zondag 31 juli 2011

Downhill Racer

Michael Ritchie maakte later nog The Bad News Bears ook al een behoorlijk on-Amerikaanse sportfilm. In Downhill Racer probeert hij een soort moderne Europese arthouse met standaard sportfilm te mengen; hij vergeet alleen één ding. Zwijgende mensen. Nu zit er ook in deze film weinig dialoog, maar de scènes duren te kort, de kijker krijgt de kans niet zelf de personages op te bouwen in zijn hoofd. (Terwijl de film dat dus ook niet echt voor je doet.) Bovendien moet er ook nog een hoop geskied worden, waarvan de beelden overigens prachtig zijn, o.a. vanuit de eerste persoon geschoten. Er wordt ook opmerkelijk veel gevallen trouwens, misschien doordat het materiaal vroeger minder was? Heb altijd het idee dat tegenwoordig alleen af en toe een vlaggetje wordt gemist, maar misschien is dat in heel andere disciplines. Robert Redford speelt de hoofdrol, als een nieuwe skiër in het Amerikaanse team (die ook al een gewonde van een valpartij moet vervangen) Redford is hier een zwijgende klootzak, met een groot ego, bepaald niet je archetypische loser wordt sportheld, en da's een fijne variatie. Hij heeft het niet van een vreemde, zien we als hij tussen de winterseizoenen door zijn pa op de boerderij in Idaho (of was het Colorado) bezoekt. Die scènes thuis, waar hij ook nog haast communicatieloos met een meisje vrijt, hadden vier keer zo lang moeten zijn. Nu blijft Downhill Racer vooral goed als curiositeit, sport in de jaren zestig, sowieso een heel ander wereldje dan nu, veel amateurisme, de naderende komst van de sponsoring. En het einde is toch wel mooi melancholisch, met Redford en een blik van 'waar doe ik 't nou eigenlijk allemaal voor'. Hij lijkt er eigenlijk nauwelijks intrinsiek genoegen uit te halen... Overigens speelt Gene Hackman zijn coach, maar alle rollen buiten Redford zijn, als gezegd, in feite oningevuld.

Equinox

Vido heeft er hier aanstekelijk over gesproken, met veel meer enthousiasme dan ik kan opbrengen. Equinox is dan ook wel een film die eigenlijk wat voorstudie verdient, als je 'm zoals ik zomaar uit t niets kijkt zie je een hopeloze no-budget expeditie, wat het dus ook wás! Het acteren is al bedroevend, maar de special effects zakken helemaal door elke ondergrens. Slechter dan de King Kong trucs uit de thirties, en dit is een film uit '68. Maar een meer steekhoudende serieuzere kritiek is dat ik in horror niet zoveel kan met die religieuze symboliek, altijd maar weer kruizen die de slechteriken doen verschrompelen. (En daarom eigenlijk sowieso niets met het genre?) Demonen-exercities, ach, dan zie ik veel liever Amerikanen die klooien met kernenergie, zoals in Fiend Without A Face. Blijft er iets bij van Equinox? Nou de boswachter (= houtje Lucifer) die de groep jeugdigen te paard opjaagt en een meisje verkracht, ondertussen over haar heen kwijlend. Hij lijkt een beetje op Willem van Hanegem trouwens! Ook het standaard-onderdeel van enge grotten ontbreekt trouwens niet, waar een oude man staat te schreeuwen. Ik wilde een Osama Bin Laden-grapje inlassen, maar nu lees ik dat ie in een villa verbleef. Dus toch meer een Scarface- dan een Equinox-dood. Helaas.

The Naked Prey

Apocalypto avant la lettre, en dan in Afrika. En bijna net zo bruut en Mel Gibson-achtig 'fout'. 'Burn you devils, burn!' roept de blanke (Cornel Wilde, ook regisseur en producer) enthousiast als hij het bos rond zijn groepje zwarte achtervolgers in de hens heeft gezet. Zij willen hém overigens net zo hard dood hebben. Ze hebben de rest van zijn safari-expeditie al uitgemoord, nadat een sleazy Zuid-Afrikaanse/Nederlandse (natuurlijk, een man met opgeheven vingertje en 'principes') medereiziger een 'bribe' weigerde te betalen. Het moment dat de expeditie in een hinderlaag belandt is misschien wel het mooiste van de film, in beeld gebracht met korte shorts, als plaatjes uit een stripboek, dicht op de gezichten. Heel gewaagd en expressief gedaan, en ik denk dat 300-liefhebbers hier wat mee zouden moeten kunnen. De naakte prooi die rent voor zijn leven lijkt met zwarte baard zelfs wel wat op een man uit S-P-A-R-T-A. Toch vond ik het jammer dat hij al zo snel in zijn eentje overblijft, ik had hem best willen zien moeten samenwerken met die Zuid Afrikaanse racist. Nu bestaat de film uit vrijwel dialoogloze soms toch wat saaie actie, je krijgt ook niet echt een gevoel van een barre tocht, dat de man weet waar hij heen gaat zeg maar. (Terwijl ie wel bij een Brits fort uitkomt) Daarvoor zit nog wel 1 hele lieve ontmoeting met een Afrikaans meisje, samen zingen ze een liedje. En de authentieke soundtrack deed me meteen naar de Mbira-opnamen van Paul Berliner grijpen. Prachtig die Shona-muziek. (Het zal wel een ander volk zijn dat de deze film bevolkt, maar in blanke oren... etc.)

I Know Where I'm Going

Hier had ik meer van verwacht, het moge bekend zijn dat The Archers niet tot tot mijn grootste helden behoren, maar toch had ik in dit minor werkje wat The Small Back Room-achtige kwaliteit verwacht. Zeker omdat ook dit een romance is met op de achtergrond WWII. Maar die is op de Schotse Hebriden eigenlijk té ver weg, ook al is Roger Livesey daar op verlof. Wat heeft die man toch een onwaarschijnlijk mooie stem trouwens. Hij speelt een sympathieke laconieke zeekapitein (met pijp!) op weg naar zijn thuisbasis, een of ander obscuur eiland. Er steekt echter een gale (wind) op en dus zit hij een eilandje verderop vast. Van hetzelfde probleem heeft 'het meisje dat weet waar ze naartoe gaat' last, een pure gold digster, die gedurende de film maar niet sympathiek wordt, wat je in een soort romcom toch wel mag verwachten. Verwaand kreng dat het is! Vanzelfsprekend moeten de twee wat krijgen, maar de magie van een toevallige ontmoetingenfilm als Before Sunrise ontbreekt. (Gingen ze daar aan het eind niet gewoon uit elkaar, ja, dat had hier eigenlijk ook gemoeten.) De twee draaien op het eilandje honderd minuten om elkaar heen, om te eindigen met een flauwe Shakespeare-achtige woordgrap-oplossing. (Macbeth, de keizersnee.) Terwijl de kijker geniet van de mistige landschappen. Er wordt een hoop gaelic gesproken, er zijn volksdansjes, en de mensen zijn er rijk zonder geld. Zo bezien is het bijna een socialistisch pamflet over het ware geluk der arbeidersklasse.

zaterdag 30 juli 2011

F for Fake

Met een beetje hulp van Peter Bogdanovich maakte Orson Welles zijn laatste film, een vermakelijke van de hak op de springende "documentaire" over de kunst van het neppen. Welles zou Welles niet zijn als hij ook in een documentaire zichzelf niet pontificaal en pompeus (met cape, hoed en sigaren) op zou voeren. En ja dat is gewoon weer lachen. (Al begon ik hier op een vreemde manier een gelijkenis met Mart Smeets te zien!) F for Fake focust eerst op een of andere kunstvervalser, die klaarblijkelijk in de seventies heel beroemd was, maar typisch genoeg had ik nog nooit van de man gehoord. (Ik dacht dat Welles 'm misschien had verzonnen; wat niet zo is.) Maar dat zegt toch wat over 'hoaxes'. Uiteindelijk zijn dat soort stunts toch wel snel vergeten en blijft het echte werk 'bestaan'. Maar ook Welles verlaat dat kunstvervals-pad redelijk snel voor een vrije associatie in Guy Maddin-stijl, waarin hij het o.a. over een echte mythe als Howard Hughes kan hebben, en... over zichzelf! Ook Welles begon zijn carrière tenslotte met een mooie stunt. (Met Ufo's.) En dan volgt de meest atypische sequentie in Welles hele oeuvre, en daarom juist wel toepasselijk in zijn laatste film. We hebben er in het begin al wat flitsen van gezien, een vrouw wandelt over straat. Eigenlijk heel gewoontjes, maar ze is zo adembenemend mooi (lees dit met klemtonen op elke lettergreep uitgesproken in grote Mart Smeets-verbazing) dat.. je! er! stil! van! wordt. Alle mannen kijken bewonderend om naar dit heupwiegende schepsel En wie is deze vrouw? Oja Kodar, Welles' echtgenote. Lief.

Scenes From a Marriage

Eigenlijk scènes uit een mislukt huwelijk, wat mij betreft. En dat dan bijna 3 uur lang. Jaa, dit is weer een echte Bergman-martelgang, die honderd minuten intens goed is, dan heel lang walgelijk vervelend, om toch nog acceptabel te eindigen. Ik bedoel na tweeënhalf uur denk je eindelijk; ok deze mensen zijn toch soulmates, ze horen bij elkaar ondanks alle problemen. Even daarvoor is de echtgenoot zijn vrouw aan het aftuigen en het voelt bijna aan alsof Bergman een lijstje van huwelijkse uitspattingen afvinkt. Heel afgezaagd eigenlijk. Maar de eerste honderd minuten, als het huwelijk eerst nog wat lijkt en de barstjes langzaam verschijnen, zijn wél fascinerend, en een beetje Another Year-achtig eigenlijk. Al werden de mensen in de seventies wel vroeg oud dan, want Liv Ullman en haar man (een Martin Koolhoven look-a-like) zijn eind dertigers, maar ze gedragen zich als uitgebluste vijftigers/zestigers. Héél opmerkelijk vind ik dat hun kinderen volledig buiten beeld worden gelaten. Terwijl die zich in werkelijkheid ook met al de crisis zouden bemoeien... Maar als de man uiteindelijk zijn vertrek aangekondigd (een afschuwelijk mooie scène, de horror die de nietsvermoedende Liv uitstraalt is perfect) denkt hij geen moment meer aan zijn dochters. En dan ook echt geen moment. Wat een onwaarschijnlijke klootzak eigenlijk. Zie, ik identificeer me eigenlijk weer met de verkeerde, ik vermoed dat deze film heel hard binnenkomt als je ooit door een scheiding bent gegaan. Maar ja, dat is objektivismus.

