel een beetje gehad. (Met alles eigenlijk) De twee dwalen alleen en tezamen rond, terwijl Rourke met hoge kalme stem filosofietjes ontvouwt, die de simpele Dillon wat boven de pet gaan. Hij wil ze ook eigenlijk gewoon niet begrijpen, hij wil gewoon de gangster zijn (en zien) zoals vroeger! In de marge karakters als Dennis Hopper (dronken pa) en Nicholas Cage (opportunist). Mooi detail is Rourke's kleurenblindheid, vandaar dat de film zwart-wit is zou je zeggen, maar de rode en blauwe vissen in de aquaria zit hij wél. Die moeten als laatste daad bevrijdt worden. Jammer dat zwaailichten van de politieauto's dan weer wel gewoon in zwart-wit zijn. Zou Michael Jackson zich voor Bad trouwens hebben laten inspireren door het fraai gechoreografeerde matpartijtje uit de garage hier?

The Happiness of the Katakuris

Miike Takashi houdt hier zijn geheel eigen Miike & Thomas-show. Met Power Rangers-invloeden, of zoiets. Nog gekker (en een heel stuk goedkoper) dan het vergelijkbare The Taste of Tea, overigens niet van hem, zoals ik dacht. Al het budget zat hier waarschijnlijk in de eerste hilarische twee minuten, waar een bizar kleiwezentje uit een bord soep verschijnt. Er ontvouwt zich daarna een soort horrormusical (inclusief karaoke) over een gezin dat een hotelletje runt. Eerst komt er tot hun spijt niemand, maar áls er dan mensen verschijnen, leggen die gasten stuk voor stuk aldaar het loodje. Zo komt er een meisje ónder een Sumo-worstelaar om! In alle hilariteit en wansmaak weet Takashi toch tot twee keer toe zijn materiaal te overstijgen. Eerst poogt een dodelijk gewonde Brits-Japanse marinier al de mensen (meisjes?) te bellen die hij pijn heeft gedaan. En later, helemaal aan het eind, als het gezin een Tiroler bergdansje doet, krijgt oude opa ineens besef van zijn naderende dood. Helemaal vrolijk eindigen zou ook niet kloppen. Dat visioen zit overigens net na een vulkaanuitbarsting, waarvan ik hoopte dat het resultaat de snelweg zou zijn (van lava, waarom niet) waar de familie eigenlijk op wacht. Nu ontstaat er na de chaos dus, als gezegd, meer een pittoresk Alpenplaatje!

woensdag 28 juli 2010

Where Is the Friend's Home?

Geen 'Ik ben pas zes, Mees ik heb je mes' maar 'Ik ben pas acht, Mohammed Reza ik heb je huiswerkopdracht!' Vraag me af wat Kiarostami van Het Zakmes zou vinden. Misschien te glad. Hier moet een jongetje van het ene dorpje naar een ander (groter) dorp lopen om zijn maatje diens schrift terug te geven (Anders wordt die jongen van school geschopt) In een lieve scène daarvoor poetst het jongetje de broek van de ander na een valpartij. Dat is de enige scène die Kiarostami gebruikt én nodig heeft om de vriendschap tussen de twee te schetsen. De zoektocht naar zijn maat is een heel gedoe, volwassenen negeren hem. Allemaal conservatieve mannetjes natuurlijk die hem liever rondbevelen en willen dat ie een pak slaag krijgt. Gelukkig komt ie uiteindelijk nog een lieve oude man tegen. Opmerkelijk is een fascinerende "cut" van Kiarostami aan het eind, die de hele terugweg in het donker overslaat. En thuis lijkt de spanking die hem toch te wachten leek te staan ook buiten beeld voorbijgegaan.

Sunrise

Subliem gefilmde jaren '20-klassieker, ondertitel A Song of Two Humans, waarvoor Murnau gigantische sets uit de grond stampte. De beelden zijn navenant indrukwekkend. Een film voor op posters zou je bijna zeggen. Dé op alle vlakken mooiste scène van de film is een sequentie waarin De Man achter zijn Vrouw aan rent, die voor hem op de vlucht is nadat hij haar probeerde te doden. Jawel! Ze rennen door bossen en dan komt daar ineens een tram aan, waar beide in springen. Op weg naar de Grote Stad. Totale magie. De Man (George O'Brien) is me trouwens het agressieve kereltje wel. Niet alleen wil hij zowel vrouw als minnares doden, daar zit een hele film tussen, ook zwaait hij als een echte fundi met een mes als een klant bij de kapper een heimelijke blik op zijn vrouw werpt! Zijn moordneigingen kun je overigens makkelijk zien aan komen, want even daarvoor gaat hij als een zombie rondlopen. Dat mag nogal oubollig en koddig zijn, de kop van die O'Brien is wel zeer modern, op de een of andere manier. Dat geldt niet voor zijn koket met de ogen knipperende vrouw en minnares, maar zo horen vrouwen er ook uit te zien in zwijgende films. Het einde lijkt bitter als Bogart's In a Lonely Place te worden, maar dat ging Murnau en/of de studio kennelijk toch te ver.

Central do Brasil

Lang door elkaar gehaald met Cidade de Deus, in de zin dat ik dacht dat er één grote Braziliaanse moderne film was, en dat dát 'm was. Maar ook Centrol do Brasil is, terecht of niet, klassiek en zorgde voor een opleving van de Braziliaanse cinema. De opening is prachtig, bijna Koyaansqatsi-achtige beelden van een hectisch treinstation, begeleid door een aardig piano-thema. Vergelijk het met het veel interessantere Cairo Station. Op het perron zit een oudere dame brieven voor analfabeten te schrijven. Ze maakt kennis met een jongetje en diens moeder. Iedereen doet snibbig, dan is de moeder naar gene zijde en doet de oude vrouw nog steeds vervelend tegen het jongetje dat nu alleen op de wereld is. Dan bedenkt de oudere dame zich. En toch weer niet. Ziedaar het patroon van de film, van eindeloze aantrekking en afstoting tussen de twee. Ze vertrekken samen richting binnenlanden, op zoek naar de vader van het jongetje. En komen daar o.a. een vriendelijk al dan niet homoseksuele trucker tegen, waar de oude vrouw totaal out of character meteen verliefd op wordt. Het einde is nog best verrassend, je verwacht dat de oude vrouw wel gewoon voor het jongetje zal gaan zorgen, maar dat loopt toch net even anders. En zorgt voor een mooie laatste brief, zonder blikken of blozen lekker melodramatisch.

