zondag 31 augustus 2014

Mon Oncle

Met paard en wagen langs het neonverlichte restaurant Rington's rossen, daar waar buzzers en bliepjes de clientèle begroeten. Typisch Tati. En dat typisch kun je weglaten. Er is ten slotte maar één type van deze Van Gaalse man. (Wacht...) Van Tati's drie grote films (noem het gerust een trilogie) vormt Mon Oncle het middendeel. Ook dat is eigenlijk niet moeilijk te raden. Na het warme Les Vacances is de alleman hier half verdwenen achter de technologische snufjes. In Play Time zou die verdwijntruc gecompleteerd worden. Iets teveel sequenties spelen ook nu al in een Huis van de Toekomst, al is het een werk in aanbouw. 'Tout communique!'. De fonteinen moeten nog worden aangezwengeld, en er wil nog wel eens een leidinkje springen. (Heel even dacht ik dat er olie in de achtertuin zou worden gevonden.) Waar Tati's hart ligt is al in de intiteling duidelijk. Op stedelijke wegwijsborden staat het personeel dat aan de film meewerkte vermeld. De titel verschijnt pas in een 'petit village', met krijt op een muurtje gekalkt. Het accordeondeuntje neuriet nostalgisch, en Hulot kuiert van de markt naar huis. Zijn appartementje zou later door Pluk van de Petteflet worden gehuurd. Het is Tati's Madurodam-wereld vol visuele vondsten. Stop er een franc in, en de boel begint synchroon en uiterst precieus te bewegen. Het best te genieten in kleine doses.

10

10? 42! Niet als antwoord op alles, maar het begin van alle problemen. De mid-life crisis slaat stevig toe bij Dudley Moore. De succesvolle songwriter heeft geen rust meer in de tenen. Tenen waarop de kleine man al jaren heeft moeten staan. Big girl power-eega Julie Andrews kleineert 'm ook al. Moore compenseert op herkenbare wijze, met overijverige bemoeienis en cynische grappen. Zo belandt hij ook in bed nog in een oneindige taaldiscussie. 'You want to argue or make love?'. 'Define broad.' Buiten het seventies-decadente Hollywood-mansion zijn er weer andere verleidingen en afleidingen. Joggende vrouwen! Ze rennen steeds harder, kleden zich almaar schaarser en lijken steeds minder graag bekeken te worden. Koekeloeren gaat beter via een telescoop. In dé running gag van de film bestuderen de buurman en Moore elkaars activiteiten. Buurman houdt orgies. Moore... Zie boven. Het eerste uur wordt zo één groot schaterfeest. Moore is de man die Rowan Atkinson altijd had willen zijn. Even sullig, maar met onbedwingbare charmes én piano-skills. Wanneer hij eindelijk achter de barpiano plaatsneemt voor het eerste echte liedje, konden ze mij én de credits uitrollen. De film heeft echter nog een konijntje beloofd. Bo Derek. Vluchten in saaie rondborstigheid. Fysieke grappen zijn zo... lichamelijk. Niet geklaagd verder, buurmans telescoop maakt nog een cinemagische comeback.

A Taxing Woman's Return

Maakt succes cynisch? Een vervolg op een Disney-film is een zekerheidje, maar een tweede deel van een arthouse-komedie? Een sequel om de centjes is dit in elk geval niet geworden. De toon is totaal anders. Het eerste deel excelleerde in 'sympathy for the devil'. De belastinginspectrice kon het prima vinden met de manke sjoemelaar. Die laatste is hier helaas nergens meer te bekennen, net zoals het privé-leven van de taxing woman afwezig is. Dat maakt haar personage onbelangrijker en platter. In een grote broek hobbelt ze chaplinesk achter schurken aan. Op haar entree is het zodoende lang wachten. Het eerste half uur zit vol yakuza's, die bezig zijn vastgoed 'vrij te maken'. Als de film later alsnog in de kantoren der bureaucratie belandt worden we even vrolijk. Er wordt een leip liedje gezongen (Tenten!) en de camera swingt handheld mee op avontuur. Op inspectie bij een sekte maakt de 'rondleider' een sprongetje van een afstapje. De ambtenaren kopiëren het gedrieën perfect synchroon. De Scientology-groep houdt biodanza-seances, en bezit een alarm waar Merzbow trots op zou zijn. Ook deze geintjes blijven echter intermezzi. Geweld en liefdeloze seks domineren. Richting slot vallen de afgehakte ledematen alsnog op hun plaats. Sterven op de trappen als Cagney en Caesar. Een bevreemdend vervolg maken, da's eigenlijk gewoon erg Japans.

zaterdag 30 augustus 2014

The Private Life of Henry VIII

'When a hen lays an egg it's not entirely all her own doing...' De koning en de kippetjes, het blijkt een puzzel van kip of ei-proporties. 'You know you can't digest it', zegt een hofdame, als de heerlijk onsmakelijke Charles Laughton weer eens een flink stuk vlees zit te verorberen. Laughton ziet er in een dikmaakpak Wellesiaans uit, met een vleugje extra gevaar dankzij een Kadyrov-baard. Toch is deze Henry stiekem een geschikte kerel, en de film een gemoedelijke gniffelkomedie. Zo poogt de koning zachtjes door zijn paleis richting een liaison te trippelen, ware het niet dat de garde hem overal op luid volume aankondigt! Best gewaagd voor de tijd – er wordt hardop gepeinsd hoe de koning het in bed gaat doen – en vooral heel humaan. Tussen de grapjes ruist er bijzonder veel stilte op de soundtrack. Alexander Korda vindt zo ergens tijdens die Klokhuis-sketches de mens in zijn zoektocht naar geluk. Wanneer Henry na tal van tegenslagen dan eindelijk een exemplaar heeft gevonden dat 'm bevalt, is ie bijzonder aandoenlijk gelukkig. Enige minpuntje het laatste half uur, waarin wat zijsporen worden ingeslagen, die enkel bedoeld zijn om een jongere en knappere kerel nog wat screentime te geven... Over sporen gesproken, gedurende de amor in het kippenhok houdt de haan toch gewoon zijn pootje met sporen omhoog!? (Oude familiegrappen...)

A Foreign Affair

'My apartment is only a few ruins away from here.' Berlijn net na de oorlog. Eén grote ravage. Billy Wilder maakt een verrassende Rosselini-move, en kreeg toestemming om er een film op te nemen. We arriveren met een Amerikaanse congres-delegatie per vliegtuig. Al vanuit de lucht is de aanblik op Berlijn schokkend. Staat er nog iets overeind? Ook op de grond schieten echte locaties voorbij. De Reichstag, Unter den Linden, de zwarte markt. Het frappante aan A Foreign Affair dat Wilder in deze setting eigenlijk een betrekkelijk standaard melodrama ensceneert. Of preciezer; alles en iedereen beweegt, zingt en zoent volgens de aloude Hollywood-wetten, maar tegelijkertijd is het cynisme en het fatalisme onmiskenbaar. Echt een knappe en gewaagde truc van Wilder. 'You blow your nose in nylon nowadays?, moppert een hoge pief tegen - what's in a name - Captain Pringle. John Lund gedraagt zich zoals de meeste Amerikaanse soldaten. Fijn achter de fräuleins aan. Zij zijn allang blij zijn dat de yanks in elk geval betálen voor de geleverde gunsten. De geruchten over misstanden hebben ook het moederland bereikt, en dus komt een zedencomité rondsnuffelen. Jean Arthur trekt de strengste snuitjes, en valt dus het hardst voor de corrupte captain. Maîtresse Marlene Dietrich zag dat natuurlijk allang aankomen. 'You're so naive, you Americans.'