Mona Lisa

Als je een ode aan de film noir brengt en je weet mij niet te enthousiasmeren, wat zegt dat dan... Opmerkelijk hoeveel Mona Lisa op The Crying Game lijkt, een andere film van regisseur Neil Jordan. Misschien komt het doordat het hart van beide films gevormd wordt door een fragiel seksueel-rafelrand personage van Afrikaanse origine. In dit geval een upper-classs prostituée, die een nieuwe chauffeur krijgt. De chauffeur wordt gespeeld door Bob Hoskins, en hij is de enige reden dat de film de moeite waard is. De man doet zijn uiterste best als driftkikkertje, en Bill Haden merkte op Criterion op dat hij wérkelijk dacht dat Hoskins een van de straat geplukte crimineel was. Toen Hoskins vervolgens in Who Framed Roger Rabbit speelde (ook een film noir ode, en een betere!) dacht Haden: wow die man 'really turned his life around. Good for him') Geweldige anekdote, beter dan de hele film, die zich ondanks sleazy sexclubs volkomen sfeer- en spanningsloos volstrekt, met een hoop ongeloofwaardige, irritante bijrollen. Zelfs Michael Caine weet de film niet te redden. Misschien durfde Neil Jordan het toch te weinig expliciet te maken, of er zijn gewoon te weinig one-liners. Er is precies één geniaal momentje. De chauffeur Hoskins heeft eindelijk de prostituée met een verloren vriendin verenigd, en dan zegt zij heel dubbelzinnig; 'yes I really like her'. De kijker denkt, jee misschien spannende de prostituee toch samen met de maffia en wordt Hoskins genaaid. Dat laatste is het geval, maar, op een soort tragiromcom-wijze. En ook dat komt er weer niet al te soepel uit.

Dead Ringers

Beste Cronenberg uit de eighties? Als altijd heb ik een beetje een koud gevoel bij zijn werk, alsof ik er eigenlijk enthousiaster van zou moeten worden, maar die kilheid zit in dit geval ook gewoon ín de film. Prachtige steriele blauwige beelden van ziekenhuiskamers, waar Jeremy Irons in zijn magnum opus de beste dubbelrol aller tijden speelt. Hij speelt tweelingbroer-gynaecologen die Mantle (hoor Mental) heten; waarvan de ene de huiskamergeleerde is, en de ander de pocherige glamourman. (Je haalt ze uit elkaar doordat ie in het tweede geval een soort Joret Kelder-vibes uitstraalt) Althans, dat gaat een tijdje goed, want in deze mindfuck wordt het ook voor de broertjes z.elf langzaam maar zeker steeds moeilijker om nog uit te maken wie wie is, ze zijn eigenlijk gewoon één organisme. (Wat dan weer mooi samenhangt met het thema van onvruchtbare vrouwen, bizarre baarmoeders, en meer van die typische Cronenberg-lichaamshorror.) Jeremy Irons speelt zo goed, dat de weinig andere personages in feite maar afleiden, zoals de actrice (in de film) die de ondergang van de broertjes in gang zet. Een nogal warrig gespeelde dame (misschien de bedoeling) die voor mijn gevoel van het ene in het andere accent schiet, en overall een beetje aan het alto-meisje uit The Breakfast Club doet denken. Maar genoeg daarover, Dead Ringers gaat vooral om het fraaie einde, teveel drugs, een grote ravage en een broer die alleen nog een naam jammert. Haunting.

vrijdag 29 juli 2011

Général Idi Amin Dada

I dream the truth. Een van de tegeltjes die Idi hier bezigt. Hij liet zich filmen door Barbet Schroeder (en wat andere journalisten) terwijl hij een rondleiding door zijn land (Oeganda) geeft en zijn plannen ontvouwt. Alhoewel plannen? Idi is niet alleen een excentrieke dictator, hij lijkt ook simpelweg dom. Niet zo vreemd als armeluisjongen zonder opleiding, iets wat hij zelf keer op keer benadrukt. Maar daardoor is hij wel de enige die in de jaren zeventig nog door anti-Israëlische KGB/nazi-propaganda wordt gefopt. Zijn land helpt hij intussen naar de knoppen in Mugabe-stijl. L'Histoire se répète. Idi kiepert alle Aziaten eruit die de economie runden, en hop daar gaat de inflatie. Zonde, want Oeganda is een prachtig kleurrijk land. Kleurrijk, zo kun je Idi ook wel noemen, en gaandeweg de docu krijg je toch een mespuntje sympathie voor de man; hij is zonder meer een inspirerend motivational spreker, onnavolgbaar orakelend als Ratelband. Ik begrijp best dat Idi eventjes goed was voor het Afrikaanse zelfbewustzijn. Maar het mooiste en meest veelzeggende beeld zit aan het eind. Idi spreekt een groepje dokters toe, veel al dan niet bewuste grapjes over zijn eigen alcoholgebruik, waarna een jonge dokter het woord neemt. Idi zwijgt, de camera zoomt op hem in, en terwijl de andere man zinnig praat begint Idi te zuchten en te steunen. Zijn hele dromenweb van 'ik ben de machtigste leider op aarde' bestaat alleen als hij het woord heeft. Alleen dan gelooft ie er zelf in, een seconde stilte en alles stort in. Fascinerend.
Overigens heb ik deze film opgepikt uit 1 van de leukere Criterion-lijstjes, van poster-ontwerper Frank Kozik. Het begint al met een plaatje van een konijntje...

Fiend Without a Face

Arthur Crabtree heet de regisseur van dit liefdevolle filmpje. Dat moet toch wel een pseudoniem zijn. (Maar neen...) Fiend Without a Face heeft dezer dagen weer relevantie, met de nucleaire reactor-ontploffingstoestanden in Japan. Kernenergie is de mens die zijn eigen brein overschat, en iets creëert wat ie eigenlijk niet echt onder controle heeft. In deze film gebeurt hetzelfde; het Amerikaanse leger klooit met atoomenergie én een mad professor (Jiskefet-bejaardenstijl) doet hetzelfde, door die atoomenergie in te zetten voor telepathische experimenten. Jaja! Het is een b-film. Daarom ook een mooi leuk meisje, met een douchescène, én een goofy hoofdrol van Marshall Thompson, die ondanks al het drama tijd vindt voor gegein en gemacho, met als aangever zijn assistent op de legerbasis. 'I am going to try that some more if I got more time' (Na een eerste voorzichtige kus, met het meisje dan hè....) Op dat moment moet er nog worden afgerekend met de monsters die door al die energieën zijn ontstaan. Eerst wurgen ze nog onzichtbaar, maar in het laatste en leukste kwartier (er zijn er maar vijf) lopen de (letterlijke!) breinwezentjes in haast schattige en opvallend secure Tim Burton-achtige stop motion-animatie rond. Ander hoogtepuntje is de laconieke man in een soort lange regenjas, die in de atoombunker de meter nog maar eens vol open draait.

Circuito Chiuso

Vette spoiler-waarschuwing! Kwam in de filmforum-draad van de Subjectivisten ter sprake als een roemrucht Italiaans tv-meesterwerkje, dat vermoedelijk nooit op dvd is verschenen. Gelukkig kun je alles op internet vinden. Ook al staan er in dit geval dus wel twee logo's van RAI in beeld, krijg je wat reclame tussendoor en heb je ondertitels die maar wat raden of letterlijk met "??" volstaan... Geeft allemaal niks, want Circuito Chiuso is ook zo al een heerlijke film, vol duistere liefde voor de cinema. Men situeert deze prent ergens tussen Videodrome, The Purple Rose Of Cairo en Mevrouw Knoops dat met haar nichtje ín een film belandde, in een verhaal van Annie MG Schmidt. In eerste instantie lijkt Circuito nog op Goodbye Dragon Inn, de melancholische Aziatische ode aan het bezoeken van de bios. Maar Circuito is een echte giallo (dus) al snel valt er een dode. Enter de politie, in de vorm van een Paul Simon-achtig mannetje, die de boel eens uitgebreid gaat reconstrueren. De kijker heeft al heel snel door wat er is gebeurd (en wat opnieuw gaat gebeuren!) en gaat zich ongelofelijk verkneukelen. Geen horror-achtige spanning, maar handenwrijvend plezier om dit staaltje magisch-realisme. Wat helpt zijn talloze leuk neergezette personages in de marge, misschien moet je eigenlijk gewoon van een ensemble-cast spreken. Zo is er een asperger-cinefiel die in woede ontsteekt als iemand vóór hem gaat zitten, en later nog een paar keer lekker vet door het lint gaat. Er is een oud dametje dat net als de kijker alles reuze enerverend vind. En een norse politiebaas, die als de boel echt is misgegaan een bars kijkje komt nemen. (En meer dan dat.) Maar het mooist van alles is de Jason Schwartzman-achtige socioloog, die met hele dikke bril ('ik zie niet verder dan tien meter') theorieën beïnvloed door science-fiction schrijver Ray Bradbury spuit. Hij mag na het fantastische (ook cinematografisch geweldige) einde de boel verklaren, al was het maar om nog geen afscheid van de film te hoeven nemen.

Nanook of the North

Grappig dat ook bij de een van de vroegste (1922!) documentaires al (van)alles in scene gezet bleek. Vooral het moment dat de eskimo Nanook uit pure verwondering in een grammofoonplaat bijt leverde regisseur Flaherty hoon op. Het Blackbook of Movies grapt echter: 'have you never loved a record so much that you wanted to bite it?'. Eigenlijk is Nanook of the North ook meer zo'n Mongoolse yurt-film, waar Flaherty met 'echte' mensen een fictief verhaaltje improviseerde. Nou ja, van plot is eigenlijk ook niet echt sprake. We volgen de eskimo's, door de gebrekkige film-equipment een beetje vanuit verte, in hun zogenaamde dagelijkse bezigheden. Zoals het bouwen van iglo's. (Prachtig hoe daar een ruit van ijs in wordt gezet!) Nog mooier is het mystieke schimmenspel tijdens de walrus-jacht, bijna een videoclip voor Boards of Canada.

donderdag 28 juli 2011

The Pornographers

Die oude Japanse films blijven lastig. Dit lijkt eerst een geinige komedie te worden over vroege pornografie. Moet in Japan allemaal in het geniep natuurlijk, en tegelijkertijd zijn de Japanners open over alles. In een scène op het randje van pijnlijk maken de pornografen een film met een geestelijk gehandicapt meisje! Dat is precies het moment dat de film om gaat slaan in tragedie. De film focust zich steeds meer op één van de makers, die de eindjes bij elkaar probeert te knopen met gehossel in allerhande erotische activiteiten. Zijn minnares is ziek, zwanger en stervende, en ja dan valt er toch echt niets meer te lachen. Ik vond het stiekem jammer, want genoot toch het meest van het olijke eerste half uurtje vol Japanse zelfspot. Maar uiteindelijk is dit gewoon weer een soort Insect Woman, en dus behoorlijk ingewikkeld. (Van dezelfde regisseur ook, dus da's logisch.) Een hele hoop lastig uit elkaar te houden personages en avant-gardistisch editen. Het eindigt wel heel fraai, met een obsessie op een bootje, knutselend aan een Dutch Wife! (Een Engels leenwoord in het Japans, waarmee ze dus de Engelse haat voor de Dutch importeren.) Een Dutch Wife is vanzelfsprekend... een opblaaspop.