Men with Guns

Eigenlijk Hombres Armados, hoewel dit de officiële titel is. Heel wat beter dan John Sayles' andere Latijns-Amerikaans georiënteerde film, Casa de los Babys. Men with Guns speelt in een ongedefinieerd land, een amalgaam van alle Latijns Amerikaanse landen eigenlijk, waar een oude dokter zijn voormalige studenten op gaat zoeken. Hij heeft ze richting de binnenlanden gestuurd, om voor de indianen te zorgen, zogezegd. Maar de indianen houden helemaal niet van los blancos en even gevaarlijk zijn de guerilla's en een keihard optredend leger. Kortom, terwijl de oude man reist en medepassagiers oppikt komt hij alleen teleurstelling tegen. En skeletten. Hij is dan ook wel erg naïef geweest. Het zijn de bijfiguren die de kracht van Sayles bewijzen. Zo zien we een pienter jongetje, een paar nomadische armoedige landbouwers, die bij gebrek aan tv een verhaal willen horen, een gedesillusioneerde priester, die zich "een geest" noemt, en een voormalig soldaat, agressief en gewond en vooral cynisch. Een zeer mooie rol. De structuur is trouwens gepast magisch-realistisch, met een vrouw die een verhaal aan haar dochter vertelt, tot het moment dat de hoofdpersonages in hun leven verschijnen.

dinsdag 27 juli 2010

Don't Look Now

De engste film aller tijden volgens ons moeder, die het er al over had toen ik nog klein was. Kwam er pas onlangs achter dat die "rode jasje-dwerg-film" van Roeg was. Nou, qua spanning vond ik 'm wat tegenvallen, Roeg zou zich ook geen raad weten met een conventionele thriller, waarvoor op zich wel het materiaal aanwezig is. De twee mysterieuze zussen die de trigger van de angsten van het echtpaar lijken te zijn, vond ik zelfs een beetje een cliché. Zou het niet mooi zijn geweest als die paranoia van de overal opduikende overleden dochter helemaal uit het echtpaar zelf was gekomen? Het begin is wél fantastisch, met de druppel op de foto. Tarkovskyaans! En dan is daar nog die beroemde seksscène (een van de betere in de hele film) waarvan het gerucht ging dat ie echt was, maar de echte genialiteit ervan zit 'm vooral in hoe Roeg dat weer op zijn Roegs doorsnijdt met beelden van kleren die weer aangaan. Het naïef kinderlijke pianomuziekje dat daar klinkt is ook zeer fraai. Op dat moment lijkt de dood van het overleden kind verwerkt, maar eigenlijk is het pas het begin, uiteindelijk resulterend in een einde recht uit de Efteling.

Sex, Lies, and Videotape

Te lui om uit te zoeken wat Soderbergh hiervoor uitvoerde - maakte ie misschien reclamefilmpjes? - want zijn debuut is ambachtelijk gezien meteen perfect. Mooi geschoten, mooi geluidsdesign. En dat ongetwijfeld met een niet al te groot budget. Goeie zet is ook, om in een film die eigenlijk volledig over seks gehad, expliciete handelingen buiten beeld te houden. Nu zit de broeierigheid meer in bezwete bovenlippen. Mooiste personage is dat van James Spader, getooid met bizar weelderige mat, die als de maker van erotische videogesprekken het leven van een stel plus haar zus op zijn kop zet. Iedereen doet het met iedereen, of zou het moeten doen, of wil het doen maar kan het niet. En uiteindelijk barst de bom in een aardige sleutelscène, waar de echtgenoot geconfronteerd wordt met de opnames van zijn vrouw, wat ie dan weer kan afreageren op de videomaker.

Local Hero

Misschien niet zo goed als Bill Forsyth's eerdere jeugdklassieker Gregory's Girl, maar wel een heel lieve, heerlijke film. Zouden alle films waarin de oude Burt Lancaster meedoet goed zijn? Hij speelt hier een door zijn hilarische therapeut geterroriseerde baas van een steenrijk olieconcern. Dat stuurt een Dustin Hoffman-achtig mannetje (Peter Riegert) naar Schotland, om een dorpje op te kopen. Er moet naar olie geboord worden. In een film vol milde kleine grapjes wordt hij op het Schotse vliegveld opgewacht door een jongen, Peter Capaldi, het scheldkanon uit In the Loop, die net doet alsof hij welkomstbordje discreet verbergt. Hij had er net nog mee staan zwaaien en nu eigenlijk de hoop opgegeven dat ie 'm nog zou vinden. Het duo bezoekt eerst een testcentrum waar ze de baai op microschaal hebben nagebouwd. Door de bootjes heeft het al iets van dat baantje dat Antoine Doinel ooit had, maar zeker als er dan ook nog een fraai meisje verschijnt dat haar haren los schudt en in badpak tussen de bootjes duikt is het helemaal een mooie ode aan Truffaut. Vervolgens op naar het Schotse kustdorpje (onderweg wordt er nog een konijn aangereden) waar de mensen in een geinige omkering van wat je zou verwachten staan te springen om hun huizen te verkopen. (Ze moeten zichzelf dwingen om hard to get te spelen) Zij mogen dan snel weg willen, "Dustin Hoffman" raakt al snel gehecht aan het paradijsje, waar mensen in tegenstelling tot hij geweldige huwelijken hebben, vol passie! Ondertussen observeert hij voor baas Burt Lancaster de sterren. De land- en luchtschappen zijn inderdaad heel fraai. Na een uur en een kwartier lijkt de film zo'n beetje om, terwijl die nog veertig minuten moet duren. Enigszins jammer wordt er dan toch nog een obstakel opgeworpen (juist het rimpelloze van de hele transactie had wel iets) maar dat obstakel zorgt wel voor de fenomenale entree van Burt Lancaster ter plekke. Met helikopter, bijna als het ruimteschip dat in Close Encounters of the Third Kind verschijnt.

Los Olvidados

Lang geleden dat ik een Buñuel zag. Dit was zijn eerste succes uit zijn Mexicaanse periode en Buñuel's verknipte poging tot neorealisme. Je zou zeggen niks voor hem, en hij kan het dan ook niet laten om de arme sloebers Freudiaanse moorddromen over kippen te laten hebben. Elders gooit de hoofdrolspeler zelfs een ei tegen de camera. (Erg lollig!) Er bestaan meerdere versies, met verschillende eindes, maar het treurige mysterieuze laatste shot wat ik zag (met een ezel en een lijk) had iets van Bresson. Zo is Los Olvidados vooral een beeldenfilm. Wat dacht je van een beenloze man in een karretje, die wordt getreiterd door het groepje gangsta boys (de Vergetenen dus). Hij valt om als een tuimelaartje, ze schoppen zijn karretje weg, ergens tussen absurd en pijnlijk allemaal.