Malcolm X

'We didn't land on Plymouth Rock, Plymouth Rock landed on us!' In de zomer van Ferguson bleek deze film voor de zoveelste keer actueel. Het politiegeweld doet pijn aan de ogen. Malcolm X trok een lijn, en zette een grimmige stap richting oplossing. De anti-these. Voor we post-post-koloniaal vergevend gaan doen moeten we zelfrespect kweken. 'This isn't black supremacy, this is black intelligence.' De man had the gift of gab. In een biopic van bijna drieënhalf uur is er tijd voor van alles, maar juist het grootschalige leidt tot oppervlakkigheid. Personages uit Malcolms omgeving wisselen elkaar inwisselbaar vaak af. Een serene film die enkel over Malcolms 'hadj' ging, dat was boeiender geweest. Het eerste uur swingt niettemin op heerlijk ironische wijze. Zo zien 'we' 'ze' graag. Spike Lee draaft zelf op als Malcolm's kompaan uit diens 'hustle'-fase. Shaking it like Outkast! Des te grimmiger is de volta. Als domineeszoon zat religie er natuurlijk altijd in, en Malcolm vond zijn eigen Haile Selassie. De congressen van de Nation of Islam vormen Indonesische toestanden, die je na The Act of Killing nauwelijks nog durft te bekijken. Gelukkig volgt er nóg een reboot. Malcolm de Wijze. Het slotwoord van niemand minder dan Mandela is een prachtig eerbetoon. Aan zichzelf én aan een man die van Amerika de kans niet kreeg hun Mandela te worden.

vrijdag 29 augustus 2014

The Tender Trap

Een jaar of twintig na Love Affair zitten de potentiële stelletjes samen op de bank. Televisie te kijken... Frank Sinatra heeft geeneens een piano in zijn dure appartement staan. (Het wordt 'm terecht verweten.) De theateragent besteedt zijn creativiteit liever aan het jongleren met zoveel mogelijk dames. Dan staat David Wayne voor de deur, op de vlucht voor een midlife-crisisje. Womanizer Sinatra doet alsof hij raad geeft, maar ondertussen jinxt zijn beste vriend Franks ganse New Yorkse jetset-leven. (Het is een wonder dat ze 'r geen ruzie over krijgen.) Ineens ontglippen de dames de gladjakker, en neemt juist het jongste 'ding' de touwtjes helemaal in handen. 'Je moet wel precies in het plaatje passen!'. Bazige bitches. Werken voor die complimentjes, zul je! 'You're even attractive in an offbeat, beat-up sort of way.' Zo is deze verder vergelijkbare film prompt een stuk gender-gelijkwaardiger dan de sullige kantoorklerkfantasie The Seven Year Itch. De pijn van dolende dertigers, verpakt in een muzikale suikerspinkomedie. 'Where the blazes were you twelve years ago?'. Celeste Holm heeft de leukste rol als platinablonde violiste van een zekere leeftijd. Ze was eerder al onvergetelijk als secretaresse in Road House. Daar werden grapjes gemaakt over haar overgewicht. Toen was er niks van te zien, nu heeft ze een onderkin. Hollywood knooooows.

Love Affair

Het begint me op te vallen hoe vaak er gemusiceerd wordt in die oude 'TCM'-films. Er staat altijd wel ergens een piano waar wat op gepingeld wordt. (Heden ten dage staren mensen gewoon naar hun smartphone als ze even niet weten wat te zeggen; sigaretten kun je ook al niet meer aanbieden.) Het eerste liedje in Leo McCarey's Love Affair is fijn onfunctioneel. McCarey maakte in zijn carrière vele komedies (onder andere met de Marx Brothers) maar zijn eigen stempel lijkt toch om oude mensen te vragen. De Ozu van het studio-systeem, zou je kunnen overdrijven. Fijn dus, dat het koppeltje dat hier een liefdesaffaire beleeft grootmoeder bezoekt. 'Vertel me wat over haar', vraagt Irene Dunne. En Charles Boyer definieert zijn oma door het over opa te hebben. Binnen wordt dit goed gemaakt. Met dat liedje aan de piano, die rust en een opmerkelijk vrome warmte. Na deze tussenstop (tijdens een bootreis) begint het duo obstakels op te werpen. Alleen in romcoms testen mensen hun relatie met 'afspraakjes over zes maanden'. Gescheiden van elkaar mag Dunne op professionelere wijze nog een liedje zingen, en dolverliefd door het leven dwalen. Met zwoele blik opent ze in haar slaapkamer een kledingkast. In de spiegel verschijnt stoer en fallisch de plek van het afspraakje: De Empire State Building. Toch nog een mal gebbetje.

How Green Was My Valley

Zingen voor de koningin, emigreren naar Amerika, een vakbond oprichten, het zijn zomaar drie spectaculaire gebeurtenissen waar in deze film op gehint wordt, en waar we vervolgens nooit meer iets van horen. Er is niks mis met een episodisch script, maar je zult toch ergens één van je voorzetjes in moeten koppen. Anders krijgt de kijker last van het cinefiele equivalent van blauwe ballen. John Ford zal wel weer bedwelmd zijn geweest door zijn eigen Zion: de Britse eilanden. Het Welshe paradijs wordt in deze film bedreigt door de opkomst van de mijnindustrie. Het zijn de taferelen uit Emile Zola's Germinal. Opstand tegen de bovenbazen, gruwelijke ongelukken en gehate stakingsbrekers. Maar de arbeidersfamilie Morgan woont dermate groot en is dermate gelukkig dat zelfs het verlies van zonen de idylle nauwelijks kan verstoren. (Hooguit krijgt het verhaal dan een groot zigeunertraan-gehalte.) De flitsen uit het leven worden bijeengehouden door een nostalgische voice-over, én een schattige hoofdrol. De jongere versie van de verteller is een guitig kereltje, die als Bambi door de velden dartelt. (Ook hij moet ergens nog 'even' opnieuw leren lopen...) Zijn teksten leren was weinig problematisch: 'yes, sir!' komt wel honderd keer langs. De fraaie Welshe namen vormden wellicht een groter probleem. Ionto, Iystyn, Angharad!

donderdag 28 augustus 2014

Les Liaisons Dangereuses

'Je vous aime bien'. 'Het is dat dekselse 'bien' dat me de das omdoet'. De Fransen hadden in 1789 al hun Vijftig Tinten Grijs. (En in 1959 al hun De Overgave.) Stomvervelende, uitgebluste seksspelletjes van harteloze mensen. Het zal door Laclos satirisch bedoeld zijn, maar in deze moderne update van Vadim is het allemaal even stijlloos kil als ongrappig. Dat komt ook door Vadims volslagen abjecte smaak in vrouwen, zoals al eerder in Dieu Créa la Femme was te constateren. Allemaal diklippige botox-poppetjes. Enkel Jeanne Moreau heeft scherpte en karakter. En zij speelt dan ook de queen bitch. De heks met de touwtjes in handen. Zoiets ergert me dan als brave internetmoraalridder ook weer he. Vrouwen die vrouwen haten. Diplomaat Gerard Philippe laat zich geweldig over het schaakstuk des levens schuiven. Een nichtje verkrachten op Jeanne's verzoek, geen probleem. Zijzelf zet de puntjes wel even op de i. ('Vond je het echt niet fijn?') Zij stamelt een inconvenient truth: 'ik wilde het de eerste keer met mijn vriendje doen, maar hij heeft teveel respect voor me, oh wat is het leven toch gecompliceerd.' Meer van zulk soort vinnigheid had de film tot een The Opposite of Sex kunnen maken. Maar Vadim is een simpele ziel, en in de fifties kon je met een halve bil een stuk makkelijker scoren. De mensen een boontje, Vadim zijn loontje.

Sherman's March

Onmogelijke projecten, die hebben mijn hart. Zeker als ze ook nog door en door subjectivistisch zijn. In het egodocument Sherman's March vertrekt een baardige regisseur naar South Carolina, om daar een docu over generaal Sherman te schieten. Althans, dat is het excuus dat hij heeft bedacht. In werkelijkheid is hij op de loop voor een depressie na een zoveelste mislukte relatie. En het zuiden vormt zijn thuis, daar waar alle eerdere vrouwen van zijn leven zich verzamelen. First stop: zusje. Geweldig mens, vunzig, recht voor de raap. Onze regisseur krijgt van haar welkome lesjes in consequent inconsequente vrouwen-logica. Zus blijkt al genoeg kronkeltjes te bevatten voor een hele maffe documentaire, zo ergens tussen Grey Gardens, Catfish of het fictieve – maar wat is fictie! – David Holzman's Diary. Eén Lynchiaanse wannabe-filmster later en Sherman is al bijna vergeten. De camera blijkt als perfect voorzetje voor een praatje te fungeren, en wordt daarmee een moderne variant op Steinbecks hond Charlie. De dames zetten hier hun beste afgetrainde beentje(s) voor hoor. De aanstellerig zelfgeobsedeerde, maar ook fijn flirtende regisseur bezoekt scharrel na scharrel en de vonken blijven dwarrelen. Op een verlaten eiland met een naaktzonnende taalwetenchapster bijvoorbeeld. 'For a while I thought all that mattered in life was linguistics and sex'. 157 minuten Broken Flowers, de home video versie.