Les Vacances de Monsieur Hulot

Vergeet Playtime maar, dit is de echt leuke Tati. (Misschien had het geholpen als ik de volgorde van kijken had omgedraaid.) Dit is gewoon slapstick in die Buster Keaton-traditie. Sterker nog, vanaf het moment dat Hulot het hotelletje binnenstapt denk ik maar één ding; dus híer heeft Andre van Duijn alles vandaan. De humor van Tati is zo droog dat ie bijna is opgedroogd. Gelukkig herhaalt ie de meeste grapjes twee keer. Charmante geintjes, zoals gedoe met het aangeven van een zoutvaatje. (Een arm wordt gelikt...) En Monsieur Hulot blijkt een ace koning van Ivo Karlovic-achtige proporties! Bem! Een Engelse dame is helemaal verrukt. (Alle andere hotelgasten vinden Hulot maar een vreemde snuiter.) Het mooiste moment van deze film zit ergens in het midden, als twee kinderen een ijsje gaan halen. Het kind draagt de hoorntjes heel, heel voorzichtig, met een geconcentreerde blik... En er gebeurt niets! Zo mooi, na alles wat bij meneer Hulot misgaat. Tati verwondert zich, samen met ons.

Giulietta degli Spiriti

Fellini in Wonderland. Hij maakte eens een film in kleur en ging *beng* meteen maar in de overdrive. Psychedelisch als een veld vol fluorescerende lolly's. Fantasierijk als de fabriek van Wonka, het Wonderland van Alice overgoten met een creepy Gilliam-laagje. Die actrice uit La Strada met het melancholische kindse hoofdje is hier beter dan ooit op haar plek. Ze is inmiddels van middelbare leeftijd, wat op de een of andere manier gepast raar is. (Alsof ze eeuwig jong zou moeten zijn!?) Ze lijkt nu wat op Verdonk. Kennelijk denk ik bij alle vrouwen van middelbare leeftijd aan Rita... En dan heb ik die zang-docu nog niet gezien. In Giulietta had ook wel gezongen kunnen worden, nu is het een gekke musical zonder liedjes, waarin een vrouw haar man van overspel verdenkt en vlucht in een gedachtewereld vol geesten en avonturen. Hoeveel daarvan ze er nu werkelijk beleefd; geen idee. Maar op bezoek bij de blonde bimbo buurvrouw, die een villa vol verrassingen heeft, en een boomhut in het bos waar je met een kabelbaantje naar toe moet. Magisch. (En, na twee uur, toch ook wel een beetje vermoeiend.)

Salesman

Veel beter en boeiender dan de Maysles-docu over de rijke moeder & dochter in Grey Gardens. Ik houd dan ook meer van die Amerikaanse zelfkant in verité stijl. Salesman volgt een groepje bible peddlers (al is die term door het management verboden) die Amerika doorkruisen om luxe bijbels te verkopen. Een heel foute baan, met ook behoorlijk foute tactieken. Een van hen lijkt op een varken en dringt de bijbels als het ware op, een ander praat meer subtiel met de mensen mee tot ze haast per ongeluk wat hebben gekocht. Babbeltjes over Iers zijn bijvoorbeeld. Heb het gevoel dat in die jaren '60 Iers, Italiaans en Spaans zijn in Amerika nog veel belangrijker was dan nu. Misschien omdat ze nog niet zo lang geleden gearriveerd waren. Salesman is bovenal een meesterproef in hoe je een docu opbouwt, eerst lijken de beelden lukraak, en dan pas halverwege stelt één van de verkopers zijn kompanen voor. Vervolgens gaat de film eigenlijk alleen nog maar over hemzelf. En terecht! Paul Brennan is een wankele, soms opgewekte (zie plaatje) dan weer depressieve oudere Ierse verkoper. Vroeger had ie veel succes bij de "Mickeys", maar nu is ie eigenlijk wel uitverkocht. Terug op hun gedeelde hotelkamer, na weer een vermoeiende dag, doet hij zijn bekende imitaties, maar hoewel zijn kompanen nog lachen voel je dat het niet lang meer zo door kan gaan. Hij verkoopt te weinig meer, hij verpest de sfeer, ondanks dat het een goede kerel is. In de auto zingt hij "Wish't I was a rich man', maar hij weet wat hij eigenlijk had moeten doen. Met overdreven Iers accent: 'Charlie's been working in the police force now. The boy, he retires, he gets a pension. He's all set for life.' (Een terugkerende running gag.) In een uiterst pijnlijke scène aan het eind probeert hij uit pure frustratie die agressieve varkenstactiek... Werkt bij hem natuurlijk niet. En dus is het tijd om in te pakken. Schrijnend mooi. En dan heb ik het nog niet over het voyeuristische plezier van in jaren '60 Amerikaanse arbeiderswoningen rondkijken, zoals je door deze docu kan doen. Stuk voor stuk fascinerende mensen met verhalen, die om een praatje zitten verlegen, of juist niet. Daar gaat weer een deur dicht. 'Wish't I was a rich man.'

woensdag 27 juli 2011

Good Morning

De eerste film van Ozu in kleur en dat maakte hem klaarblijkelijk heel vrolijk. Good Morning is een soort dorpstheater; 33% van de plot gaat op aan grappen over winderigheid! Je gelooft je... neus niet zeg maar. En dat voor de serieuze Ozu! Nog eens een derde gaat over burengekibbel en geroddel, wat ook nogal flauw is en hoewel de Japanners subtiele mensen zijn spelen ze het hier ook wel vet. (Hoewel dit natuurlijk bij no means het Schaep Met 3 Poten-achtig wordt.) Maar die laatste derde, díe is gewoon weer heerlijk Ozu; lief, humaan. Met twee broertjes die net als de jongen in Little Miss Sunshine nog langer weigeren te spreken. (En hier in een soort gebarentaal communiceren, zie plaatje.) De reden hiervoor voor dit stille protest is hier heel materialistisch: ze willen een tv! Hartverwarmende situaties in hun gezinnetje, waar tante bij inwoont, en die heel heel langzaam wat voor hun leraar Engels begint te voelen. (De leraar komt bezorgd thuis langs om te vragen waarom de kinderen niets meer zeggen op school, want ook daar houden ze het consequent vol.) Allemaal heel mild en aangenaam en in prachtige technicolor-achtige kleuren. Ongetwijfeld een curiositeit in Ozu's oeuvre, maar daarom wel leuk om gezien te hebben.

La Double Vie de Véronique

Niet zo'n fan van de Franse Pool met de lastige achternaam die ook de drie kleuren-trilogie maakte. Ook deze film had makkelijk in die serie gepast (als vlaggenstok ofzo), hypergestileerde plaatjes, en bijzonder knappe (doch lijdende) vrouwen. Zoals de titel al aangeeft zijn er eigenlijk twee Veroniques. Eentje heet Weronika en woont in Polen waar ze haast bij toeval in een muziekcarrière belandt. (De muziek is overigens behoorlijk vreselijke new-agige klassiek.) De andere Veronique (dezelfde actrice) leeft in Frankrijk, is muziekjuf (er zijn natuurlijk eindeloze parallellen) en raakt in de ban van een marionettenspeler. Ha, marionetten. Being John Malkovich! En ook deze film probeert wel wat te zeggen over de regisseur/de createur/god die de mensen als stukken over het bord schuift. Echt fascineren deed het me hier niet, al is het leuk om te zien hoezeer deze film in stijl invloed heeft gehad op Amelie van Jeunet. Het mooiste moment volgt trouwens als de twee elkaar bij toeval kruisen, en de ene de ander op reis in Polen vanuit een busraampje fotografeert. Moet je je voorstellen dat je thuis een van je zelfgemaakte foto's terugziet, waar je zelf opstaat. Een creepy en leuk idee.

Cries and Whispers

Bijzonder gelikte, zelfs horror-achtige jaren '70-film van Ingmar Bergman, die met dit periodestuk een soort comeback maakte bij het grote publiek. (Inclusief Oscar-nominaties.) Gegeven:Drie zussen in een dure landvilla (denk Fanny och Alexander-achtige rijkdom) waarvan eentje de hele film op gruwelijk realistische wijze aan kanker ligt te sterven. Dat is het enige realistische aspect, want in de bruinig-rood gekleurde zusterwereld leven allerlei oude vetes en wraak fantasieën, waarvan we er een paar zien. En dat zijn dus echt Antichrist-achtige toestanden van zelfverminking. Het is allemaal wel weer erg akelig, wat dat betreft is het gewoon Bergman oude stijl, maar dan expliciet. Mooi momentje van lichtheid is als de 'maid', de stervende aan haar naakte boezem drukt. Misschien hebben de twee een erotische relatie gehad, misschien is het ook gewoon als kalmering bedoeld, terug naar de moederschoot. Spoiler! Veel rust vind de zus echter niet in de dood, want aan het einde komt ze Stellet Licht-stijl gewoon terug!