maandag 26 juli 2010

Gold Diggers of 1933

Wekt een minuutje of twintig vol kinky wisecracks de indruk dat dit wel eens zo goed zou kunnen worden als Footlight Parade, mijn favoriete jaren '30 musical. (Alsof ik er meer dan twee heb gezien) In dat eerste gedeelte zien we hoe en musical-productie wordt stilgelegd, het geld is op door de beurskrach. Drie Broadway-meisjes wonen samen in een appartement en moeten daar(na) honger lijden en melk van de buren jatten. Ze hebben ook geen mooie kleren meer. "If only the producer could see me in a good dress!" "He wouldn't recognize you." Dan klinkt het geluid van pianospel; een van de meisjes huppelt enthousiast naar het raam en kijkt naar de overbuurman die door het open raam een prachtig liedje voor haar speelt. Dick Powell zingt met die heerlijke Italiaanse snik (tussen Caruso en Alberti) en zijn Shadow Waltz is kippenvel. De beste anderhalve minuut van de hele film, die ik na afloop nog vijf keer terugkeek. Zelfs de orkestrale versie die aan het end volgt haalt het daar bij lange na niet bij. Op dat moment heeft de film al een jammerlijke afslag genomen, weg van het brainstormen en produceren van een nieuwe musical, naar een meer screwball-achtige plot waarin de pianist uit een steenrijke familie blijkt te stammen en diens voogd/broer door de dames een lesje wordt geleerd. Het gold diggen begint! Veel overdreven acteren en een veel te prominente rol voor de irritante comédienne onder de Broadway-meisjes. Af en toe mag Busby Berkeley een intermezzo verzorgen, o.a. met lichtgevende violen. Nu nog bedenken of ik het vervolg wil zien, waar Berkeley de regiestoel overnam voor een parade van strakke latex pakjes.

The Way

Oorspronkelijk heet ie Yol. Ik weet niet of dat Turks of Koerdisch is, maar dit is in elk geval een met gevaar voor eigen leven gemaakte Koerdische film uit de jaren '80. Ik geloof dat de regisseur hem in de gevangenis geschreven had en van daaruit aanwijzingen gaf! Yol moet het zeker niet van subtiliteiten hebben, veel vernederingen en vrouwenhaat, de bekende eerkwesties die Turkije in deze film op Iran doen lijken. Ook het acteren is soms wat vet aangezet, soap-achtig. Het begin mag er wel wezen. Er klinkt een Blade Runner-achtig synthesizermuziekje, dat prettig contrasteert met de fraaie beelden van een Turkse gevangenis. Eigenlijk jammer dat we die plek al snel verlaten, de film volgt vijf mannen die op verlof mogen. De grappigste is een nerveus kereltje met een geel vogeltje, die helaas al snel uit het verhaal wordt afgevoerd. De film concentreert zich toch voornamelijk op twee verhalen rond mannen die hun echtgenoten opzoeken en daar op problemen stuiten. De eerste is in een Crimson Gold-achtige verhaallijn schuldig aan de dood van zijn zwager, toen ze samen een juwelier overvielen. Zijn armoedige schoonfamilie is not amused, maar hij krijgt zijn vrouw toch mee. Samen in de trein wordt er een vurig bezoekje aan het toilet gebracht, waar de mede-passagiers dan weer niet tegen kunnen. Er ontstaat nog net geen lynch mob. Het andere verhaal is nog veel schrijnender en vergeet je niet snel. Een gevangene moet zijn vrouw ophalen, die in de tussentijd hoer is geworden (hoe komt ze erop!) en nu door haar Osama Bin Laden-familie acht maanden op water en brood is gezet. In een schokkende parallel waar Lars von Trier trots op zou zijn zien we de man op de heenweg eerst zijn paard met een zweep geselen, om het in de vrieskou gaande te houden (het beest geeft alsnog de geest) en op de terugweg, jawel, zijn vrouw!

Alice in den Städten

Jungs und Mädels, wat was die Wenders toch goed op dreef in de seventies. Altijd gedacht dat Parix, Texas zijn grote meesterwerk was (of als zodanig wordt gezien), maar wat mij betreft zijn Im Lauf der Zeit en ook deze Alice in den Städten nog veel beter. Totaal naturelle films met drama en geluk op micro-schaal. Alice in den Städten begint met een reeks korte steeds wegfadende flitsen van een Duitse journalist/amateur-fotograaf (Rüdiger Vogler) op reis door Amerika. Als omgekeerde polaroidfoto's die verdwijnen. (Die hij ook de hele film lang maakt) Er klinkt een mooi gitaarthemaatje van Can, wat verbazingwekkend genoeg al snel het énige thema blijkt te zijn. Net als ik denk dat de film door al die korte scènes een wat te gehaaste indruk maakt begint ie pas echt, als de fotograaf in een draaideur wat met een meisje dolt. Alice. De fotograaf babbelt wat met haar moeder en voor ie het weet zit hij met het negenjarige wicht opgescheept. Zonder moeder. Geen Keane-achtige toestanden in deze gemoedelijke film, al is de geestelijke toestand van de fotograaf ook niet best. De fotograaf en het meisje, dat zich in een running gag vooral voor "essen" (en de kwaliteit daarvan) interesseert, beginnen aan een eindeloze toer die ze bijvoorbeeld naar pittoresk Amsterdam voert, waar het half-Nederlandse meisje ooit woonde. Haar Nederlandse zinnen lijken spijtig genoeg niet ingefluisterd door cameraman Robby Müller, maar nagesynchroniseerd. Onderweg kibbelt het duo heel wat af, maar heel langzaam (nét niet te traag) ontstaat er in het laatste en beste half uur een band tussen de twee, al uit die zich dan vooral in een vrolijke scheldpartij en een lollige trimoefening. Een geniaal momentje van vijftien seconden. Waarvan er veel zijn, sommige zo willekeurig als een jongetje dat even op zijn fietsje met de gehuurde Renault van het duo meeracet. Nostalgische magie als oude dia's. Vergeleken met Im Lauf der Zeit legt Alice in den Städten het af, maar daar heb je dan ook twee acteerkanonnen en een film die over Alles lijkt te gaan. Hier lijkt Alice (Yella Rottländer) er af en toe niet helemaal bij, alsof ze een lesje opzegt, maar vergeet dat en zie hoe het meisje de man 's ochtends heel voorzichtig wakker maakt, bijna als een diertje. De beste scène als geheel speelt zich af in een café, waar Alice vanachter een ijscoupé een nogal cruciale mededeling doet, terwijl op de achtergrond een jongetje met een ijshoorntje als microfoon een archaïsch klinkende blueskraker van Canned Heat met de jukebox meeneuriet. Precies zoals de fotograaf zich dan (en eigenlijk de hele tijd) voelt. Waar vond Wenders dat jongetje!?

If....