A Hard Day's Night

Wie van de vier zou nou de meeste van al die gillende meisjes hebben 'gehad'? Ik gok vilein op de twee Beatles die inmiddels overleden zijn. Een geluk bij een ongeluk, anders zouden ze wellicht nog opgepakt worden in het huidige Engeland, zo samen met Cliff Richard. (Die ik hier in een cameo meende te spotten, als trendwatcher... Maar dat was wishful thinking natuurlijk!) De Vier mogen dan hetzelfde kapsel hebben, je houdt ze toch verdraaid snel uit elkaar. Lennon is het irritante haantje en de blaaskaak. Paul McCartney heeft iets koninklijk pafferigs. (Dit was duidelijk nog niet de tijd van de sixpacks.) George en Ringo zijn het meest sympathiek, zoals het een ritme-sectie betaamt. George heeft een bevreemdend sensuele spiegel-scheer-scene. De Cruijffiaans rattige Ringo is de outsider. 'You've got an inferiority complex!' 'That's why I'm the drummer'. Net als in Yellow Submarine beleeft hij een fijn melancholisch alleen op de wereld dwaal-momentje. Het is de enige rustige scene in een film vol gegil. Beatlemania. Zelfs Elvis verbleekt daarbij. Ik zou wel een half uur naar die uitzinnige meisjes kunnen kijken... De sfeer in de tv-studio heeft ondertussen iets Frans nouvelle vaags. Daar wordt de popcornfilm nog bijna arty. Minder geslaagd zijn de pogingen tot komedie. Was Paul's Grandfather maar dead geweest!

woensdag 27 augustus 2014

Henry V

'Self-love, my liege, is not so vile a sin as self-neglecting.' Regisseur Kenneth “Vieze Freddy” Branagh heeft het. Moet ook. Ambitie begint met een Shakespeare-verfilming, waarin je zelf de hoofdrol speelt. Orson Welles ging 'm niet voor niets voor. Toch is deze Shakespeare anders. Met zijn mysterieuze genie-status heeft de Bard haast automatisch het imago van outsider-auteur gekregen. Maar als ik dit zie... Een nationalistische bejubeling van Engeland en de troon. Best agressief ook. 'Now set the teeth and stretch the nostril wide'. En dan schijnt Brannaghs versie op dat vlak nog aanzienlijk te zijn afgezwakt, vergeleken bijvoorbeeld met die van Laurence Olivier. Niettemin zijn er geen slangentongen die de titelheld in het verderf storten. Henry V's oorlog met de Fransen pakt 'goed' uit. Voor de Britten en hemzelf dan. De doden worden geteld en vergeten. Hét kippenvel-moment is ook doodleuk de Goebbeliaanse totale oorlog-speech van Henry. Het ochtendgloren en de slag breken aan, en te midden van klodders spuug vuurt de koning zijn mannen aan. Zeer meeslepend. De nachtelijke scene daarvóór, met de koning contemplatief dwalend, mag er ook al zijn. Al blijven alle andere personages kartonnetjes. De Fransen dragen trouwens nog wel Japans-fatalistisch bij: 'Let life be short! Else shame will be too long!'

Il Generale Della Rovere

Deze Rossellini-film werd ontwikkeld in de donkere kamer van Damokles. In de grijstinten van de Tweede Wereldoorlog. Rossellini schoot de film pas eind jaren '50, dus de korzelige straatratten-realiteit van zijn trits beroemdste films is niet zo makkelijk meer op te roepen. Dus voegt hij maar wat journaalbeelden toe, en heel soms plaatst hij zijn personages soms gewoon vóór stokoude opnamen, een beetje zoals ze in het oude Hollywood autoscenes verbeelden. Door deze stilering krijgt de film iets klassieks, met dank ook aan Vittorio de Sica in de hoofdrol. De zwendelaar leurt met neppe juwelen, bezoekt winkeltjes en bordelen en kan het prima vinden met de nazi's in Genoa. Er zijn genoeg families die een teken van leven willen hebben van gearresteerde verwanten. En onze 'kolonel' (Parker!) laat zich daar rijkelijk voor belonen. Het is ook voor de grote wending al een prachtgegeven. Een foute man die zó slim van de omstandigheden gebruik maakt dat hij nog bijna goed dreigt te worden. In elk geval zichzelf overtuigd. Maar dan wordt er een 'echte' verzetsheld gedood. En de Duitsers hebben wel een ideetje. Als de geposeerde kolonel nu eens een generaal wordt. Twee druppels water smelten samen. Het eigenbelang verdwijnt achter de rol. En het zwaard... Dat zou toch wel een keer gaan vallen. WF Hermans als Italiaans neorealisme.

Camille

Die melodramas van Cukor zijn soms toch echt een soort Bouquet-reeks-verhaaltjes. La Dame aux Camélias mag dan één van de beroemdste werken van Dumas zijn - en naar men zegt dé vrouwentragedie bij uitstek - uiteindelijk is het toch gewoon zakdoekje leggen. Wel stijlvolle kanten zakdoekjes, natuurlijk, Cukor is een chique kerel ten slotte. Het bloemenmeisje (dat helemaal geen Camille heet) heeft haar plekje gevonden in de Parijse 'jet' set. Dansfeestje na dansfeestje, en naar elkaar koekeloeren vanaf theaterbalkons. Ooit was de kokette cocotte arm, nu moet ze kiezen tussen een baron en (zoals zo vaak) een James Stewart look-a-like. Robert Taylor is een beetje te bleekjes en bleu voor de rol, maar dat past dan weer wel bij de naderende tragedie. Greta Garbo hoest... in die zakdoekjes. In wezen was het onlangs bekeken Three Comrades dus een variatie. Twee mannen plus één eindigende dappere vrouw. Dan verkies ik de Duitse revolutie als backdrop, anytime. Camille wordt figuurlijk verticaal gehouden door Garbo. Geen overdreven toestanden, gewoon die blik en dat doorzichtige gezicht. De vrouw van glas. Porselein fijn. Ze barst nog net niet uit in 'my heart will go on', maar eigenlijk lijkt ze wel een beetje op Céline Dion!

dinsdag 26 augustus 2014

Life with Father

Het aangenaam gemoedelijke Life with Father is een soort Mary Poppins zonder Mary Poppins. Geldmannetje William Powell denk de zaken aardig onder controle te hebben. Een gezin run je net als een bedrijf. Je buigt je dus vooral over de boeken, en met het lagere personeel (of dat nou je vrouw of je dienstmeid is) communiceer je luid en duidelijk, in eenrichtingsverkeer. Powell – ik had 'm nog nooit in kleur gezien geloof ik – is geknipt voor dit soort rollen. One-liner na one-liner rolt blasfemisch soepeltjes over de lippen. Het zou overdreven zijn de film als  'gewaagd' te kwalificeren, maar je zou de bankier toch bijna een atheïst gaan noemen. Zijn vrouw Irene Dunne kan de spot met God nog wel hebben, maar de plaatselijke geestelijke zou toch echt te vriend moeten worden gehouden... Van het kwartet zoontjes is de James Stewart look-a-like (wat is die man toch vaak gekopieerd) het leukst. Tot over zijn oren verliefd op... Elizabeth Taylor! Piepjong, maar ook dan al volledig thuis in haar eigen trademark personage 'Oh a Yale man!' roept ze opgewonden. Later gaat ze zomaar bij 'm op schoot zitten. 'You don't I'm being too forward?' De lessen van vader blijken op vrouwpersonen toch niet helemaal te werken. En vader zelf? Die wordt natuurlijk tóch nog ingepalmd, voor Onze Lieve Vader moet uiteindelijk iedereen buigen. Dat (dan!) nog wel.