The Cranes Are Flying

Als ik het me goed herinner was dit Xavier Dolans Criterion-tip. En jawel, een driehoeksverhouding! Nou ja soort van. In deze Sovjet-klassieker vertrekt een man naar het WWII-front, waarna zijn meisje thuis met een pianist aanpapt. (Zijn neef geloof ik.) Daar krijgt ze later dan weer spijt van in een whirlpool van dromerige beelden. Als er een ding is (zie Soy Cuba) dat die Sovjets goed kunnen, is het expressieve maffe cinematografie. Veel hele lage shots hier, en heel veel fraaie tracking shots. Zo is er een fenomenale scène als het meisje haar verloofde probeert in te halen, als hij vertrekt, rennend langs een parade die de kersverse soldaten gaat uitzwaaien. De film piekt zodoende stiekem in het begin, want het allermooiste shot zit al in de eerste minuut. De jongen en het meisje dartelen in de vroege ochtend over straat, vogels vliegen in een V (vrede?) over, en dan komt er een schoonmaakwagentje aan glijden, dat water spuit. En op de een of andere manier lijkt het wagentje een boot. Of een V-vogel. Heel magisch gedaan. Alles daarna had meer moeite me te boeien, al is de pacifistische speech waarmee de film eindigt ook prachtig. En geen beloning van valse Hollywood-hoop bij de Sovjets! Het meisje moet een nieuwe start maken, en deelt haar welkom-terug-soldaten bloemen uit aan passanten. Uit cinema-historisch oogpunt daarom zonder meer de moeite waard. Volledigheidshalve... Achteraf lees ik over The Cranes Are Flying dat een bepaalde wilde piano + storm-scène eigenlijk de verkrachting van Het Meisje door De Neef moet voorstellen. (Daarna trouwt ze met 'm.) Ik had het niet door! De Sovjet-censuur zag het wel en schrapte de scène. Maar ze waren wel mild, want het communisme met zijn kameraden en comités wordt her en der (heel lichtjes natuurlijk) belachelijk gemaakt. (De film kwam net na de dood Stalin uit, dooi-periode.)

dinsdag 26 juli 2011

Stray Dog

Volgens Wikipedia is het genre van deze film "Police Procedural". Die term had ik nog nooit gehoord, en die bevalt me. (Denk alleen maar aan het recente Police, Adjective.) Ik vind Kurosawa (want hij is de regisseur hier) altijd het leukst als ie buiten de samoerai-historie-dingetjes opereert; Ikiru! Stray Dog ga ik voortaan noemen als een van mijn favorieten Kurosawas. (Voelt ook wel cool.) Het is een hele oude film (1949) en WWII speelt op de achtergrond dan ook een cruciale rol, als een extra laag. De Japanse economie draait nog om (op) rijstbonnen. Jongemannen komen terug uit de oorlog, waarna (en waardoor!) ze niet goed raad meer met zichzelf weten. De hoofdrolspeler is een gestreste agent. Niet zonder reden, als een soort Pickup on South Street wordt in het begin zijn pistool in de tram gejat. En als je in Japan als agent je pistool kwijtraakt.... Dan wil je alleen nog maar dood. De resterende twee uur lijdt de man onder een gigantisch schuldgevoel, zeker als "zijn" (zo ziet hij dat) pistool slachtoffers begint te maken. (In de handen van een andere jonge kerel, die nagenoeg de hele film buiten beeld blijft.) De rookie agent partnered up met een oude wijze man die alles al gezien heeft (is dit een van de eerste buddy cop movies?) en samen gaan ze op een heerlijk langdradig onderzoek. Veel gewacht. Veel gepeins. En ondertussen zien we een schrijnend Japan, vol armoede, animeermeisjes (dit is film noir!) en zelfs honkbal-wedstrijden. (In een scène die aan El Secreto de Sus Ojos doet denken) Twee van de mooiste scènes zitten aan het eind. De jonge agent bezoekt het gezinnetje van de ouwe. (Om te janken zo lief allemaal daar.) En dan komt het fantastische einde, waarin de dief en de agent in stilte door een bos rennen. Een vrouw in een bosvilla speelt piano, ziet de mannen, die elkaar in een stand-off onder schot houden staan... Ze denkt dat ze droomt. En speelt weer verder piano. Zo mooi.

The River

Renoir doet hier een soort Little Women, een sympathiek maar ook wel sentimenteel verhaal over wat jonge vrouwen. Hier gesitueerd in India. Renoir was een van de eerste Westerse regisseurs die daar een film ging maken. Uit mijn hoofd meen ik dat de man die Pather Panchali zou filmen hier zijn regie-assistent was, en Renoir dus de mentor. Daarvoor verdient hij wat credits, maar zijn India-liefde voelt hier nogal clichématig, in de stijl van 'o wijze natuurvolkeren'. De film eindigt zelfs met een shot waar de drie hoofdrolspeelsters in drie jurkjes die samen de vlag van India vormen! Bovendien zitten alle échte Indiërs eigenlijk verstopt in bijrollen. De hoofdmoot is gewoon een rijk koloniaal gezinnetje. De vader runt (in zijn eigen woorden) een 'sweatshop', in juten. De tienerdochtertjes (en hun half-Britse/half Indiase buurmeisje) in de leeftijd van pakweg krijgen allemaal een oogje op een Amerikaanse bezoeker, voormalig soldaat in de burgeroorlog. Een man met een houten been. (Gespeeld door een amateur, ik denk dus dat ie werkelijk invalide was.) Ook de andere hoofdrollen worden gespeeld door amateurs, wat de film een charmante knulligheid geeft. Jammer van de gigantische hoeveelheid voice-over; dit is weer bijna een audio-boek met beelden. Het is dan ook een getrouwe bewerking van een bildungsroman, vertelt door het jongste meisje van de film, een To Kill A Mockingbird-achtig spitsig meisje. Het moge duidelijk zijn, het niveau van die film wordt hier nergens gehaald.

Richard III

Ik herinner me een soort moderne Shakespeare bewerking waarin Keanu Reeves meedoet, maar die speelde niet echt in een totaal andere tijd. Hier is Richard III naar een parallel universum verplaatst, waar het Britse rijk (uiterlijk zo tussen WWI en WWII) aan interne strubbelingen ten onder lijkt te gaan. Ian McKellen speelt met aanstekelijk vilein plezier (en op fenomenale wijze) een van dé rollen van zijn carriere, als de oppernazi-slechterik (Richard dus) die met veel gekonkel de macht grijpt. McKellen heeft een foute snor, richt zich af en toe rechtstreeks tegen het publiek, en is sowieso in en in verdorven. Moeders en dochters zijn niet veilig! Kleine prinsjes ook niet! Ik vergeet nog te melden dat alle dialogen letterlijk uit Shakespeare zijn overgenomen, waardoor je dus van die Vondeliaanse mooipraterij krijgt, dat eerst nog totaal gewank lijkt, maar halverwege moet je het, zoals elke keer weer toegeven; Shakespeare is een genie. (Goh!) Werkelijk elke mededeling (een traan, een hart van steen) wordt in de meest bloemrijke taal gegoten. Erg van genoten dus, al is het rommelige actie-einde (en een stom laatste shot) wat jammer. Maar dat dondert verder niet hoor.

Les Yeux Sans Visage

Esthetisch gezien een geweldige horror-film, niet dat ik 'm zo spannend vond, meer als een kort creepy verhaal. Een dokter (die een beetje lijkt op de vader van An, of was het Eefje) ontvoert jonge meisjes, waar hij dan het gezicht van verwijderd, om op zijn dochter uit te proberen. No kidding. Dochterlief loopt de hele film met een eng wit masker rond, want ja die operaties willen maar niet lukken, ondanks de hulp van een lieftallige assistente waarbij het ooit wel lukte. De film is berucht om een scène waar we een gezicht met pinnen en klemmen en al heel bloederig los zien worden gewrikt, een scène die inderdaad kan wedijveren met het oog dat werd uitgelepeld in die beroemde Buñuel-kortfilm. Qua plot loopt Les Yeux Sans Visage wel wat onhandig af. Parijse agenten lijken in een variant van de lokjood een mooi meisje naar de dokter te sturen, maar houden haar vervolgens veel te slecht in de gaten. Misschien maar beter ook want nu kan 'Het Masker' wraak nemen. (Ze leek eerst nogal moreel ambigu, wat ook wel interessant zou zijn, alsof zijzelf ook vond dat ze recht had op een nieuw gezicht!) Ik ben niet zo'n horror-fanaat, maar dit is wel een moetje voor de liefhebbers.

maandag 25 juli 2011

Bob le Flambeur

Hoe heette die film nou waar Gabin zijn comeback maakte als verlepte film noir-held. Touchez Pas au Grisby! Deze heeft daar veel van weg, inclusief een ijzersterk eerste uur en een minder tweede. (Alleen Rififi draaide dat om, klaarblijkelijk in die Franse gangsterfilms.) Bob Le Flambeur is geen kok die pannen in de hens zet, maar een gokker, voormalig bankovervaller die al twintig jaar op het rechte pad is. Hij is de nachtburgemeester van Montmartre, hobhelend van louche establishment naar restaurantje, af en toe krijgt hij zelfs een lift van een agent. Maar zijn geld begint op te raken, zijn geluk is ondanks het dubbelkopse muntje dat hij steeds opgooit verdwenen. Tijd voor een nieuwe heist dus. Als gebruikelijk in dit soort films zien we de voorbereiding zéér uitgebreid, en in dit geval logisch want de heist loopt to-taal anders. Ik dacht dat de film op weg ging naar een hilarisch, zelfs vrolijk einde, maar Melville vond een shoot-out toch noodzakelijk. Ergens jammer. Maar het ging dan ook om dat eerste uur, waarin Bob zijn jongere maat wat lessen leert en een nog jonger hoertje oppikt. (Ik wilde een ode beginnen aan haar sensuele schoonheid, en die heeft ze, maar achteraf blijkt het kind vijftien...) Typisch genoeg had Melville haar dan ook letterlijk van straat geplukt. Mooist van alles aan deze film zijn trouwens een paar shots vanuit Bob's appartement, met op de achtergrond een of andere kathedraal. Stijlvolle film.

Grey Gardens

De favoriete film van Cocorosie? Zo stel ik me die twee meisjes wel voor, over veertig jaar. Kibbelend, volslagen van de wereld excentriek, en steenrijk. De broertjes Maysles filmden voor deze documentaire een moeder (van bijna tachtig) en haar dochter (van in de vijftig) die een villa bewonen. Ze zijn voormalige socialites, geld is niet echt het probleem. Maar ja, het huis verslonst zo. Er lopen dan ook katten, wasberen en 'the Marble Faun' rond. (Een wat mysterieuze jongen, die apparatuur binnenbrengt en misschien op een erfenisje wacht.) Aan dat soort dingen denken moeder en dochter helemaal niet, moeder heeft een dagtaak aan het becommentariëren van dochter, en dochter aan mooi zijn. Vooral de dochter (Little Edie) máákt de film. Ze geeft het zelf toe; eeuwig kind gebleven. Geflopt in de samenleving, en nu onder hoede van moeder, dromend van New York, waar ze ooit een ster dácht te worden. Ze was ooit ook heel mooi, zien we op oude foto's, heck, zien we nu nog. Laaaaange benen in bizarre uitdossingen. (Permanent met hoofddoekje, want kaal, door de zenuwen om haar oude moedertje. Denkt ze zelf...) Respect voor de regisseurs die niet gillend gek werden, want echt de gespreksstof is heel, heel beperkt. Maar misschien bleven die op hun qui vive omdat Little Edie natuurlijk meteen verliefd wordt op een van hen. Bijna van een vermoeiende tragiek, maar dat geldt alleen voor de buitenstaander. Moeder en dochter zelf zijn eigenlijk wel tevreden. (Of is dát nu juist wat het zo tragisch maakt?)