Dat zijn een hele hoop puntjes. If is, ondanks het ontbreken van het kussengevecht, een vrije Britse remake van Zéro de Conduite en ongeveer drie keer zo lang. Het is ook het debuut van Malcolm McDowell die zijn standaard rol speelt van manische mafketel. Hij leidt een woeste aanval op de kostscholen en dat is als Ollander begrijpelijk. Hollanders kunnen al nauwelijks iets aannemen van een autoriteit als een leraar, laat staan als je het slaafje (scum) van een oudere mede-leerling (whip) moet zijn. Sterker nog de oudere leerlingen 'runnen' de hele school, terwijl ze de jonge nieuw aangekomen knaapjes bewonderen. En meer dan dat! In een mooie omkering van wat je zou verwachten sporen ze hun onderdanen als volgt aan: "Run, run in the corridor!" McDowell zit daar met zijn rebellerende vriendengroepje qua leeftijd tussenin. McDowell's aankomst alleen al, als een soort Darkman/Zorro, is geniaal. Hij heeft een sjaal om zijn kop, waaronder ie een snor blijkt te hebben verstopt. Waar de film eerst nog redelijk gangbaar kostschooldrama lijkt te zijn, kruipt langzaam het Zéro de Conduite-achtige surrealisme erin, met plotselinge dromerige naaktscènes, inclusief de vrouw van de rector! Er is ook nog een fraai meisje in een café, waarvan ik lang dacht dat het slechts een fantasie was. Niets daarvan, bewijst het knallende einde.

zondag 25 juli 2010

Performance

Nog vele malen verwarrender dan Walkabout en wederom een unieke film van Roeg. (Al vind ik 'm iets minder goed) Wederom geen echt plot, alleen maar erotische drugsdromen, zoals de fantasieën van die opiumlurker in Once Upon a Time in America. Eerst zien we akkefietjes van een gangster, ik weet eerlijk gezegd nu al niet meer precies wat er misgaat, maar hij moet in elk geval onderduiken. Als vermomming verft hij zijn haar rood en met z'n nieuwe strakke kop lijkt hij wel een beetje op Jules Deelder. Geslaagd detail is hoe hij in die nieuwe look duidelijk onzeker is, niet zijn oude gangsta zelf, die lijkt even terug te komen als hij de verf er weer uit wast, maar dan is hij al te zeer in de ban van Mick Jagger en diens muzen. Die kop van Jagger! Hij lijkt Wacko Jacko wel. Jagger woont in een huis vol snuisterijen en instrumenten, voert weinig meer uit, dus dan is een gangster die bij je intrekt wel een interessante afleiding. Er is wat gedoe met paspoorten, alsof de een de ander zou willen worden, ik zat aan The Tenant van Polanski te denken, maar het mooiste moment is als Jagger ineens in een stoer Strokes-achtig liedje uitbarst en de film in een uiterst coole videoclip verandert, met morsige gangsters die uit de kleren gaan. Op de soundtrack trouwens meer grote namen als Jack Nitschze, Ry Cooder en Randy Newman.

Targets

Weer iets totaal anders van Bogdanovich. Producer Corman ontdekte dat hij Boris Karloff nog een paar dagen onder contract had en vroeg Bogdanovich snel iets te verzinnen. Die husselde met de oude Karloff een hele leuke thriller in elkaar. Karloff speelt een versie van zichzelf, die waarschijnlijk net als de echte wil pensioneren, ook al is zijn arme lieftallige Chinese assistente daar niet blij mee. Hij moet nog één public appearance in een drive-in bios maken en dat is dat. Parallel zien we een Matt Damon-achtige figuur die genoeg heeft van zijn gezapige gezinsleventje met autoritaire pa en saaie echtgenote. Hij laadt wat geweren in de auto en begint, vanaf het dak van een energie-centrale, op de snelweg te schieten. Eigenlijk piekt Bogdanovich daarmee te vroeg, want het is een prachtige en schokkende scène, met panikerende automobilisten. Deze valt in het niet valt bij de wat chaotische niet helemaal goed gestagede herhaling in de drive-in bios, die vanaf het begin te verwachten viel. Gelukkig heeft Bogdanovich nog wel een prima einde in petto met Karloff die de schurk zowel vanaf het scherm als in het echt (met zijn wandelstok dreigend geheven) nadert. Leuk!

Sweet Sweetback's Baadasssss Song

Wat een titel! Sweetback was nog vóór Shaft de eerste blaxploitation film, en sowieso de eerste independent African-American movie. Regisseur Melvin Van Peebles speelt zelf het titelpersonage Sweetback, een nogal sullig figuur (eerst dacht ik dat ie helemaal niet kon praten) maar die wel bepaalde skills heeft... Naar men zegt dan, want tijdens zijn lovemakin' lijkt ie meer op een liggende plank. (Vast expres) In een de leuke anekdotes die rond de film hangen wordt verteld dat Van Peebles gonorroe opliep in een van de talloze seksscènes! (En hij liet de acteursvakbond de onkosten betalen!) De film is verder een soort Black Easy Rider, totaal bizar en absurd slecht geacteerd zoals door een dikke neger met een badmuts die rustig gaat zitten schijten. De jumpcuts, psychedelische filters en weet ik niet wat allemaal, zijn niet te tellen en hypnotiserend. Ze werken met name (of eigenlijk alleen) goed in één hardloop-scène, als Earth, Wind & Fire een woest "Run Feet Run"-liedje speelt. Ook aardig zijn wat gonzo-style interviews met passanten en hoeren die allemaal niet weten waar Sweetback is gebleven. Oh ja, hij is dus de hele film op de vlucht nadat ie wat agenten heeft gemept, ziehier het hele plot. Hilarisch knullige uitleggerige one-liner aan het einde als Sweetback bijna voorgoed gevlogen is en twee mannen met honden achter hem aan zitten. "He's heading for the border, he's gonna get there before we do!"

Wag the Dog

Als je (net) In The Loop hebt gezien ontbreekt bij deze toch de echte scherpte. En tegelijkertijd is Wag The Dog ook minder grappig. Robert DeNiro doet, in een van de laatste keren in zijn carrière, wel écht zijn best. Hij is de spin doctor van dienst hier, maar het meest geslaagde aspect van de film zit 'm erin dat hij de veel grappigere filmproducer Dustin Hoffman inhuurt om een oorlog te ensceneren. Het eerste half uur is dat amusant, met Willie Nelson die een supersentimenteel We Are The World-liedje pent en Kirsten Dunst als nep-Albanees propaganda-meisje. Het begint mis te gaan als het script obstakels dient op te werpen. Eerst is er al William H Macy, in een overbodige rol als CIA-agent, die klaarblijkelijk niet door de president gebriefd is. En in het laatste half uur wordt de film zelfs wat (overdreven) grimmig, met Woody Harrelson als gestoorde "convict", die om geheel eigen redenen van zijn "verlof" gebruik wil maken om een kerk te bezoeken.

zaterdag 24 juli 2010

MASH

Leukste rol van Donald Sutherland ooit waarschijnlijk. Met zijn nonchalante "vissershoedje" en grappen en grollen lijkt hij die hele "Korea-oorlog" (lees Vietnam) als iets totaal onbelangrijks te beschouwen. Beetje snijden in mensen en dan weer snel terug het kamp in, om de boel op stelten te zetten, samen met zijn maat Elliott Gould. MASH is van Altman, dus een ensemble-film, die uit een paar avonturen bestaat. De rituelen rond de homoseksuele chirurg die zelfmoord wil plegen zijn aandoenlijk, de American football-wedstrijd waarmee de film eindigt is veel te flauw. Op dat moment vond ik het wel opmerkelijk hoe enthousiast het vrouwelijke pispaaltje Majoor Hot Lips aan het cheerleaderen sloeg. Zouden ze dan toch allemaal vriendjes zijn geworden?