Broadcast News

'I can't believe I just risked my life for a network that tests my face with focus groups!' Perikelen op en rond de journaalredactie. Voor een Hollywood-film is het toch lastig om daar vilein over te doen. Daarmee zou men zichzelf in de staart bijten natuurlijk. Thuis in die fijne micro-wereld waarin de camera regeert. De studiovloer glimt, de mensen idem dito, al is het soms van het angstzweet. Albert “panterborsthaar” Brooks overkomt het. De Gerri Eijkhoff-achtige oorlogsreporter mag eindelijk een keer 'anchoren'. De langverwachte kans op money en fame. En Brooks zóu het moeten kunnen. 'I can sing while I read'. Nee dus. Dan doet de natuurlijke gladjakker William Hurt het beter. Hij komt over van een sportzender, weet niks van de Werkelijke Wereld, maar functioneert uitstekend in deze quarantaine. De film durft als gezegd niet echt cynisch te worden. Het verhaal 'vlucht' dan maar in Hollywood-lijnen. Liefde, en de onvermijdelijke driehoeksverhouding. Schmuck Brooks en ster Hurt strijden om Holly Hunter. Tien jaar later zou die rol door Jennifer Jason Leigh zijn gespeeld, maar ook Hunter stuitert onweerstaanbaar fijn in het rond, als de overijverige producer met controledrang. (Ook taxichauffeurs moeten eraan geloven.) Dé scene van de film het live-debuut van Hurt. Hunter fluistert over het oortje aanwijzingen. Technologische intimiteiten. De magie van het maken.

Lost Horizon

De Oval-fase is aangebroken, denk ik. Hoe kapotter hoe leuker. Lost Horizon is – ideaal met zo'n titel – een verdwenen film, die enkel in een onvolledige kopie bewaard is gebleven. De soundtrack is wel compleet, waardoor de restaurateurs zich genoodzaakt zagen sommige scenes met setfoto's te verbeelden. Ik verheugde me vooraf al op, en inderdaad, het is nog tof en magisch ook! Capra's verfilming is buiten dit onbedoeld modernistische geintje verder vrij saai. Erg 'boekig'. Veel babbelende mensen, weinig actie. Een groepje reizigers “strandt' in een Utopia. Het staatje is een soort Qatar, gesticht door een blanke fundamentalist. De kleurlingen halen de natuurlijke hulpbronnen uit de grond, terwijl een kleine elite zich in eeuwige jeugdigheid wentelt. Het feit dat de boel met goud wordt gefinancierd maakt het toch een stuk minder utopisch dan je zou willen. Minder zelfvoorzienend. Het landje kan dus wel wat linksige politiek gebruiken, maar de politicus onder de gestranden laat zich bedwelmen door de heilstaat. De andere reizigers zijn achterdochtiger, maar krijgen weinig tijd om personages te worden. De politicus moet immers aan de vrouw, en beleeft een fijn Walkabout-momentje. De ultieme utopische fantasie is toch gewoon naakt rondzwemmen... Het boek was vast wat stelliger; moeten we nu voor of tegen pacifisme zijn, Capra?

maandag 25 augustus 2014

A Hatful of Rain

'Maar ik gebruik géén heroïne!' Hét excuus van de 'junkie'. Blijft een naar woord. A Hatful of Rain is er zélf erg van onder de indruk. Elke keer als het woord valt, valt er een oorverdovende stilte. Er wordt in deze film van Zinneman (immer de sociaalbewuste director) dus wel een taboetje of twee doorbroken, maar dat gebeurt dan wel heel voorzichtig. Zo is de 'junkie' niet verslaafd geraakt uit genoegen, maar nadat hij gewond uit de oorlog terugkwam. Zo lijkt het stiekem meer een medisch dan een mentaal probleem. Spijtiger is dat de man in dit melodrama omringd wordt door personages met wie óók wat is. Vrouw is zwanger, ongelukkig, verliefd op de broer van het hoofdpersonage, en ondertussen een kei in het kop in het zand steken. Diezelfde broer heeft een vadercomplexje, géén opleiding en zit aan de drank. Op zijn werk zitten bovendien wel heel veel dames alleen aan de bar een drankje te drinken... (Nog zo'n taboe waar de film gewiekst langs flaneert.) In deze setup is de ééndimensionale pa degene die het vuurtje oppookt. Zijn schimmige entree – en het ganse eerste kwart – zijn het meest geslaagd. Een stad vol regen, doorwaakte nachten vol lange schaduwen, en een portie dealertjes die de handjes al beginnen te laten wapperen. Als hét woord eenmaal is gevallen merk je het echter al, de rijen gaan gesloten worden. Voor de pijn van het moeten loslaten was de tijd nog niet rijp.

The Long Voyage Home

Het is een fraai constrast. De dames op het strand, in staat van ontkleding, sensueel tegen de bomen aanschurend, en de loerende mannetjes op de boot. Odysseus en de Sirenen. De lokroep van de natives. Maar de bootsjongens zijn al verloren en hoeven zichzelf niet meer vast te binden. Vastgerot in hun 'starvation tub'. Een terugkeer naar het 'normale leven' is uitgesloten. Het is deze weemoedige lijn die de verder nogal olijke en sentimentele film op koers houdt. John Ford onder de Ieren, het is altijd iets teveel schuddebuiken. Als een soort overcompensatie. Zie mijn Ierse inborst eens! De zeelui (met snorren en petten) rennen druk rond als Plop-kabouters. Hun accenten zijn helemaal een giller. Kees van Kooten als Turks typetje is er niets bij. 'Buy the Djevil!'. Op de boot klopt dit 'I talks the King's English' met bijzonder veel scheepstermen nog wel. (Ooit gehoord van een fo'c'sle'?) Maar aan land – er moet toch een haven aan worden gedaan – belanden we in Marx Brothers-slapstick zonder one-liners. Gelukkig is er dan nog John Wayne. Onopvallend en 'straight'. Hij is de enige zeeman die nog weg kan. De anderen weten het, maar raken afgeleid door geneugten van de oevers. Oude hoeren, slechte drank. 'Best thing to do with memories is forget them.' En dan wordt het toch nog even spannend.

Enemies: A Love Story

'The stew is finished!' 'So am I. Financially, physically, spiritually.' Heerlijke joodse humor. Sarcastisch en vol zelfspot. Hoe moet je ook anders na de Tweede Wereldoorlog? 'What kind of world is this without Nazis?' Enemies A Love Story is een zinvolle (en zingevende!) versie van Sophie's Choice. Kleinschaliger, eerlijker, rauwer. Stomende seks om de naar Auschwitz stomende treinen te vergeten. Ondertussen bruist de couleur locale fenomenaal. (Al moet hier meteen worden gemopperd dat de film niet ontkomt aan een zekere goudbruine nostalgie, met oude hitjes op de juiste momenten.) Vergeet die opmerking meteen, want het kruispunt waarop de schmuck Ron Silver zich bevindt, is er indringend genoeg voor. Drie wijken, drie vrouwen. Drie pleisters voor die oorlogswonden. Zoals elke man neigt de broodschrijver naar de vrouw waarmee hij de grootste highs beleeft. Lena Olin is de Gatsby-drama queen. De 'mooiste vrouw van New York' (aldus een rabbi!) maar – ja ja ja – zoveel weerhaakjes. Thuis op Coney Island zit 'een peasant', een Pools meisje dat ijverig Joods probeert te worden. Een knappe, nagenoeg stille rol van Margaret Sophie Stein. Haar verrassende oerschreeuw richting slot is hét moment van de film. Enter Anjelica Huston, de wandelende ondode. Zij is die hele godverdomse oorlog in één persoon verenigd.