Billy Liar

Oef, deze hakt erin. Misschien wel mijn favoriete kitchen sink drama, samen met A Taste of Honey. In elk geval het treurigste einde, het laatste kwartier is spannend en zó erg. De film begint nog zo vrolijk, Billy is (of lijkt!) een nietsnut die in zijn eigen fantasiewereldje leeft, terwijl hij zijn dagelijkse gangetje gaat. Hij fantaseert zich een verlichte dictator, met parades! Ook in het gewone leven kan hij het fantaseren niet laten. (Zo zegt hij een vader zonder been te hebben, en een zus in een ijzeren long.) Op kantoor is die goofy humor heel geschikt, het is nota bene een begrafenisonderneming, maar in combinatie met vriendinnetjes werkt het liegen toch niet zo, zeker als je er twee tegelijk probeert te hebben. (Een meisje houdt vooral van sinaasappeltjes en níet van zoenen.) Maar dan verschijnt een derde meisje, een geweldige tomboy met een fraaie glimlach, ik zou wel met d'r willen trouwen. Billy wil dat ook wel, maar iets houdt hem tegen. Terwijl zij dé kans is om zijn leven te veranderen, want hij wil eigenlijk scenarioschrijver worden. Zij steekt haar hand uit. En het lukt hem niet die te grijpen. In het laatste half uur storten alle leugentjes als kaartenhuisjes in, gaat alles mis, en móet de jongen gewoon het provinciestadje verlaten. In misschien wel de mooiste scène ziet hij naast zijn moeder in het ziekenhuis (wegens oma) te wachten tot ie écht weg moet voor 'the last train'. In heel zijn houding smeekt hij zijn moeder om een aanmoediging. 'Ga maar jongen.' Maar nee hoor. Spoiler! Tóch meldt hij zich op het station maar uiteindelijk staat hij met twee pakken melk in zijn handen (als symbool voor zijn moeder, voor zijn niet opgroeien?) en dan gooit ie de pakken weg. Lege handen. Terug in de fantasiewereld. Eigenlijk een beetje als Ben X in die Belgische film, ik dacht zelfs lang dat het derde meisje gewoon alleen in Billy's fantasiewereld bestond (heb je hem weer...) Mooie film!

Heaven Can Wait

Wat flauwe zedenkomedie van Lubitsch, die begint als die Archers-film met de 'stairway to heaven'. Alleen hier gaat de dooie naar beneden en meldt zich in de hel, bij 'his excellency'. Een geweldige rol van Laird Cregar, die slechts 31 werd, maar iets leeftijdloos heeft, precies wat je bij de duivel verwacht. Hij is hier eigenlijk een sympathieke kerel, sympathieker dan de man (Don Ameche) die zijn levensverhaal begint te vertellen. Eindeloos schuinsmarcheren in rijk New York, er uiteindelijk vandaar gaand met een meisje uit Kansas. ('It's not that I don't like Kansas, I just don't want to live there!') Dat zegt Gene Tierney, de ice queen, die hier het goedmoedige vrouwtje speelt dat almaar bij de casanova blijft. Ik vond het al snel irritant worden. Als de jaren verstrijken wordt de man een héél klein beetje grijs, maar Tierney, die wordt opgezadeld met een bizar cartoonesk oude dametjes-kapsel. (Terwijl ze dan misschien 49 moet voorstellen) Misschien was het grappig bedoeld....

zondag 24 juli 2011

Summer of Sam

Je kunt zeggen wat je wil van Spike Lee, maar zijn films bieden altijd spektakel. In dit geval omdat Summer of Sam aan de ene kant zo verbijsterend slecht is, en dat terwijl het hart van het verhaal eigenlijk bijzonder boeiend en tragisch is. Spike Lee had alleen al het overbodige vet eromheen weg moeten snijden, maar typisch genoeg lijken juíst die aspecten hem te interesseren. Het eerste wat opvalt zijn de vreselijke Jersey Shore-stereotypes die rondlopen in het Italiaanse neighbourhood gedeelte van het verhaal. Misschien zijn die Guidos werkelijk allemaal oliedomme halvegaren. Het is hoe dan ook niet om aan te zien zo tenenkrommend. (Zeker als je er ook nog wat homoseksuele stereotypes doorheen gooit.) De tweede laag die de mist in gaat is ook al dom, selfkicker Spike vond het klaarblijkelijk nodig zichzelf als reporter op te voeren, in semi-grappige Sweet Sweetback-achtige intermezzi, met wat racy jokes enzo. Volkomen ongepast, wánt de derde veel belangrijke laag is eigenlijk heel serieus, thriller-achtig in Zodiac-stijl. Er is gedurende de zomer een seriemoordenaar actief, in de intense openingsscène zien we hem al gestoord schreeuwen tegen geblaf van buiten. Die eerste scène blijkt uiteindelijk het best, want de man komt later een pratende hond tegen (Lars von Trier zou tevreden zijn: KILL draagt de hond op!) Dus daar zit je met drie verprutste lagen die ook nog eens (of dat vooral!) onderling elkaar de mist in helpen . Wat blijft er over? Nou, een hele goede hoofdrol van een Bruno Mars-achtige doorgesnoven John Leguizamo die me ook al opviel in Carlito's Way. Hij speelt een vrome kapper, die de hele tijd zondigt. Zijn vrouw is heel lief (Mira Sorvino), maar toch blijft hij het buitenshuis zoeken. Is dit een vlucht naar voren om zijn homoseksualiteit te ontlopen? Wellicht. Iemand die zo op zijn eigen manier problemen heeft met seksualiteit is Adrien Brody, die een weirdo punker speelt, die in homo-stripclubs werkt, maar intussen nauwelijks iets durft met het meisje dat een oogje op hem heeft. Hier komen we wél op Spike Lee kwaliteitsterrein, want met relatiecrises én erotiek kan hij heel veel. Er zitten allerlei dan weer lieve dan weer harde seksscènes in de film en de meeste werken prima. (Vooral weer die van Leguizamo en zijn arme vrouw die hem zo graag wil plezieren) Maar Leguizamo houdt misschien nog het meest van zichzelf, zijn eigen gespierde lichaam bewonderend of swingend op de dansvloer. Na het zwakke eerste uur, wordt het zodoende in de tweede helft (als het hart van het verhaal steeds harder begint te kloppen) toch nog boeiend.. Maar er had zóveel meer ingezeten.

Madame de...

Ook bekend als The Earings of Madame De... Wat ietsje duidelijker is en vooral in de eerste helft klopt bij de lichtvoetigheid van de film. Maar alleen op dat moment, want langzaam verduisterd deze prent van stilist Max Ophüls. In het begin zit de film nog vol zwier. Er wordt dan ook eindeloos romantisch gewaltzd. (De film zal wel in de tijd van Strauss spelen, in elk geval ná Napoleon en vóór de auto) Wanner het ook precies was, Ophüls zet die periode achteloos neer alsof het gisteren was. Op een onbeschrijfelijke manier is het heel aantrekkelijk gedaan. (Het verbaast me niet dat Wes Anderson fan is, klassieke Royal Tenenbaums-stijl zeg maar.) De eerste helft vind ik het leukst, als een society-dame haar oorbellen verpatst; ze zit in de schulden. Haar man is een goedgemutste generaal, in de allerleukste scène babbelschreeuwt het echtpaar in hun gigantische villa elkaar vanuit hun beider bedden toe. Op dat moment lijkt het overspel (overigens van twee kanten, maar de vrouw is de 'sjaak' zoals gebruikelijk) niet zo belangrijk. Maar halverwege raakt Madame ('een onwaarschijnlijke flirt' volgens de generaal) verliefd op een Italiaanse diplomaat. En dan gaat ze toch echt te ver. Tijd voor maatregelen. (Stuur het kind op gedwongen vakantie!) De film verwordt langzaam tot een tragedie van Adele H.-achtige proporties, en het lukte me niet helemaal om daar nog aan te wennen. (Zelfs het duel waarmee de film besluit kwam voor mij nog uit de lucht vallen!)

3 Women

Dit is zo'n film waarbij je een beetje jaloers denkt: damn, hoe krijgt iemand het allemaal bedacht!? Altman had natuurlijk ook die stroke of genius in de seventies. En kennelijk haalde muze Shelley Duvall (Thieves Like Us!) het beste in hem boven. Waar Altman zich vaak op werk van anderen baseerde (Carvers Short Cuts bijvoorbeeld) schreef hij deze prent helemaal in zijn uppie. Sterker nog, de film ontstond na een droom die hij had. Die sfeer vinden we vooral terug in het bizarre einde, waar de drie dames uit de titel allemaal van rol (lijken te?) veranderen. Daarvóór is de film echter een scherp vrouwenportret, eigenlijk vooral van - hé Harry - Twee Vrouwen. Twee geweldige rollen, van Duvall (dus) en Sissy Spacek. Laatstgenoemde speelt een vreemd, kinderlijk impulsief meisje. 'I love minigolf!' Ze blaast zelfs belletjes in d'r cola. Zij wordt in een Californisch bejaarden-kuurzwembad de collega van Duvall. Of het door het scream queen-imago van beide actrices komt, of omdat lichte gekte in Hollywood nu eenmaal altijd voor gevaar zorgt, je merkt meteen dat er iets niet helemaal pluis is. Op een heel diep-Freudiaans niveau. Duvall speelt een wat makkelijker te doorgronden, maar schrijnend levensecht prachtpersonage. Zo zegt ze ergens: 'I am not going to go out with him until he gets rids of that cold'. Een hele tragedie in een paar woorden. Duvall heeft klaarblijkelijk ooit een blauwtje gelopen, een man weigerde met haar uit haar te gaan, met een griepje als smoesje. In een running gag kucht hij ook steeds als hij haar tegenkomt. Maar het geniale is dat de Duvall die afwijzing in de fantasiewerkelijkheid waarin ze leeft, zo heeft omgebogen dat ze zélf degene is die (nog) niet met hem wil daten... De twee kuurbad-collega's worden later (op aandringen van Spacek) kamergenoten, waarna Duvall het meisje bij haar "vrienden" introduceert. Iedereen haat haar eigenlijk, behalve een vieze man die ook al in een imaginaire stuntmanwereld leeft... Vanaf het moment dat het kuuroord wat buiten beeld verdwijnt begint de creepy nachtmerrie-ondertoon langzaam steeds duidelijker te worden. Is het niet zo dat de vrouwen in een studentenhuis gelijktijdig gaan menstrueren? Hier gebeurt iets vergelijkbaars. Was Spacek eerst nog lief, nu begint ze Duvall dermate te adoreren dat ze haar hele persoonlijkheid overneemt. Eerst met dezelfde fouten, maar na een letterlijke klap lijkt ze alles te doen waar Duvall wel van droomde maar nooit durfde. Fascinerend en intens, met op de achtergrond nog de mysterieuze derde zwijgende vrouw, die zich uitdrukt in mystieke tekeningen, wellicht het symbool voor de staat van onderbewustzijn waarin ze alledrie leven.