All That Heaven Allows

Geen Imitation of Life, waar het tranentrek-gehalte nog wat werd verhoogd door het hartverscheurende racisme-aspect. Je zou kunnen zeggen dat Todd Haynes dat in zijn Far From Heaven-remake herstelde. Maar goed, in de jaren '50 was het ongetwijfeld al erg genoeg als je als weduwe je een jonge blanke tuinman (Rock Hudson) aan de haak sloeg. Douglas Sirk bouwt de film goed en rustig op. De eerste driekwartier zijn gemoedelijk (bijna gezapig) en paradijselijk. Maar als de relatie niet langer verborgen kan blijven en er knopen moeten worden doorgehakt gaat het goed mis, culminerend in de pijnlijkste scène, wanneer de huisvrouw door haar twee kinderen eigenlijk dubbel in de steek wordt gelaten. Eerst geeft ze de tuinman op voor children's sake, die daar én niet dankbaar voor zijn én de situatie ogenblikkelijk als back to normal beschouwen en haar met de ellende laten zitten. Het uiteindelijke einde had van zijn drama kunnen worden ontdaan als de tuinman zijn jachtvorm had teruggevonden en vanaf een berg autobanden lek had kunnen schieten. In plaats daarvan gaat hij als een cartoonfiguurtje aan het allerlaatste boomtakje hangen.

De Helaasheid der Dingen

Heb sterk het gevoel dat hier een nog veel betere film in had gezeten, maar tegelijkertijd is ie nu, ondanks de gebreken, ook al fijn. Heb het boek niet gelezen, maar vraag me af of daar ook een "nu" in zat, met het alterego van de schrijver dat een kind krijgt. Hij maakt van de meest cynische grappen ooit in films: "er was nog een waterkansje dat het kindje doodgeboren werd." Het gaat in Helaasheid vooral om de flashbacks, gelukkig het merendeel van de film. "Het wonder is geschiedt! Het wonder is geschiedt!" De schrijver groeit op in een huis vol Tokkie-ooms, die zuipen en... zuipen. Eentje lijkt zelfs wat op James Hetzfield (en een ander op Danny de Munck). In het begin lijkt de acteur die de vader speelt wat door de mand te vallen, maar gaandeweg krikt ie zijn niveau op en zo rond het uur is de film van een schitterende melancholie. Tegelijkertijd voelt het dan al aan alsof de film afgelopen is, maar dan hebben we nog driekwartier te gaan. De structuur blijft moeizaam en waarom zitten er af en toe ineens zwart-wit shots in? De bierdrink- en wielerwedstrijden en algehele cafésfeer zijn wel heerlijk. Op de buiten-wc kakken terwijl je stadsnichtje je observeert, met je broer langs de waterkant over neuken babbelen en op het internaat (waar het hoofdpersonage zichzelf wijselijk naartoe laat verschepen) ruimt de film zelfs nog even tijd in voor een kussengevecht plus rondvliegende veren, een ode aan Zéro de Conduite.

Gentlemen Prefer Blondes

Alweer rijke mannen en gold digger-meisjes op luxe boten, kennelijk het ultieme screwball-thema. In de gold digger-categorie speelt Marilyn Monroe als Viva Maria-achtige showgirl een van haar beroemdste rollen, met pruillipje en kinderstemmetje als het haar zo uitkomt, en gewiekst op de belangrijke momenten. Op mij maakte haar vriendin Jane Russell echter meer indruk. Een stoere brunette, die een heel stuk minder kieskeurig is. Zij zingt ook het meest frappante nummer -  dit is een musical - omringd door de Amerikaanse olympische ploeg, in strakke vleeskleurige zwembroekjes. Een zeer homo-erotisch moment dat niet voor niets in The Celluloid Closet ter sprake kwam. De liedjes zíjn overigens zowaar best leuk, lekker jazzy, over het plotje hoeft het daarentegen vanzelfsprekend niet te gaan. Aardige grapjes rond een oude diamanthandelaar en een piepjonge miljonair Mister Stafford the third, die laatste redt Marilyn onder andere nog uit een te krap raampje, waar ze met haar achterste in is blijven steken.

vrijdag 23 juli 2010

En la Ciudad de Sylvia

Dat is de officiële titel, maar eigenlijk zou ie Dans la Ville de Sylvia moeten heten, want grotendeels Frans gesproken en de titel wordt in die vorm ook letterlijk in een tekenboek gekrabbeld. Dit is een echte art-film, ik vermoed subsidies van de VVV van Straatsburg en de plaatselijke musea. Ik zei nou wel 'Frans gesproken', maar eigenlijk is er maar één dialoog in de hele film. De rest van de film bestaat eruit hoe een Nick Drake-achtige 'Bleeke Jongeling' in het stadje naar mooie vrouwen staart en ze tekent. Hij zoekt naar een meisje dat ie jaren terug eens daar zag. Uiteindelijk denkt hij haar te vinden en volgt 'r een mooi gesprek. (Mag ook wel als het het enige is!) Verder is Ciudad dus een feestje voor de liefhebbers van mooie plaatjes en bovenal voor liefhebbers van field recordings. Ik "keek" 'm toevallig op de koptelefoon en de stadsgeluiden tijdens de wandelingen zijn fenomenaal. De film zelf is dat verder bepaald niet.

Crimson Gold

Uitstekende Iraanse film. Vond 'm beter dan The Circle van dezelfde regisseur. Misschien houd ik gewoon van films met loserige dikkerdjes. In dit geval een pizzakoerier, die getroebleerd uit een oorlog is gekomen en onder de medicijnen zit. De film bestaat grotendeels uit een serie toevallige ontmoetingen die de man heeft, maar het intro en outro van de film worden gevormd door een overval op een juwelier, door de man gepleegd, samen met zijn trouwe naïeve maat. Wellicht zouden de toevallige ontmoetingen moeten aantonen hoe hij tot zijn daad is gekomen, misschien dóen ze dat ook wel, maar ik vind ze ook als op zichzelf staande vignetten erg mooi. Een gesprek met een 'wise guy' in een theehuis die het duo een lesje geeft over 'crimineel zijn', een babbeltje met een piepjonge soldaat en een avondje rondhangen in een pijnlijk (vergeleken met zijn eigen kamertje) luxe appartement van een depressieve man.

Sous le Soleil de Satan

Iets heel anders van Pialat, maar wederom behoorlijk geslaagd, zeker als men nagaat dat het thema (religieus fundamentalisme) het toch altijd moet afleggen tegen ontluikende tienermeisjes. Maar wacht even, Sandrine Bonnaire is aanwezig, nog altijd jong en eigenlijk speelt ze gewoon weer "de slet". Ze heet nog net geen Maria Magdalena, maar wel Mouchette, zou dat nog een verwijzing naar die film van Bresson zijn? Hét personage van het verhaal is Gérard Depardieu als devote, zelfhatende priester, die zichzelf met kettingen bewerkt. Pialat is zelf aanwezig als zijn mentor, om de boel in de gaten te houden als een soort speler/coach. De twee beste scènes volgen elkaar op, in het midden van de film. De priester maakt een lange wandeltocht naar een dorp en diep in de nacht komt hij een man tegen waarvan we het gezicht heel lang niet zien. Depardieu is ervan overtuigd dat het de duivel is. De duivel geeft een mooie speech, en Depardieu op zijn buurt doet hetzelfde als hij de volgende ochtend op een kerkhof het meisje Bonnaire tegenkomt. Hij doorziet haar en de zware zonden die ze begaan heeft. Tijd voor wat exorcisme, best intens allemaal.