zondag 24 augustus 2014

These Three

Wyler's bewerking van een gewaagd toneelstuk leent zich goed voor moeilijkdoenerij. Ik zou best een feministische, marxistische of juridisch-sociologische interpretatie van de film willen lezen. De feministen zullen 'op zeker' ontevreden zijn. Waar het oorspronkelijke toneelstuk de lesbische liefde als thema heeft, moest dat ten tijde van de Hayes Code ingeruild worden voor overspel. Met een man. Dat betekent een gangbare driehoeksverhouding waarin twee dames wedijveren om één betrouwbare, intelligente en stabiele man... De twee dames runnen een dorpsschooltje, en het is daar dat een verwaand kind begint leugens te verspreiden: de leraressen doen het met dezelfde man! (In het toneelstuk is de leugen dus 'met elkaar'.) Dat het kind uit een steenrijk milieu komt zorgt voor wat klassenstrijd. De leraressen verwijten het haar voogd. 'Jij hebt je nooit over je hachje hoeven bekommeren.' Sociologisch gezien is de daaropvolgende rechtszaak interessant. Ook in de thirties dus al. En ook hier wint het geld. De waarheid valt te kopen. Tussen dit gewauwel door is These Three een gesmeerd melodrama, zoals aan Wyler wel is toevertrouwd. Al blijft het spijtig dat de focus duidelijk niet teveel op de vriendschap van de twee dames mocht liggen. Straks was die leugen géén leugen...

Birdy

The Bird People in America... Altijd al een vreemde vogel geweest, die Nicolas Cage. In Birdy speelt hij de lastige 'straight' rol. Daar zit ie dan, in een duivenpak, met zijn maat Matthew Modine. En wij moeten geloven dat Cage dat allemaal prima vindt. Eerst stond ie nog onder de brug met meisjes te vogelen, nu is hij beste vrinden met de grootste Asperger van Philly. Double dates gaan helemaal de mist in met de birdman erbij! De film vergeet hun vriendschap echt gewicht te geven. Het blijven vaak malle avonturen in lievige vignetten-flasbacks. In het 'nu' van de film heeft Cage meer reden om zich om Modine te bekommeren. Beiden hebben in Vietnam veel pluimen gelaten. Cage loopt rond als The Man Without a Past, Modine is het bange vogeltje. Het zwijgen versus het lijden wordt in de inrichting rap intens. Is Cage zélf misschien ook gek? Is zijn hele reddingsoperatie inbeelding, gefaciliteerd door de dokter? (Shutter Island!) Als op zijn gekte in die flashbacks nou 'ns wat meer was gehint, dan was de spierballen-afronding ook niet nodig. Vietnam hadden we niet hoeven zien. Maar de bandages gaan gelukkig nergens af. Modine is er voor de totale ontmaskering van een mens. Visueel verbluffend verbeeld. Naakt en roze, broedend op dat kamertje. (En waarom ik me in dit stukje door Cage laat kooien is een interessante...)

Othello

'Men should be what they seem.' Zoals bij elke Shakespeare-verfilming heb ik de neiging eerst maar eens op de oude bard te focussen. Ga ik 'm eindelijk appreciëren? Het wordt godbetert toch eens tijd. Ach... Het blijft voor mij schipperen tussen slaapverwekkend woordgegoochel en briljante beledigingen. Het boek was beter. En dat voor een toneelschrijver. In Welles' Othello viel me vooral op dat de slang Shakespeare's favoriete bijbelpersonage moet zijn. Wezens met een gespleten tong die het slechte in anderen aanwakkeren. De gluiperd Iago wordt hier vertolkt door een Rutger Hauer-menneke. De schurk blijft ondanks zijn gewiekste praatjes wat op de achtergrond, want een Welles-film zal altijd een Welles-film zijn. In blackface en met krulletjes heeft hij wat weg van Wilfred Tsonga. Ondanks zijn gebruikelijke pompeuze zelf is Welles ook weer verdraaid charmant. 'I have but an hour of love to spend with thee.' De rest van de cast is puur aangever in deze paranoia-trip. Desdemona wordt puur wit zwijgend object, tegenover de zwart malende Moor. Het laatste kwartier is het best. Daar komt ook Welles voorliefde voor Duits expressionisme om de hoek piepen. Othello en de camera zien alle hoeken van het scherm. 'Be not afraid though you do see me weaponed. This is my journey's end.'

zaterdag 23 augustus 2014

Atanarjuat

'Als de steen te zwaar is, doe dan gewoon alsof het een vrouwenkont is.' Spirituele wijsheden van de Inuits. Een volkje zo rauw als de eindeloze hoeveelheden vlees die ze naar binnen schuiven. In de cinema-historie komen ze er bekaaid af. Behalve Nanook from the North kom je ze zelden tegen. (Dit in tegenstelling tot de indianen.) Juist daarom is het jammer dat ook Atanarjuat nostalgisch gestemd is. Ik had best iets moderners willen zien. Maar goed, voor je arthouse-blasé kunt worden moet je de 'song of your people' zingen. Atanarjuat is een volledig eigen productie, en dat merk je in alles. Compromisloos primitief. Complex ook, want het kost in dit epos wel een goed uur om in te haken. Er is iets met een vloek, geruzie om vrouwen. En overspel blijft zo lastig geheim als je met zijn allen in een tent ligt. Hoofdpersonage is de immer grijnzende 'fast runner' met metal-mat Atanarjuat. De film's mooiste momenten beleeft ie al kamperend. Hij heeft een vrouw veroverd door zijn rivaal in een prachtig ritueel gevecht in de iglo tegen de grond te meppen. Daarmee is de kous echter nog lang niet af, en wat later moest de 'hardloper' minutenlang rennen voor zijn leven. Zonder kousen of enige andere kledij! Brrrr. Die blitse Grace Jones-zonnebrillen zou ik trouwens als souvenir wel willen kopen!

The Men

Een soldaat vecht twee oorlogen. Een op het slagveld en een terug thuis. De intiteling zegt daarmee niets nieuws, maar ik was 'allang' blij dat het geen échte oorlogsfilm werd. Met die titel. Toch is The Men vrij lang alsnog saai fysiek. We begeven ons in het vagevuur der veteranen. Het hospitaal waar de 'paraplegics' zónder benen op eigen benen proberen te staan. Net als Ashby's Coming Home filmde Fred Zinneman op een echte locatie, maar om nu te zeggen dat de sfeer echt documentair is... Daarvoor zijn de kerels teveel bodybuilders geworden en is de muziek van Tiomkin te overdadig. Iemand zet ergens een radio uit en prompt neemt de soundtrack het over! The Men is in dat ganse eerste uur (vol work-outs) hooguit interessant in de pesterige kringgesprekken vanuit de bedden. Jack Webb is leuk als Skate The Great-achtige intellectueel en Richard Erdman rookt smakelijk sigaren. Maar de historische waarde zit 'm in de aanwezigheid van Marlon Brando. Zijn filmdebuut! De klasse is meteen te zien. Niet in dat ziekenhuis, maar wél als ie eindelijk is losgelaten, thuis met verloofde Theresa Wright. Prompt wordt de film indringend. Brando kon één kunstje, en hij kon dat héél goed. Opborrelende woede. De tijdbom tikt hier akelig hoorbaar, want zijn spastische been klettert woedend op de rolstoel. De vernedering van de ontmande man.