Miyamoto Musashi

Kwam er pas na een halve film achter, maar dit is natuurlijk gebaseerd op die vuistdikke Japanse klassieker van Josjikawa. (Moesasji dus!) Ooit wel aan begonnen, maar nooit uitgekregen. Misschien toch nog 'ns proberen... Deze film is de eerste van drie delen, en laat het ontstaan van de superheld zien, zeg maar Musashi Begins! De film maakt het de kijker niet makkelijk, door in eerste instantie twee gelijkwaardige karakters te introduceren. Twee maten op weg naar een veldslag, maar dat wordt niks, waarna ze in een huisje van een oude dame belanden. (Die handelt in kruiden en gejatte sieraden.) Op dat moment had ik dus nog niet door dat het om Moesasji ging en dacht ik stiekem dat dit een Japanse versie van de Odyssee zou worden. (Er wacht ook nog een meisje op een van de helden thuis) Ik begon fanatiek gelijkenissen te zoeken, maar dat bleek al snel tevergeefs. De twee vrienden gaan uit elkaar, eentje loopt weg met de dochter van het kruidenvrouwtje, waarna Moesasji maar naar huis gaat. Daar zijn ze niet blij met hem (hij is een wandering schurk in hun ogen) en een lollige boeddhistische monnik hangt hem aan een boom. (Een klassieke scène uit het boek, in elk geval had ik het toen dus door...) Moesasji is een taaie, en bewijst een samoerai te zijn. Hij stelt het meisje van zijn maat tevreden, zij smeekt dat hij blijft, en (daar toont zich de Japanse aard) hij blijft niet natuurlijk voor d'r thuis, zoals in een Amerikaans einde zou gebeuren. Dit op zich eenvoudige verhaal wordt aantrekkelijk in beeld gebracht, met veel expres onderbelichte shots in een soort Japans technicolor. Geeft de film de gepaste mysterieuze look. Het acteren daarentegen is vrij droog, en, om terug te keren op het begin, stiekem vond ik het jammer dat het tweetal niet wat meer avonturen samen beleefde. Misschien ben ik toch meer voor de Odyssee...

zaterdag 23 juli 2011

Sid and Nancy

Lees het uitgebreide artikel op de site van De Subjectivisten.

Hard Boiled

Criterion heeft natuurlijk een hoop Azië in de aanbieding. Waaronder dit spektakelstuk. Kan qua lawaai makkelijk wedijveren met Where Eagles Dare. Miljoenen kogels in Hong Kong. En in dit geval ook gewoon tientallen doden. Een uur is dat leuk, het tweede uur wordt het vermoeiend. Dan maar snel terugdenken aan dat eerste, als de film ook nog wat nep-diepgang lijkt te hebben. Bijvoorbeeld in een geweldig leuk intro waar de hoofdagent een potje klarinet speelt. Hij wilde ooit muzikant worden, misschien is het maar een droom sowieso... Wat later in de film denkt ie er nog aan en verschijnt in een flits een drummer om meteen weer te verdwijnen. Ja, voor wat mooie visuele geintjes kun je die Aziatische jongens bellen. Waar ze ook vandaan komen. Qua muziek is de koek na die eerste minuut trouwens op, en volgt de gangbare goedkope Hongkong-synthesizer meuk. Niet zo erg, als gezegd, het wordt toch overstemd door spectaculaire machinegeweer-stunts, o.a. in een theehuis (met vogeltjes als decor) en een ziekenhuis (met baby's). Die laatste brengen bizar comic relief, als de hoofdagent en zijn vriendinnetje van het bureau zelfs nog tijd vinden om de baby's te midden van de shoot-outs watjes in de oren te stoppen! Grosse Point Blank-achtig leip. Het valt nog mee dat ze de babycouveusekarretjes niet door de gangen gaan roetsjen/racen. Al komt één baby nog wel als geroepen om een vuurtje te blussen. Behoorlijk vermakelijke onzin dus, al gaat er aan de slechterik-kant teveel mis. Eentje lijkt op Javier Bardem, maar is niet zo belangrijk. De Godfather is stoer (maar wordt snel afgeknald) waarna de nemesis (ik meen een jonge Tony Leung) van de dikkige hoofdagent (Yun-Fat Chow) overblijft. En die hebben hier allebei eigenlijk niet eens zoveel charisma.

Hannah Takes the Stairs

Staat bekend als een van de mindere mumblecores, dus mijn enige excuus om te kijken is Greta Gerwig. Pays off after een minuut of zo, als ze handdoekpluis van haar tepels begint te plukken. Weten we meteen weer dat we in een Joe Swanberg film zitten, ook regisseur van het nog veel explicietere Kissing On The Mouth. Greta speelt een meisje dat hopt van vrindje naar vrindje. De eerste ziet eruit als TMF vj Sascha Visser, lijkt eigenlijk goed bij Gerwig te passen, maar dumpt haar toch. Dan komt mumblecore-regular Andrew Bujalski, een vriendelijke inbetween relations dikzak, die niet door heeft, of wil hebben, dat ie wordt gebruikt. Hij doet héél erg verliefd en bezitterig, terwijl Greta ondertussen klaagt dat hij niet genoeg tijd voor haar heeft. Foutje van de film, of teken van personages in verwarring? Het is met de entree van Bujalski en zijn kantoorkompaan (Kent Osborne) dat de film wel wat leuker wordt. De collega van Bujalski pusht hem heel lief om wat met haar te ondernemen, maar gaat uiteindelijk zelf met haar er vandoor. De laatste scène tussen Greta en die nieuwste jongen is erg lief. Hij bekent aan de anti-depressiva te zijn, Greta weet het allemaal ook niet meer, maar gelukkig zijn ze soulmates, want ze spelen allebei trompet. Naakt. In bad. Het is jammer dat Swanberg niet wat driftiger heeft gesneden in de improvisaties. Het acteren is niet best, en dus had hij wel wat meer open kunnen laten. Bujalski kán niet acteren dat ie huilt, laat dat dan ook niet zien. En zo zijn er wel wat meer van die duidelijke cue points, die wat al te overduidelijk gemaakt moeten worden. (Daar had Swanberg omheen moeten editen.)

Traffic

Goh, dacht ik, Soderbergh doet een aardig Iñárritutje. Maar Traffic komt net als Amores Perros uit 2000, dus niks copycat-gedrag. (Niet dat ik dat nu van Soderbergh verwacht.) Het is gewoon dat de sfeer hetzelfde is: mozaïek, drugs, Mexico én Benicio del Toro. Hij speelt een Mexicaanse agent die de drugshandel bestrijdt. Een onmogelijkheid natuurlijk in Mexico, waar zelf zijn oversten betaald worden door de drugskartels. Heb het idee dat het tien jaar later alleen maar verder uit de hand is gelopen... Aan de andere kant van de grens is Michael Douglas de drugs 'czar', maar (en dat is wel typisch Iñárritu-toeval) zijn dochter zit óók in de drugs. En op een hele andere manier. Het leukste puzzelstukje van dit mozaïekje wordt gevormd door Don Cheadle en Luis Guzman, als twee laconieke agenten die de boel vanuit busjes in de gaten houden. Niet echt onopvallend, want Catherine Zeta-Jones (weinig overtuigend als zogenaamd naieve en later fanatieke vrouw van een drugsbaron) komt ze gewoon limonade brengen. Soderbergh is een goede cinematograaf, en Traffic is ook bekend om het trucje dat de Mexicaanse helft van het verhaal in geel stoffig licht is gefilmd en de koelere Amerikaanse helft in blauwig licht. (Wat me dan doet denken aan van die lampen in lege bedrijfspanden die moeten verhinderen dat junks een injectienaald kunnen zetten.) Traffic wordt goed en naturel verteld (de verhalen raken elkaar gelukkig slechts heel subtiel) zonder dat de film nu (ondanks wat explosies) spannend of verschrikkelijk boeiend wordt.

vrijdag 22 juli 2011

Written on the Wind

Ik begon mijn Criterion-serie met deze. Die gasten hebben ontzettend veel films uitgebracht trouwens. Niks exclusief label. Ik noteerde eerst van de lijstjes alles wat ik niet zag, toen twee, en toen één, anders zat ik hier in 2180 nog. Dit is een relatief minor werkje van Douglas Sirk. Ik denk toch dat Imitation of Life, met de gospel aan het eind en het huidskleurige thema, de enige is die je écht moet zien. Dit is degelijk werk van Rock Hudson en Lauren Bacall, insert hier een flauwe opmerking over hóe zeer je Bacall in zwart-wit en níet in technicolor moet zien. Written on the Wind heeft een rijkeluissetting in een oliedorpje dat zelfs náár de oliebaronnen is vernoemd. De Hiltontjes vliegen van hot naar her op zoek naar de zin des levens. De Paris van de familie is misschien wel de gedenkwaardigste rol; zij zoekt het vanzelfsprekend in seks. Wachtend op Rock Hudson (haar jeugdvriendje) die nu niks meer van haar moet weten. Tekenend voor de film is dat de rol van Paris de eerste helft heel gelaagd lijkt, maar in de finale (vanaf het momentje dat ze bizar de mambo danst) eendimensionaal wordt, net zoals de hele film bij het toenemen der drama wat plat wordt. Toegegeven de finale is wel weer Douglas Sirk in grootse melodrama stijl, maar die finale blijkt alsnog níet de finale, wanneer er plots nog een rechtszaak volgt. Een rechtszaak met een bizar neppe spanning en een enorme U-bocht. Jammer.