What's Up, Doc?

Door Mark Cousins in zijn boek Close Up als een moderne screwball-komedie geprezen, maar het doet mij meer denken aan spoofs als Casino Royale. Woody Allen was hier welkom geweest, ook als schrijver van de grappen trouwens. What's Up Doc lijkt eerst onwaarschijnlijk slecht te worden, met Barbra Streisand in een soort Ciske De Rat-outfit, die een nerdy musicoloog begint te stalken. Hij blijft liever onder de plak zitten van zijn dominante 'fiancee'. De hele cast trekt in een hotel. Iedereen blijkt hetzelfde tasje te bezitten, waarin juwelen, top secret documenten, slipjes en muzikale stenen zitten. Het grote verwisselen en hak- en smijtwerk en slapstick begint en wordt langzaam toch wel amusant. Barbra Streisand loopt nog rond in een handdoekje, waardoor ze ineens op een All Saints-zangeres lijkt. Later drapeert ze zich over een piano, met heur haren los, dat laatste moet ze eigenlijk niet doen. Maar goed, terzijde. De film wordt, zeer uitzonderlijk, vooral geinig als er een doldrieste achtervolging buiten begint. Op de bakfiets, door kostuumwinkels en langs een Chinese optocht. Een fraaie ode aan de Warner Bros-cartoons. De afwikkeling van alle misverstanden in de rechtszaak aan het end is dan weer flauw, zoals driekwart van de film. Nooit gedacht dat Peter Bogdanovich, want hij is de regisseur, zoiets zou maken.

donderdag 22 juli 2010

Forty Shades of Blue

Alsof je één verhaaltje uit Altman's Nashville haalt en dat vertelt. Forty Shades is op de fora van IMDB berucht om zijn moeizame eerste twintig minuten, en dat is wel logisch. Het personage van Dina Korzun, een Russische trophy wive, die met een oude Nashville-veteraan (Rip Torn) is getrouwd gedraagt zich zó robotachtig. Het lijkt een lange zit te worden, maar heel subtiel opent de film zich, terwijl de vrouw zich probeert te openen voor de teruggekeerde zoon (Darren Burrows) van Rip Torn. Langzaam krijgt de film bijna Anna Kareniaanse of Flaubert-achtige trekjes; een verveelde huisvrouw, overspel en depressies. Als helemaal aan het eind de vrouw wegrent en treingeluiden zijn te horen lijkt het werkelijk of ze zelfmoord gaat plegen. (Maar je kan het net zo goed positief interpreteren) Een random goede scène in Forty Shades zit in een zijlijn, als de jolige, wellicht dronken Torn de kinderoppas wat plaagt. In het establishing shot van die scène zien we al haar strakke spijkerbroek en ik dacht, hij gaat haar hand op d'r billen leggen. Dat gebeurt helemaal niet, maar als hij uit beeld is verdwenen en de Russische vrouw uit wil gaan en gedag zegt tegen de kinderoppas, heeft dat meisje haar jas weer aangedaan en gaat ze ook weg. Ze wil niet alleen met de muzikant blijven. Pijnlijk, subtiel en dapper, zoals de film.

Body Heat

Redelijk amusante neonoir, die de onderhuidse seksualiteit van de klassiekers expliciet maakt, met steamin' love tussen William Hurt en de prachtige Kathleen Turner. Haar introductie tijdens een zomeravond buitenconcertje is gedenkwaardig. Ik vond ze even zelfs wat weg hebben van Mariah Carey! Het plot volgt in eerste instantie heel afgezaagd de bekende patronen. Zij is de femme fatale, Hurt valt ervoor als een baksteen en dan moet haar man dood. Leuk geintje wel als hij haar kast van een huis binnenkomt: "Oh this looks just like my place". De wendingen aan het einde doen de film boven middelmaat uitstijgen, zeker het moment dat Hurt vanuit de cel zijn geheel eigen theorie ontvouwt over hoe het nou eigenlijk in elkaar zat vond ik geslaagd. Alsof hij juist wílde dat zijn femme fatale een echte film noir-heldin zou zijn, die iedereen te slim af was. Helemaal zeker zou je dat dan eigenlijk niet moeten weten, maar helaas, regisseur Kasdan komt nog met bewijzen.

The Hitch-Hiker

Naar men zegt de enige film noir die door een vrouw werd geregisseerd en dan ook nog eens door heldin Ida Lupino. Helaas, deze viel toch een beetje tegen. Een film van zeventig minuten mag toch eigenlijk niet saai worden, maar de drie personages blijven vlak en op een gegeven moment begint het op te vallen hoe vaak er wordt gefilmd vanuit een bepaalde hoek, de auto in. Alsof de film had kunnen worden opgenomen met één achtergrond en één decorstuk, al zou dat minimalisme ook wel cool zijn geweest, áls het had gewerkt. Daarvoor hadden de dialogen beter moeten zijn. De schurk is weer 'ns het beste aan deze noir. William Talman speelt een liftende seriemoordenaar, met een lui oog, dat hij ook slapend niet dichtdoet. Creepy en hilarisch. Hij lift mee met twee vrienden (Edmond O'Brien en Frank Lovejoy) die dus flink in de penarie zitten. Dat de schurk wat eendimensionaal is, is niet erg, maar had graag gezien dat de twee vrienden meer achtergrond hadden. (Zoals de broers in They Drive By Night) Er is bijvoorbeeld een interessant klasse-verschil met O'Brien als petdragende monteur en Lovejoy als middenklasse-man. Het had al geholpen als we ze eerst nog voor wat character building hadden zien gaan vissen, wat ze eigenlijk van plan waren.