The Last Waltz

The Band. Ik had me er eigenlijk nog nooit in verdiept. Misschien net iets teveel de muziek van mijn ouders en hun tijd. Te generiek, in mijn gedachten dan... Scorsese's aandacht krijg je echter niet zomaar, en The Last Waltz is een stijlvolle concertfilm geworden. Amusant schaamteloos ook, een soort concert for Bangladesh, maar dan zonder charity. Gewoon ter ere van het lijden van... The Band. (Het rocksterren-leven zóu verschrikkelijk zijn, maar de meeste aanwezigen gingen nog jáááren door.) Blikvanger blijkt Robbie Robertson. De onbekendste superster. Sharply dressed, chique sjaal, goeie kop. (Ergens tussen Jagger en die Spaans-Japanse voetballer.) En soleren kan ie , al kijkt Joni bedenkelijk als hij weer eens begint. (Zij is meer van de teksten natuurlijk...) Met Mitchell is een van de vele beroemde 'vrinden' genoemd. Het leukst zijn de gasten die uit de toon vallen. Neil Diamond staat er wat onwennig bij. Robertson benadrukt aan het slot van het nummertje dan maar even hoe goed het is. Van Morrison brult vadsig als een slagerszoon, en glittert pijnlijk oogverblindend. De koning van dit gebeuren is (natuurlijk) de paradijsvogel met de mafste hoed: Bob Dylan. Hij heeft overwicht. Waar Robertson eerder door de sympathieke Levon Helm bij een slot-roffel wordt genegeerd, dwingt Dylan het einde kordaat af. Hij zet de punten.

vrijdag 22 augustus 2014

Three Comrades

'Its so easy to fight on the wrong side and hurt everyone. But to fight on the right side and hurt the few you love...' Three Comrades zou een aardige double bill vormen met The Mortal Storm. (Ook van Borzage.) Kennelijk riep het Duitse interbellum in Hollywood een bezwerende kalmte op. O god, laat het geen oorlog worden. Een soort post and pre-war blues. Three Comrades combineert de krachten van literaire kanonnen Erich Remarque en F. Scott Fitzgerald, maar uitgezonderd wat droge grapjes (en een jazz-dansje) denk ik dat de laatste zich gewoon heeft weggecijferd. Het resultaat is een Best Years of Our Lives-film over – goh – drie kameraden/veteranen die terug thuis hun draai maar niet weten te vinden. Ze hokken bij elkaar in een 'repair shop', terwijl het land almaar meer beschadigd raakt. Misschien wel de boeiendste periode uit de Duitse geschiedenis... Jammer genoeg is juist de anoniemste van de drie de politiek revolutionair. De film gaat verder vooral over Het Meisje. Zoals gewoonlijk. De degelijke James Stewart-look-a-like van de drie 'mag haar hebben', de andere twee faciliteren slaafs. Het meisje heeft geen toekomst (net als Duitsland, zeg maar...) en dus is de film één lang, melancholisch afscheid. Van die kleine kneipe tot het sanatorium. Soms wat soapy, maar net als in The Mortal Storm is het slot indringend stil en opmerkelijk depressief.

The Spiral Staircase

Donker-serene sprookjes-noir van Siodmak. Het begin is meteen cinemagisch. Een meisje kijkt in de dorpsbioscoop (het lijkt meer een huiskamer) naar een romantische 'stomme' film. De projector wordt nog handmatig aangezwengeld, de muziek live op de piano gespeeld. Buiten blijkt dat het meisje zélf ook niet kan spreken. Zo wordt ze de ouderwetse heldin in een film waarin elk 'spooky' geluidje de oren doet spitsen. In het dorpje is het bepaald niet pluis, en de moordenaar heeft het op meisjes met een handicap voorzien. Moet ze nu wel die twee kilometer naar huis lopen? Het Roodkapje-motief is overduidelijk. Geritsel in de bosjes, de grote boze wolf nadert. Thuis ligt zieke grootmoeder in bed. 'Vlug, schuil onder mijn bed!' Thuis is overigens een te huiselijk woord voor de grote gotische villa waar de rest van de film zich afspeelt. Een ijverige cast vol Bunueleske figuren (dienstmeisjes, dokters) bemoeit zich al dan niet goedbedoeld met het meisje. Het Cluedo-spelletje is niet eens zo spannend. (Wie op het Freudiaanse Roodkapje-spoor blijft weet dat de schurk een vaderlijk figuur moet zijn.) De beklemming zit vooral in het zwijgen van het meisje. Wanneer zal ze haar kindertijd achter zich laten? Niet meer naar zich laten gluren, maar zichzelf in die surrealistische spiegel des levens aan durven kijken?

Funny Girl

'People. People who need people.' Het blijft een kippenvel-nummer. Zelfs met tweeënhalf uur aan verschrikkelijk matige musical eromheen. Terwijl je met een beetje sentiment in het verhaal toch helemaal kapot zou kunnen gaan; die tekst alleen al! Funny Girl kriebelt echter op de verkeerde manieren. Zo worden er hier weer eens schofferend veel grapjes gemaakt over Streisands veronderstelde lelijkheid. Alsof de vrouw een carrière heeft opgebouwd rond gejeremieer over haar neus. In werkelijkheid ziet ze er beeldig uit, en wie zou ook iets anders verwachten in Hollywood. Als ze nou lollig deden over haar ón-grappigheid! Dat had hier wel iets gehad. De musical moest ten slotte over de joodse comédienne Fanny Brice gaan. Het komedie-aspect beperkt zich 'on stage' tot lief gestuntel op rolschaatsen en het versjteren van acts. Soort Donald Duck-niveau. Vraag me sowieso af wat de nabestaanden van Brice ervan vonden. Zij is in deze biopic volledig achter Barbra's gebruikelijke persona verdwenen. Omar Sharif mag als love interest opdraven en zingt zelf(s) een liedje mee. De slick rick heeft op een restaurant-date alvast maar een bed klaargezet. Dat Barbra in de gangster een prins ziet wordt verder net zo veronachtzaamd als het jankende resultaat. Een beetje meer Suspicion was op zijn plaats geweest. 'But first be a person who needs people.'

donderdag 21 augustus 2014

Chariots of Fire

The Old Boys of Old England. Jolly good chaps, toch? Chariots of Fire doet er zo onverbloemd sentimenteel over dat het haast stoer wordt. Leve de elite! En wat is er nu elitairder dan de Olympische amateur-gedachte. De ultieme 'fuck you'-houding. Een gouden medaille winnen terwijl je doet alsof je er je best niet voor hebt gedaan. Net schoolleerlingen die pochen dat ze goede punten haalden 'zonder ervoor te leren.' Het gymnasium-sfeertje past daar perfect bij. Een 'semite' is al een flinke knauw voor dit smetteloze 'He's an Englishman'-conservatisme. En de jood moet (en wíl) natuurlijk nog een stapje harder lopen. Als de film volledig op hem had gefocust was het verhaal erg Amerikaans geweest. Wellicht daarom dat de man zijn screentime moet delen met een vrome Schot, de Folkert Velten van zijn tijd. Ook een buitenstaander, maar met supranationale principes. Van een betekenisvolle dialoog tussen de twee komt het niet. Daarvoor blijft dit teveel buitenkant. Prachtig retro die Olympische Spelen van 1928. Vilein die Amerikaanse spierbundels – stelletje doping-profs – maar godzijdank is daar ook Ian Holm. De buitenstaander der buitenstaanders, hij mag niet eens op het sportterrein komen. Holm oefent voor zijn latere rol in Esther Kahn, en samen met Vangelis' synths trekt hij de film net over de streep.

What Ever Happened To Baby Jane?

Aldrich lanceert deze film met een drietrapsraket (excusez le mot). We schieten door de jaren, en pas na twaalf ambitieuze minuten volgt de intiteling. De eerste twee flitsen barsten al van de potentie, zoals dat gaat bij flitsen. Een vaudeville-optreden van een verwaand kindsterretje. Je voelt de Lindsey Lohan-taferelen alweer aankomen. 'Ik heb hier een brief voor mijn daddy.' Het tweede intro gaat nog sterker over Hollywood. Aldrich regisseerde eerder het heerlijk cynische zelfbevlekkingsbloedbad The Big Knife, en de vibe is meteen weer zó. Twee producers mokken smakelijk op de inmiddels talentloos gebleken 'kindster'. Dan zijn we 'bij' en wordt het allemaal wat saaier en simpeler. Baby Jane is vooral een geconstrueerde acteerskanonnen-film, in plaats van een dialogen-ding. Sunset Blvd gone horribly wrong. Bette Davis en Joan Crawford spelen de gevallen sterren, kibbelend in hun mansion. Crawford zit in een rolstoel (afgezaagd trauma-alert!) en is Patti Smith-achtig fragiel. Davis maakt de film. Met een hoop schmink is ze net een verlepte lerares Duits, of een circus-artiest van Bergman. Zij mag twee uur lang uit haar plaat gaan. Niet onaardig, maar ik was wel blij dat Victor Buono nog even de film inrolde. Daddy's girl versus Momma's man. Dat vonkt meteen een stuk minder steriel.