Bound

Lekker natuurlijk. De twee fraaie dames in de hoofdrollen hier, bestrijken samen zo'n beetje alles what a man could want, no. Alhoewel, dat stemmetje van het Schuurmans-Betty Boop meisje. Dat houd je toch geen tien minuten vol.. Een huwelijk met haar... Joe Pantiliano krijgt het voor elkaar, als een soort normalere hoofd-versie van Steve Buscemi. Hij speelt hier een money launderer voor de maffia. Letterlijk, in een visueel zeer fraaie scène hangen de biljetjes aan de waslijn te wapperen. Visueel zit het sowieso goed hier, zoals verwacht met de Wachowskis. In een van de eerste gewelddadige scènes van de film druppelt bloed in de wc-pot. Ranzig en bruut, zegt eigenlijk in één subtiel beeld alles. (Helemaal aan het eind vliegt het bloed nog door de verf, ook mooi.) Maar nu vergeet ik de dames bijna, die de film noir plot op poten zetten. En daar is de film toch wat ongeïnspireerd. Ik dacht heel lang; ok Betty Boop lijkt de femme fatale, het cliché bijna, dus zij zal het expres niet zijn. Ze wordt gewoon genaaid door de ekte ekte pot. Maar de oplossing die de film uiteindelijk biedt is simpel, en niet cynisch genoeg, mijns inziens. Mooiste moment is de telefonische redding die Jennifer Tilly, ik zal ophouden met dat Geboop, brengt als haar maffiamannetje zich definitief in de penarie heeft gedraaid. Tot slot nog, die Pantoliani is prima, maar alle andere maffiosi hadden ook nog wel wat beter gekund. Met name de Godfather heeft verdomd weinig autoriteit.

Metroland

Hee, een roman van Julien Barnes op het witte doek. Wist niet dat dat ooit gebeurd was. Tekstueel zit het hier dus wel snor (meer bakkebaard eigenlijk) met aardige ironische tegeltjes over het huwelijksleven en de bourgeoisie. Ik zei bakkebaard, omdat de jonge Christian Bale hier in de seventies is gesitueerd, in een rol waar de acteur eigenlijk nog iets te jong voor is. (Hij moet een dertiger voorstellen.) Bale heeft huisje, boompje, kindje, maar dan krijgt hij bezoek van een oude vriend die dolende is, en Bale's rijke rijtjeshuisleven verafschuwd. Dat zaait twijfel. Helaas wordt deze Old Joy-thematiek te snel verlaten voor een lange flashback. Kun je het nog wel een flashback noemen? Tien jaar eerder is Bale (nu wel qua leeftijd op zijn plek) als jonge would be-kunstenaar in Parijs. Fotografeert mooie meisjes, zijn eigen Nouvelle Vague levend. Het moet gezegd, de filmisch beste scènes zitten tóch in deze passages (het is meer dat de potentie elders zat wat mij betreft.) De eerste keer seks, klunzig zonder grappen, en dan... Emily Watson. Zijn latere vrouw, die hier bijna tegen beter weten verliefd op Bale wordt. Hij heeft op dat moment een ander. De eerste scène waar Watson die liefde laat blijken op een treinstation is een knap stukje acteren, verlegen als een jong meisje, terwijl ze stiekem de oudste van de hoofdrolspelers was. Terug in de seventies komt de heimwee naar vroeger tot een soort van uitbarsting, maar die blijft (eigenlijk realistisch) nog braaf. Geen grote gebaren, en die bezoekende vriend komt er eigenlijk qua rol te bekaaid af.

Investigation of a Citizen Above Suspicion

De Italiaanse titel is nog onmogelijker: Indagine su un cittadino al di sopra di ogni sospetto. Zegt wel wat over het literaire, zelfs duidelijk intellectuele gehalte van deze policier. (Is het nog wel een giallo?) Als de Italianen romantisch-nostalgische verhaaltjes piekfijn geësthetiseerd gaan vertellen vind ik het (gechargeerd) niets. Maar gecombineerd met misdaad werkt het wél. Denk aan Il Divo, en die merkwaardige maffiafilm van een paar jaar terug waar een barfly uiteindelijk in beton werd gestort. (Le Conseguenze Dell'Amore, met dank aan John Prop.) Van beide films heeft dit wel wat weg. Een politiecommissaris "speelt" sadomasochistisch met zijn dinnetje en vermoord haar uiteindelijk, da's al helemaal in het begin van de film, waarna hij de rest van de film zijn schuld (!) expres rondtoetert. Bizar. Een intense hoofdrol, van een George Clooney (remake!)-achtige kerel (Gian Maria Volonté) die bij opwinding werkelijk gaat snerpen als een megafoon. (En dat is driekwart van de tijd.) Tussen het droppen van hints door maakt Il Dottore ook nog promotie, en houdt een opzwepende Mussolini-achtige speech voor het staatsapparaat. Het is jammer dat de film in het midden wat verveelt (geen idee waarom eigenlijk, er worden verdachten gemarteld en er zijn flashbacks naar sexy scènes.. en toch!) maar het Shakespeariaanse (nou ja, theatrale) einde waar een groepje meerderen (met sigaren in nette pakken) zich rondom de moordenaar verzamelt en hem langzaam insluit, maakt veel, zo niet alles goed. De schuld van deze burger wordt níet geaccepteerd!

donderdag 21 juli 2011

Motorama

Bedacht me dat ik nooit had opgezocht wat After Hours-scenarist Joseph Minion nou nog meer had geschreven. Nou... Niet veel. En mijn favoriete film aller tijden, After Hours dus, bleek half geplagieerd te zijn van een radio-dj! Past eigenlijk wel. Minion is dus maar een krabbelaar, met een hoop flauwe flops. Kon het niet laten om toch nog íets van hem te kijken, en gekozen voor cultfilm Motorama. Je herkent zijn morbide humor wel. Dit is een kinderfilm (nou ja...) met grappen als 'let's go potty in the woods'; pa neemt kinderen mee het bos in, dumpt ze, en gaat er met moeder vandoor. Geldproblemen... Het hoofdrolspelertje (een Home Alone-achtig mannetje, met een Blechtrommel-dwergachtig hoofd en een stem uit Slackers) loopt gaandeweg de film ook behoorlijk wat schade op. (Hij verliest min of meer een oog en wordt onder dwang getatoeëerd door motormuis Meat Loaf!) Het spijtige is dat, ondanks al deze excentrieke en leuke onzin, de plot wel erg weinig tijd neemt om íets constants neer te zetten. Kun je eigenlijk al in minuut één merken als het jongetje met de auto er vandoor gaat, zonder dat we even zijn kloteleventje ervoor krijgen te zien. (We horen wel ruziënde ouders.) Maar toch, character building weet je wel. En dit hapsnapperige blijft de film houden. Elk minuut een nieuw bizar avontuur en bekentenissen. 'I am under age damn it, I am fucking ten years old!' Het verhaaltje (met aanhalingstekens) wordt gaande gehouden door een bezinepompzegeltjes spelletje. Het jongetje probeert de letters MOTORAMA te verzamelen. 'Right now I've got my whole life devoted to this' zegt hij ergens grimmig. En uiteindelijk mist hij de letters TORA. Tuurlijk, waarom niet. En hop, daar staat al een joodse scroll als tattoo op zijn arm. Moet 'm eigenlijk gewoon nog een keer kijken, want hoe meer ik erover typ hoe geiniger ik 'm vind.. Troll 2-achtig, vol waanzinnig slecht acteren, niet in de laatste plaats van het hoofdpersonage zelf, want dat vergat ik nog even te zeggen (maar het zal geen verrassing zijn)... Uiteindelijk inderdaad nog een keer gekeken, en ja, het is me het filmpje hoor.

Where Eagles Dare

Knoerthard oorlogsvehikel voor Richard "Co Adriaanse" Burton (die zal al wel dood zijn toch, denkende aan Elizabeth Taylor) en Clint "Arnold Schwarzenegger avant la lettre" Eastwood. Where Eagles Dare is ook een soort Inglourious Basterds zónder humor. Maar met het brute geweld. Bijna drie uur lang schieten horden nazi's op een groepje schloss-infiltranten, en het resultaat is een geschampte hand... En het kabaal! Chinees nieuwjaar is er niks bij. Vooral de heenweg naar het kasteel waar de nazi's een belangrijke pief dénken gevangen te houden is indrukwekkend, met gedoe op een kabelbaantje, en als rustpuntjes wat scènes in een plaatselijke kneipe. (Er wordt nog net niet gekaart.) Richard Burton lijkt eerst niet te vertrouwen en speelt dan ook een onwaarschijnlijk ingewikkeld dubbelspel met kompanen en tegenstanders; ik hoopte stiekem dat ie alsnog slechterik zou blijken, maar dat ging natuurlijk niet. Het laatste half uur is wat teveel van het spektakel-goeie en een herhaling van zetten. (Logisch, want op de terugweg kom je dezelfde obstakels tegen.)

Kafka

Op zich een simpel maar leuk idee - plaats het leven van Kafka in een Kafkaësk verhaal - maar het resultaat is nogal rommelig. (Daar moeten trouwens veel meer voorbeelden van zijn he, film over schrijver gecombineerd met zijn geschrevene, maar prompt schiet me niets anders dan Finding Neverland te binnen.) Maar goed, Soderbergh doet Kafka, natuurlijk in depressief zwart-wit, Praag is fotogeniek, maar het kantoor waar Kafka (Jeremy Irons) werkt is een enge en nare plek. Gedoe met duffige, vervelende dan wel irritant komische bureaucraten die 'm op de huid zitten. En dan een femme fatale. (Niks voor Kafka toch?) Nou ja, het past wel bij de noir-beelden. Het Björk-meisje loodst Kafka in een ingewikkeld politiek complot, waarin trouwens ook Jeroen Krabbé een handje toesteekt, als alwetende schilder. (Een beetje de Max Brod-rol.) Afgedaald in een graftombe verandert de film definitief van een soort The Trial in een surrealistische trip én de beelden hebben plots kleur, wat ik altijd heel stoer vind. (Ik bedoel dus, een film in zowel zwart-wit als kleur) Maar dan begint er iets te dagen, die martel scène, die hele look dat is gewoon één op één gejat van Terry Gilliam's Brazil. Een beetje schaamteloos zelfs. En tien keer minder boeiend.