The Firemen's Ball

Na Closely Observed Trains mijn nieuwe favoriete Tsjechische film. Milos Forman was in Loves of a Blonde toch ook al met een dansfeest in de weer? Dit is een tragikomische variant. De oenige brandweermannen houden een bal, zo goed en kwaad als het gaat. In de geinige opening valt al een ladder om en niemand raapt 'm op terwijl het mannetje aan het plafond hangt. Tijdens het feestje moeten meisjes worden gezocht voor de queen of the ball verkiezing, wat natuurlijk ook een heel gedoe is, met opdringerige moedertjes die je het vergaderzaaltje niet uit krijgt als je de meisjes kundig keurt. Het moedertje neemt wel het mooiste meisje mee, mijns inziens, al zijn de oude brandweermannetjes vooral onder de indruk van grote voorgevels en het meisje dat prompt haar jurkje uit doet. De loterijprijzen verdwijnen intussen spoorloos, in wat op het laatst een metafoor voor het falen van het communisme lijkt, nee, eigenlijk wel moet zijn. Wie niet steelt is dom! De sfeer zit er goed in, met gevoos onder tafels en de vrolijkheid spat zelfs van de taal af, ik ken geen woord Tsjechisch maar oude dametjes die Otto Ottikoe roepen enzo, het vermaakte me al enorm. Forman last heel terecht nog een sereen, melancholisch intermezzo in, want was is een brandweerbal zonder een brand? Een man prevelt een gebedje en een koor zingt.

woensdag 21 juli 2010

Nothing

Ook science-fiction, maar dan maf en wel best geslaagd. (Of glorieus mislukt). Absurde botsing van flauwiteiten en nog best serieuze levensvragen. Twee sociaal gehandicapte mannen (loser en agorafoob) leven samen in een sprookjesachtig huisje, dat heel mooi Michel Gondryaans tussen twee snelwegen ingeklemd staat. Dan denkt de loser met zijn vriendin te gaan samenleven en raakt de ander in paniek. Gelukkig is er een girl scout om hem te kalmeren. Het lijkt ineens op Up, want het hij krijgt tot overmaat van ramp een 'demolition notice' voor het huis en dan... Zijn ze ineens weggevlogen! (Oh ja, de andere man is dan alweer met hangende pootjes terug) Zitten ze daar, in hun huisje, in het grote witte Niets. Ze lopen rondje en komen weer bij het huis uit. Honger hebben ze niet. Het is een totale Zen-staat, maar ben je dan wel gelukkig? Filosofisch!De agorafoob durft eerst nog steeds niet naar buiten en bedenkt weer nieuwe obstakels om zijn eigen ongeluk te faciliteren. Ik moet misschien niet alles verklappen, maar goed, spoiler, dan blijkt alles wat de twee haten te verdwijnen. (Te beginnen met de wereld dus) Dit zorgt uiteindelijk voor een hoop flauwiteiten en een Monty Phytonesk einde. Denk: 'it's just a flesh wound!'

Primer

Low budget culthit, een echte breinbreker voor de wiskundige internet-nerds. Tot die eerste categorie behoor ik niet en ik begreep er dan ook geen zak van. Waarschijnlijk de meest "realistische" tijdreisfilm ever, zeggen we dan maar. Puur als film beoordeelt hangt er hier wel een aardige Lynchiaanse suburbia-sfeer film, maar da's ook alles. Op de Wikipedia pagina is een (nog altijd ingewikkeld) schema te vinden van hoe de tijdmachine zou werken, maar ik kreeg zelfs het filmische dubbelgangersmotief nauwelijks mee.

Walkabout

Walkabout zou een prima double bill vormen met Picnic at Hanging Rock. In beide films wordt Australië geschetst als een mysterieus land, met een zinderende grimmig-erotische oerkracht. Nicholas Roeg's Walkabout is een fata morgana van bedachtzame beeldrijm en John Barry's fluwelen muziek, die de kijker tezamen betoveren. De opening alleen is al van een fantastisch poëtisch ritme, met door didgeridoo begeleide beelden van een grote stad en een meisjesklas die voor het zingen ademoefeningen doet. Later zien we een man met twee kinderen (een meisje van een jaar of zestien en een jongetje van zes) rondrijden. Ze stoppen voor een picknick. De jongen rent vrolijk rond, spelend met een waterpistooltje. De vader kijkt naar het korte kostschoolrokje van zijn knappe dochter. Plots haalt hij een pistool tevoorschijn en begint op het jongetje te schieten. Zo begint de 'Walkabout' (zeg spirituele reis) van het jonge duo, want pa heeft ze kennelijk naar the middle of nowhere gereden, al ben je daar in Australië waarschijnlijk snel. Hoewel het een dramatische situatie is, contrasteert de zoete muziek van John Barry daar op bizarre wijze mee. En het werkt. Net zoals dat Roeg (ook de cameraman) consequent bij elk diertje blijft hangen om dat 'ns uitgebreid te filmen. Van Werner Herzogiaanse leguanen en parkieten tot maden krioelend in rottende kangoeroe-lijken. Het meanderende verhaaltje is niet belangrijk en af en toe lijkt Roeg ook de dialogen als moetjes te beschouwen, die hij dan maar weer snel wegdraait. Voor het lijden der woestijndwalen Gerry-achtig ondragelijk wordt ontmoet het duo David Gulpilil, de ultieme film-aboriginal. Mogelijk is hij ook aan een walkabout bezig, misschien is hij verstoten door zijn stam. In elk geval een loner. Hij en het jongetje staan snel op goede voet, maar tussen hem en het meisje heerst een ongemakkelijke aantrekkingskracht en wederzijdse fascinatie. In een merkwaardige optelling van sensuele scènes wordt er in bomen geklommen, raakt het meisje ongesteld en switcht de film uit het niets naar een volledig andere setting waarin wat mannen zitten te kaarten terwijl ze ondertussen naar een vrouw spieken, die haar benen over elkaar slaat. Terug bij het hoofdtrio drijft het meisje naakt in een meertje, met John Barry's definitieve Air-strijkje. Zoveel schoonheid, het emotioneerde me gewoon.

Code Inconnu

Haneke gooide voor deze film een hele hoop verhalen in de blender, die hij dan allemaal onvolledig aan de kijker serveert. Soms is dat jammer, want ik had best willen zien hoe het boerenzoon Jean verging, die van huis wegliep, weg van zijn stille vader. Typische en meest geslaagde Haneke-momenten zijn die rond pijnlijk racisme, zoals wanneer een Afro-Franse jongen diezelfde Jean terecht wijst als deze een Roemeense bedelares provoceert. Van diezelfde bedelares zien we ook nog scènes terug thuis, in Roemenië geloof ik, die wat mij betreft het het meest overbodig aanvoelen. Het middelpunt van de film wordt gevormd door Juliette Binoche als actrice. De film in de film die ze maakt is erg fascinerend, ik vraag me af of die nog ergens symbool voor moet staan. (Ze wordt in de film opgesloten in een kamer) Haneke vindt ook nog tijd om Binoche nog even de strijk te laten doen, trouwens. Elders wordt Binoche lastig gevallen door een Arabier in de metro. De oudere man naast haar confronteert het vervelende gastje uiteindelijk en doet daarvoor eerst heel sereen zijn bril af, mocht het op knokken uitlopen. Ik denk niet dat ik Code Inconnu meer dan de som der delen vindt, maar genoeg van de (dus soms zeer alledaagse) delen zijn in elk geval fascinerend. Is toch weer de meesterhand van Haneke.

dinsdag 20 juli 2010

À Nos Amours

Zeer fijne film van Maurice Pialat, moet nog maar 'ns wat meer van de man gaan zien. Hij is zelf uitstekend als de morsige Maarten van Rossem-achtige vader van hoofdpersonage Sandrine Bonnaire. Alle dialogen tussen de twee, bijvoorbeeld die aan het eind, zijn fenomenaal. In een expres rommelige structuur zien we Sandrine de jongens ontdekken, van een nerd op een zomerkamp, tot een gelukkige Amerikaan die haar netjes bedankt als zij zich door hem heeft laten ontmaagden. Dan is wel meteen het hek van de dam en volgen er veel meer. Ondertussen zijn vooral de huiselijke scènes prachtig, met pa die een bont-atelier aan huis heeft, waar ook de Tim Knol-achtige broer werkt. De nerveuze moeder is not amused met Sandrine's uitspattingen en pa lijkt er vooral door gefascineerd! (Hoe Frans) Dan vertrekt hij ineens en moet de sullige broer de wilde jongedame zien te temmen. En dat is niet zo eenvoudig. Anderhalf uur bijna willekeurige maar stiekem perfect gekozen momenten uit een rumoerig gezinsleven.