Places in the Heart

Terugkijkend lijkt het onheil altijd in de lucht te hangen, als er iets vreselijk is gebeurd. Een boek als Death in the Family van Agee gaat daar heel indringend over. De laatste keer dat iemand weggaat, de laatste keer dat je een gewoon huishoudelijk taakje doet, zonder je te kunnen realiseren dat je leven dán al anders is... Want elders... In het mooiste shot uit Places in the Heart bedekt Sally Field het eten van haar echtgenote liefdevol met een witte doek. Hij komt wat later thuis... In het Texas van de jaren '30 is het niet eenvoudig opnieuw te beginnen. 'Huisvrouw is alles dat ik ooit geweest ben.' Het scenario stuurt een gewaagde oplossing. Danny “Busta Rhymes” Glover komt aanlopen en mag uiteindelijk blijven. Er zát een geweldige film in. De dorpsweduwe en 'de neger in de schuur'. Een slimme kerel, met plannetjes voor een katoenplantage. Die komt er ook, maar het was Benton (van melodrama's als Kramer vs Kramer) blijkbaar niet genoeg. Hij drentelt bij overspel 'bij de buren' (onwaarschijnlijk overbodige zijlijn) en stuurt ook nog een blinde (de geweldige John Malkovich) naar de weduwe. Want twee halve mannen maken één hele vervanger! En hoewel de huiselijkheid in losse scenes sprankelt – Field in bad terwijl de blinde 'toekijkt'! – zijn de script-obstakels veel te groots. Wie heeft er een tornado of de Ku Klux Klan nodig, als de storm al van binnen woedt....

woensdag 20 augustus 2014

Grand Hotel

In het najaar maar eens checken of Wes Anderson een referentie in zijn 'Budapest-versie' heeft weten te frommelen. Het zou me niet verbazen. Grand Hotel zwiert in thirties-stijl door een charmant ensemble-verhaaltje. De film bestaat volledig uit nostalgische zelfliefde, maar is in het ensemble-aspect in elk geval compromisloos. Greta Garbo – voor mijn gevoel dé ster – moet haar screentime delen met handenvol andere personages. Wel allemaal household names hè, want er werd hier met geld gesmeten. Iedereen krijgt zijn momentje, inclusief de jongens van de receptie. Enkel de sneue bell boy uit Don't Bother to Knock ontbreekt, helaas. De oude mannetjes-melancholie komt nu van Lionel Barrymore, die zijn einde ziet naderen. Hij besluit het eens breed te laten hangen. Eenmaal de sterretjes uit de ogen gewreven ('er is warm én koud water in mijn hotelkamer, dag én nacht!') kan het mensen kijken beginnen. Daar is Garbo, de diva met plankenkoorts. En nóg een Barrymore (broer John, misschien moet Anderson eens een film over die familie maken) als een baron met geldproblemen en superheld-aspiraties. (Zien we het hotel ook nog even van buiten.) Joan Crawford doet intussen Garbo nog bijna vergeten. Typiste hè...

The Ruling Class

Deze komedie duurt zo godsgruwelijk lang dat je bijna zou vergeten dat ie geweldig begint. In Harold & Maude-stijl. De betere morbiditeiten. Een oude rechter placht zichzelf 's avonds op te hangen. Wat erotic asphyxiation als nachtmutsje. (Hij hééft een pracht van een muts op.) Julian Barnes had het niet cynischer weten te bedenken. Natuurlijk gaat het mis, en kan het verhaal van de familie Guerney beginnen. Door en door verrotte adel, maar: 'behavior, which would be considered insanity in a tradesman is looked on as mild eccentricity in a lord...' Ordet leek me altijd al geknipt voor een parodie. En zo geschiedt. Peter O'Toole maakt een fenomenale entree. Make-up, lang haar: een blonde Conchita Wurst in monnikspij. Hij denkt dat hij God is en dat zullen de verbijsterde familieleden weten ook. Als zijn gedachten hem teveel worden gaat híj even aan het kruis hangen... Het hakken op alles profiteert ook nog van een Aart Staartjes-butler. Maar na een uurtje of anderhalf zijn de toch al vrij simpele grappen echt wel op, en helpt ook een striptease niet meer. En we hebben dan nog een dik uur te gaan! De oplossing is simpel. Elke gek in Frankrijk wil Napoleon zijn. En elke gek in Engeland? 'Zodra hij zich weer Jack laat noemen is hij op weg naar herstel...'

Lili

'I am the puppets!' Serveersters, stagiaires, verzorgsters, dienstmeisjes, ik vind ze (niet zo heel stiekem) altijd geweldig. Denk alleen al aan dat meisje in Der Weisse Band. Het zal de combinatie van naïeve wegcijfering en verlegenheid zijn. Zodra de spotlights kordaat worden betreden haak ik af. Van goochelaars-assistentes moet ik niks hebben... Van zo'n beetje elk van deze rollen is in het ultrakorte Lili wel een voorbeeld te vinden. Voeg daarbij een goedkope circus-setting en, voila, dit niemendalletje roerde me plots bijzonder sterk. Leslie Caron speelt met een sappig accent – de allochtoon kán zich niet verschuilen – een wees geworden tienermeisje dat bij het circus belandt. De Mireille Mathieu look-a-like wil 'alles' doen om te blijven. Ze heeft een kalverliefde opgevat voor de Grote Goochelaar. Het is de typische crush van het verlegen bloempje. Volslagen onbereikbaar. Het mooie is... Zonder dat Lili het door heeft is ze zelf ook het object van verlangen geworden. De 'sombre' poppenspeler is de verstopper bij uitstek. Enkel communicerend via zijn aandoenlijke alter ego's. Zo wordt de film gaandeweg haast filosofisch over de rollen die mensen hebben in hun leven. En welke dingen ze bij welke rol kunnen en mogen spelen. Ik overdrijf, maar met de soms behoorlijk erotische droomsequenties is dit een zeer galante tussen 'tafellaken en servet'-Wizard of Oz.

dinsdag 19 augustus 2014

Paisan

Het is de stoffigheid die Rosselini's oorlogsfilms zo prikkelend maakt. Het gruis van de kapotgeschoten ruïnes, het grind van de platgewalste paden. Paisan ligt in de lijn van Rossellini's beroemdste film, Roma Citta Aperta. Paisan is één jaar jonger, en trekt het perspectief nog wat breder. Weg van een enkele stad, weg van een enkel volk, weg van welk verhaal dan ook. Oorlog is oorlog. Zes segmenten lang dwingt Rossellini ons langs pijnlijke trivialiteiten. Van de patrouille tot Bunuelesk sardonische kloosterrust. Eerst is het gevoel nog best sentimenteel. Een Afro-Amerikaanse soldaat wordt op de markt 'verkocht'. Italiaanse straatschoffies hebben plezier van – en ook wel met – hem. 'Niet in slaap vallen hoor, anders steel ik je schoenen.' Een dag later is de man inderdáád zijn schoenen kwijt. Hij reageert zijn woede af op een volgend straatratje. Of is het gewoon dezelfde? Oorlog verdwaast. Het krioelt van de mensen, allemaal sappelend. De soldaat daalt met de jongen af in deze wereld van ellende. Onwezenlijk. Een episode later kringelt een hoertje om een volgende 'Joe'. Die droomt echter nog van een vorig Italiaans liefje. Vorig? Is het weer dezelfde? Twee episodes die elkaar prachtig spiegelen. Oorlog neemt elke identiteit af. Dat wordt in de allerlaatste episode nog eens even keihard bewezen. Wat rest is stoffelijk overschot.