We're No Angels

Misschien begin ik eraan te wennen, die milde voor alle leeftijd-humorstijl van het oude Hollywood. Van de films die ze op BBC tussendoor om half twee uitzenden. Net als bijvoorbeeld The Trouble with Harry is We're No Angels een milde klucht, en dan heel wat beter, misschien dankzij de dikke sentimentele kerstkrans die de film om heeft? Ik heb in elk geval harder en vaker gelachen. Bogart, Peter Ustinov (beetje goedmoedige Poolse bouwvakker meets Robert Vuijsje) en Aldo Ray (gravel-voiced David Beckham) spelen op geweldige zwierende schertsende wijze drie schelmen, die op boevennest Devil's Island (niet zomaar daar natuurlijk) een levenslange gevangenisstraf uitzitten. Ter gelegenheid van kerst hebben ze echter de benen hebben genomen om (zonder dat ze het zelf hebben gepland) als drie oude wijzen (of engelen) wat goede daden te verrichten. Daar hebben ze wel de giftige hulp an vrind Adolphe voor nodig, een slang in een kooitje, die volkomen terecht nooit in beeld verschijnt, wat het extra grappig maakt, aangezien de helft van het plot om het beestje draait! Ja, zo Disney-familiefilm is dit dus eigenlijk. Al vallen er wel dooien! Prachtige manier van expositie geven heeft de film ook als de drie boeven op het dak van een huis zitten (zogenaamd om het te repareren) en door de ramen naar binnen gluren waar de rijke familie wordt geïntroduceerd die uiteindelijk 'geholpen' gaat worden. Een oenige koopman, zijn prachtig zingende vrouw, en zijn nog mooiere dochter. Allemaal goede mensen, die wel een kerstdinertje verdienen (inclusief samenzang van Bogart en co, jaja!) Tegenwerking voor al dit geluk komt van een gierig oompje (Scrooge zeg maar) en zijn uiteindelijk even verdorven zoon. Half keer raden hoe het met die twee afloopt...

woensdag 20 juli 2011

Spellbound

Ach ja, psychoanalyse. Was het maar zo dat elk psychisch ongemak te herleiden valt tot een traceerbaar jeugdtrauma. In de psychoanalyse gaan mensen ze waarschijnlijk zélf verzinnen (en als dat nou zou werken!) In de jaren '40 was het kennelijk hip, met Hitchcock himself die er een hele film overmaakt, inclusief beroemde (maar eigenlijk vrij korte) droombeelden van Dalí. Leuker is dokter Ingrid Bergman, frigide met bril, what else. Een plaatje. Nóg leuker is Gregory Peck in een van zijn vroege rollen, jong en fragiel nog, dat past precies want hij speelt een bipolar winning patiënt. Dokter en patiënt krijgen wat, eigenlijk al ergens in de eerste vijftien minuten en dat zijn ook meteen de beste. Niet in geringe mate dankzij de meesterlijke soundtrack van Miklós Rózsa. Sentimenteel zwierend, met de verliefde Bergman dwalend door de gangen van de instelling. Onbewust op weg naar Peck. De rest van de film zijn de twee op de vlucht, ondertussen babbelend richting het hart van Peck's verdrongen trauma.

Copacabana

Mooi voorbeeldje van een in het hart hele lieve, goede film, die door een gebrek aan substantiële bijrollen uiteindelijk toch in 'heel aardig maar had beter gekund' blijft hangen. Jammer, want Isabelle Huppert is - het is bijna een cliché - weer bijzonder goed op dreef. Zij speelt een flierefluitende vrouw van vijftig, die haar hele leven gevlinderd heeft. Sterker nog, ik kreeg even het idee dat ze misschien zelfs prostituee was geweest. In elk geval heeft ze altijd impulsief geleefd, verhuizend van land naar land en van baantje naar vriendje. Ondertussen heeft ze wel een dochter (óok een mooie rol van Lolita Chammah) die zich inmiddels een beetje (maar niet helemaal!) van haar heeft afgekeerd. Een mooie spanning tussen de twee, met een paar hele goede scenes, o.a. als gekke ma tijdens een etentje ineens twee zwervers-krakers van straat heeft geplukt. (Nutteloze rebelsheid zegt dochter, je stopt mensen te snel in hokjes zegt ma) Inmiddels zit Huppert in Oostende, waar ze voor een baantje als een soort makelaars-propper is geronseld. (Klein foutje is dat de reis van Frankrijk naar Oostende niet even in een minuutje of twee is uitgesponnen, gaat heel even te snel) In Oostende beginnen de clichés toe te nemen, met een bitcy bazin, sullige collega's én die redneck van Moscow, Belgium die zijn rol in 't klein nog even overbodig over mag doen. Uiteindelijk doet Huppert weer gewoon zoals altijd haar eigen zin, en voor een keer pakt dat goed uit. Copacabana-stijl. De grauwe film is gelardeerd met leuke Braziliaanse deunen, een slim en leuk werkend contrast. (Afgemaakt in een grappig einde.) Degelijke Franse kwaliteit dus, dat zeker.

The Color of the Pomegranates

Nu merkte ik hoezeer The Holy Mountain eigenlijk parodie en pseudo-religieus was. Dit is de real orthodoxe shit, en ook zonder de bloederigheid natuurlijk. (Al lijkt er even een lam te worden geslacht, maar dat blijft ook buiten beeld.) De plaatjes zijn wel even mooi.Veel prachtige hoedjes en mysterieuze mensen. Ik verwachtte elk moment dat ze van die soefi-rondedansjes gingen maken. Maar daar doen christenen misschien niet an. Merkwaardige gewaarwording; ergens in de film bungelen monniken aan de touwen tijdens het luiden van de klokken, en die Snickers (of wat was het)-reclame leek ineens heiligschennis. Ja, The Color of The Pomegranates weet religieuze vervoering hypnotiserend op de kijker over te brengen, maar dat wil verder niet zeggen dat ik ook maar iets van de film heb begrepen! (Als ik niet van tevoren had gelezen dat dit een symbolische verbeelding van een dichtersleven is, had ik dat ook niet gezien.)

The Next Three Days

Ik vluchtte na Another Year maar snel in genrefilm vermaak. Geen psychische gevangenissen maar reële, waaruit je met heel veel gedoe kan ontsnappen! Kelly van Donnie Darko lijkt het nog kwijt, maar Haggis neemt hiermee toch revanche op die vreselijke Irak-film. Ook al dondert hij hier (wellicht door financiers afgedwongen) in een Hollywood-valkuil. Maar het eerste uur is prima, vooral dankzij de betrouwbare Russell Crowe. Tekenend is hoe die erbij zit helemaal in het begin van de rechtszaak (moord!) tégen zijn vrouw. (Is weer 'ns wat anders, niet zélf onschuldig zijn, zoals in Dark Passage, maar er vertrouwen in hebben dat een ánder onschuldig is.) Maar goed, Crowe zit daar dus, strak, gespannen, haast autistisch en ik denk: A Beautiful Mind! En ja hoor binnen no time raakt hij weer geobsedeerd, als een Donquichot (de film maakt zelf de vergelijking) en ook de wanden van zijn huiskamer raken weer vol briefjes, papiertjes, kaartjes, etc. Helaas blijft de film niet op dat 'leven in je eigen realiteit'-spoor, want hoe harder Crowe werkt aan de gevangenis-truc, hoe zekerder je weet dat het gaat lukken, en áls het lukt moet zijn vrouw (Elizabeth Banks) volgens de wetten der Hollwood-logica wel onschuldig zijn. (Anders zou wetteloosheid regeren!) Dus doet de film in de laatste vreselijke twintig minuten nog genoeg om die 'ok het is terecht'-gedachte in het hoofd van de kijker (en de agenten) te planten. Jammer, want even daarvoor zit net na de mooiste digitale auto-stunt het Europese melancholische einde, waar Crowe en vrouw uit zitten te puffen voor hun auto en je weet; ze hééft het gewoon gedaan. Opmerkelijk terzijde is nog Haggis voorkeur voor muziek van Moby. Maarliefst drie liedjes (waarvan twee pompend in de build-up naar de ontsnapping) van diens Wait For Me album, en ze werken ook nog eens. (Ik dacht zelfs even Lou Reed te horen, waar het dus die kale was.) Beter geslaagd dan de rest van de soundtrack, en die is van Elfman nota bene..! Overigens krijgt de vrouw van Crowe in de film dus levenslang voor een enkelvoudige moord, waarvan je je kan afvragen of een mooie blonde jonge moeder zonder strafblad werkelijk zo streng gestraft zou worden en of een béétje advocaat er geen doodslag (vijf jaar cel of zo) van had kunnen maken.

dinsdag 19 juli 2011

Another Year

Het zal wel weer aan mij liggen, maar gottegottegot. De minst subtiele Leigh-film ooit? Borat-achtige toestanden! Ik wilde me twee uur lang achter een dikke muur verstoppen om dit maar niet te hoeven zien. Het zal dus wel een goede spiegel zijn die Leigh ons hier voorhoudt. Maar plezierig is anders. En dan de spil van het verhaal, het 'goede' echtpaar, met hun superhuwelijk en hun beleefde psychologen-raadgevingen, die neerkomen op eerlijke waarheden, zonder dat ze nu werkelijk de hand uitsteken om te helpen. En terecht! Uiteindelijk zul je je eigen leven 'uit moeten zoeken'. Maar jongejonge. Na een tijdje ging ik vol rancune op zoek naar iets waar ook dit echtpaar in faalde. Okee, zoonlief is een loser die lastig aan de vrouw raakt (laat 'm homo zijn) maar buiten dat is toch bijzonder weinig te vinden. Of je moet heel rancuneus worden en ze proberen weg te zetten als egoïsten die zich kennelijk graag wentelen in de ellende van anderen. Maar nee, da's flauw. Bovendien zit de film wel weer vol fijne Leigh-details en bijrollen. De Daniel Johnston-dikzak die al aan het begin geen hand of kus krijgt van de wanhopige Mary, die een oogje op de zoon van het echtpaar heeft. De toenaderingspoging van dikzak later is dan ook ten mislukken gedoemd. En de tragikomische Carl, die door het huis briest na de dood van zijn moeder (in een zijplot). Hij lijkt op de kale van Within Temptation. Een van de weinige personages die wel dat tragikomische heeft, mijns inziens. De rest is gewoon tragisch. Van de vier seizoenen die de film laat zien vond ik de laatste dan eindelijk wat humaans hebben (want dat ontbreekt hier, mopper ik) daar heeft Mary dan eindelijk een normale dialoog met een verse weduwnaar, twee mensen die elkaar even nodig hebben, in plaats van eetje die wanhopig bij een ander in het gevlei probeert te komen. Het valt niet te ontkennen dat je toch dingen leert van een film als deze; zeg nooit tegen iemand 'dat je er altijd voor diegene bent als je ze nodig hebben om hun hart uit te storten', als je zo'n speech/geste moet uitspreken om het duidelijk te maken, weet je dat ie eigenlijk niet degene bent die dat moet zeggen. In een échte vriendschap kunnen zulke dingen onuitgesproken blijven.