The Informant!

Moeilijk te zeggen wat deze film van Soderbergh nou betrekkelijk mislukt maakt. Muziek en design zijn goed, beide expres fout. De film speelt zich af in de nineties, maar de foute snorren en kapsels zijn eerder eighties. In Decatur, Illinois zal de tijd wel stil zijn blijven staan. Matt Damon kwam flink wat kilo's aan, voor zijn rol van wetenschapper/manager van een of ander agrarisch bedrijf, waar hij price fixing ontdekt. Of denkt te ontdekken, want zijn personage is een geschifte kerel, wat langzaamaan duidelijk wordt. Een van de meest geslaagde aspecten is de alom aanwezige voice-over van Damon, die als een soort autist alles nauwgezet analyseert en allerlei anekdotes in de aanbieding heeft. Zeker de eerste helft van de film is nog wel goed voor een glimlach, ook het FBI-duo dat geïnteresseerd is in Damon's ontdekking is lekker knullig. Maar gedurende de tweede helft wordt het allemaal wat rommelig, met tijdssprongen en rechtszaken en krijgt de film wat moeizame tragischere trekjes. De echte scherpte, of een sterke lijn ontbreekt, dan was een corporate komedie als Thank You Smoking beter.

The Circle

Bijzonder pijnlijke duistere film, als een extreem bittere versie van Offside, die ik toch maar prefereer. Wat is Iran toch een naar land, ik hoop echt dat het minder erg is dan hier wordt geschetst. The Circle dwaalt van vrouw naar vrouw gedurende een korte periode. (Als een soort estafette) De vrouwen kennen elkaar van de gevangenis, waar ze waarschijnlijk in hebben gezeten wegens het aanbrengen van oogschaduw of iets anders onzinnigs. En tja, wat moet je als je als vrouw uit de gevangenis komt in Iran. Totale uitzichtloosheid, al is de film juist op zijn pijnlijkst als een van de vrouwen een bekende in het ziekenhuis opzoekt, voor een abortus ook nog 'ns, ja het is van dik hout zaagt planken hier. Die verpleegster is de enige die het redelijk voor elkaar heeft, met een Pakistaanse man en een baan. Al vraag je je af hoe ze het voor elkaar heeft gekregen dat die man niets weet van haar gevangenisverleden. Je zou denken dat de Iraanse inlichtingendienst iedere echtgenoot bij het trouwen gratis, als service, hun hele dossier doorstuurt!

L'Heure d'Été

Net als Le Voyage du Ballon Rouge in opdracht gemaakt van een of ander museum, maar dat pakt hier toch minder geslaagd uit. De setting is op zich wel leuk, een artistieke familie waarin de mater familias jarenlang de kunstcollectie van schilder heeft beheerd, na diens dood. Die man wordt oom genoemd, maar de moeder had in elk geval wel wat met hem. Het begin is alleraardigst als de familie van over de hele wereld bij elkaar komt voor de jaarlijkse familie-conferentie. Moeder dropt al hints van een naderend einde en in het volgende gedeelte van de film is iedereen weer bijeen, zonder haar. Daar zit misschien wel de mooiste scène, als een van de zoons voorstelt het huis te behouden, maar daar duidelijk weinig enthousiasme bij de anderen voor treft. Hij verdwijnt naar de keuken met wat lege kopjes en even later volgt met intense blik zijn solidaire vrouw, die hem in het donker aantreft. "Huil je" "Doe niet zo belachelijk!". Uiteindelijk gaat de hele collectie (en het huis) gewoon wel in de verkoop en begint het gesubsidieerde gedeelte wat mij niet kon boeien. Al zijn de grap rond een dure vaas (wat een werkster niet weet) en een wiet-akkefietje nog wel vermakelijk.

maandag 19 juli 2010

Daisy Kenyon

Lieve bijna genreloze en zeer rustige alledaagse film van Preminger, over een driehoeksverhouding. Doet allemaal modern aan, voor een jaren '40- film, met Joan Crawford als middelpunt, in de rol van Daisy Kenyon, een sterke vrouw, die haar angsten en verlangens durft uit te spreken. (En als freelancer werkt!) Ze zit in een uitzichtloze affaire met de macho Dana Andrews, een rijke kerel die zijn vrouw echt niet voor deze scharrel gaat verlaten. (Ook al houdt hij eigenlijk veel meer van Daisy) Dan verschijnt als plot-motor Henry Fonda ten tonele. Altijd goed en ook hier weer, als depressieve ietwat verknipte voormalige soldaat, wiens vrouw is overleden. Hij is meteen tot over zijn oren verliefd en weet Daisy voor zich te winnen. Ik dacht en hoopte dat de film zou eindigen met een variant van als twee honden vechten om een been gaat de derde er mee heen, of juist helemaal niemand misschien, al zou dat wellicht wat al te tragisch zijn en niet door de studio's geaccepteerd worden.

Autumn

Oftewel Sonbahar, Turkse tip van mede-Subjectivist Martijn Busink. Met Georgische trekjes geloof ik, maar kan die talen toch niet uit elkaar houden. Een man wordt vrijgelaten uit de gevangenis om te sterven. Zijn longen zijn eraan. Thuis is een Iraans aandoend prachtig hinterland waar mensen in bossen wonen en zich met minibusjes naar de dichtstbijzijnde stad laten vervoeren. De man zoekt zijn oude moedertje in een mooi houten huis op, maar hij vertelt niet dat hij ziek is. Ze maakt zich natuurlijk wel zorgen, maar is een zeer eenvoudig mens dat gewoon tevreden is dat hij er is. Wat volgt is anderhalf uur dwalen van de man, die vrienden opzoekt, wat Russische (of waren dat dan Georgische) hoertjes, maar echt contact weet de man maar moeilijk te leggen. Het is meer een sereen soort wachten op het onvermijdelijke, af en toe doorsneden met gruizige beelden van anarchistische acties uit zijn verleden. Goed vergelijkbaar met het Iraanse It's Winter, al was die nog wat emotioneler en beter.