Star Trek: The Wrath of Khan

Ooit moet je een keer een Trekkie nemen. Echt high werd ik 'r niet van. Het is toch meer Dune of Star Wars dan ik gehoopt had. (Inclusief verloren zoon-motiefje.) Schieten vanachter het scherm van je ruimtevaartuig. Bijna virtueel. Wat dat betreft is het intro toepasselijk ironisch. Van karakterologisch gebabbel komt het niet, als er een boom wordt opgezet gaat het snel, dankzij 'Project Genesis'. De mannenfreundschaft tussen Kirk en 'de doc' is wel aardig. Daar verkrijgt de film het verwachte tv-serie-gevoel. We zijn in space maar we konden ook op de bank zitten kleppen, onder het genot van een goedgerijpt 'wijntje.' Shatner heeft de coupe en de puntige bakkebaarden van een charmezanger. Noodzakelijk, want hij moet wedijveren met een uitzinnige Ricardo Montalban. Diens shirt hangen open op Paul Verhoeven in Zomergasten-niveau. Zijn fittie met Kirk behelst onder meer wat Cronenbergs gewurm. De immer utilitaristisch redenerende Spock zorgt voor de humor, zelfs al is dat een concept dat de Vulcans niet snappen. De liefhebbers moeten het met één dialoogje Klingon doen. (Het lijkt me gewoon een Noord-Fins dialect.) Waarom lieutenant Saavik (Kirstie Alley) constant 'Mister' werd genoemd, werd me niet helemaal duidelijk... Toch nog maar wat bij lezen op de – duh – eindeloze Wikipedia-pagina dan.

Dark Victory

Dat je op een feestje bent, er een kerel naast je staat, en die zegt: 'dat schrammetje op je arm, ik zou er eens naar laten kijken'. De dokter en de klos. In Dark Victory blijft de neurochirurg (George Brent) maar symptomen bij (of aan) Bette Davis ontdekken. Ze lijdt dan al aan hoofdpijnen. En aangezien een simpel verkoudheidje in Hollywood al dodelijk is... Hoewel niemand het haar vertelt (andere tijden) heeft ze nog tien maanden te leven. Ook een stervende kan in Hollywood echter niet zonder 'eeuwige' romance het tijdelijke verlaten, wat de gedachte oproept: zouden er vrouwen zijn die met nog één jaar te gaan nog even snel een kind hebben gekregen? Het hád hier gekund. De dokter valt voor Bette. En zij voor hem. Het geheim zit er stilletjes tussenin. Zou mooi zijn als een en ander tot het einde was volgehouden. Arthouse-niksen. Ik zag ook nog wel een lijntje voor me waarin de patiënt het wél wist, maar dát dan weer haar dokter niet vertelde. In werkelijkheid ontvouwt alles zich op voorspelbare wijze. Kunnen wij ons concentreren op de bijrollen. Humphrey Bogart speelt een 'stable hand'. Veel hoeft hij niet te doen, maar misschien werd hij buiten beeld gehouden wegens een hardnekkige 'bad hair day'. Zijn haar zat nooit slechter. En dan is daar nog een héél bekende stem. De kop van de jongeman zei me echter niets. Aftiteling. Ronald Reagan.

maandag 18 augustus 2014

Summertime

Met wie moeten we nu het meest medelijden hebben. De alleenstaande middelbare man zonder liefdesleven, of zijn tegenpool, de eeuwige 'spinster'. In het laatste geval lijkt het meer een kwestie van niet durven dan niet kunnen (krijgen). Dat is dus eigenlijk extra zonde. Je bent het sterke geslacht of je bent het niet. Niet echt een gangbaar onderwerp, en dat maakt deze Summertime-romance van David Lean best aardig. Het uitgangspunt mag dan dapper zijn, de uitwerking is wel erg traditioneel. Alleen die setting al. Venetië. De stad waarin Bouquet-reeks-droompjes tussen de zon en het eindeloze water erg gemakkelijk bloei komen. Katherine Hepburn staat te popelen. De secretaresse (zonder bril!) is helemaal in haar uppie op Grand Tour. Maar achter haar Super 8-camera (helaas zien we die beelden niet) schuilt de pijn. Hepburn heeft aan een paar blikken genoeg om een hele wereld aan onvervulde verlangens te suggereren. Niemand om eens een vriendelijke por te geven, op een zwerfknaapje na. Zo sip! Maar dan verschijnt daar dus het langverwachte Clooneske espresso-wonder, en begint het warmbloedige en sentimentele gedeelte van de film. Meteen wordt het minder. De film durft de bindingsangsten van het Hepburn-personage niet écht te benadrukken. Niet de intensiteit van een Brief Encounter, dus. Wél een lieve fantasie.

Tell Them Willie Boy Is Here

Regisseur Polonsky moest decennialang de gevolgen van het McCarthyisme ondergaan voor ie eindelijk deze film 'mocht' maken. Niet zo vreemd dus dat zijn terugkeer een zeer sfeervolle parabel over uitsluiting is geworden. 'Go back to your reservation boy'. De indianen kunnen erover meepraten. Alleen al het feit dat jouw 'clan' door een heuse 'superintendant' wordt 'gecontroleerd'. Voor de film indringend kan worden moeten we toch lachen om Katherine Ross. Zoals Berlusconi ooit over Obama zei: wat een fraai brons kleurtje. Het neigt naar Victoria Beckham die te lang onder de zonnebank heeft gelegen. Échte indianen, die zien we ook hier niet. Willie 'Boy' wordt vertolkt door Italo Robert Blake. Na een akkefietje neemt hij samen met zijn liefje Katherine de benen, waarna ze de rest van de film 'Afrikaans klassiek' opgejaagd door de steppe rennen. Het plot komt toch weer van de white boys. Sheriff Redford is er bij, zónder dat ie Katherine mag kussen, al is hun enige scene samen wel bijzonder intiem. Hij worstelt met de 'legacy' van pa, een thema dat Sayles ooit nog leende voor Lone Star. De superintendant is de meest interessante rol van de film. Susan Clark is niet alleen blank in een indianenwereld, ze is ook intellectuele vrouw onder de schietgrage mannen, met een lichte neiging zich te laten vernederen. Samenleven, het is en blijft lastig...

The Buddy Holly Story

'Well, allright!' The Buddy Holly Story wordt hier The Gary Busey Show. En hoe! Busey doet Buddy Holly beter dan Buddy Holly. Superslicke Elvis-dance movies en een ongelofelijk magnetisme. Zo wordt inzichtelijk waarom het ogenschijnlijke sulletje Buddy al die teenboppers in hysterie rockte; zij moeten hetzelfde hebben gevoeld. Het tofste muzikale momentje (van velen) zit meteen aan het begin. Buddy en de nog naamloze Crickets op de rolschaatsbaan. Eerst nog een degelijk countrydeuntje. Maar dan! Distortion! Garagerock wordt hier letterlijk en figuurlijk uitgevonden, want het bandje oefent in een met kippenveren geïsoleerd hok. Van dat soort details had de film er meer kunnen gebruiken, want na de spetterende opener volgt een rise & rise-verhaal. Buddy is aanvankelijk haast irritant compromisloos. Wat maakt een ster? Zelfvertrouwen en néver nooit met je laten sollen. Als we deze film moeten geloven had Buddy het allebei. Ik denk dat dat wel meeviel. De film weigert de ironie te benadrukken dat Buddy binnen een jaar in een degelijke showrevue eindigt. De aimabele Crickets zijn dan dus al verdwenen. Zonder veel gedoe, want de film houdt niet van conflicten. En The Day The Music Died? Die 'halen' we nooit. Ik zou trouwens wel eens een Altman-achtige film over alléén die ene dag willen zien.

zondag 17 augustus 2014

Mr. And Mrs. Bridge

Nogal laffe Merchant/Ivory-productie. Zelfs het open einde moet met een mededeling in de aftiteling worden gladgestreken. Het lijkt wel alsof de makers zelf terugschrokken voor wat ze werkelijk wilden zeggen. We zien het middelbare echtpaar Paul Newman en Joanne Woodward, ergens in jaren '30. Newman is een kerel van de oude stempel. Een vrouw hoort te breien, en meer ook niet. Naaien... Dat doen de twee ook niet meer. De film lijkt hier wat aan te willen gaan doen. We zien shots van het tweetal in het Louvre voor naaktportretten, en op feestjes van hipperig moderne psychiaters (de nieuwe hype!) halen verveelde huisvrouwen nogal lustige orientaalse beeldjes tevoorschijn. Maar dan... Gebeurt er dus niks meer mee. Newmans rol is onwaarschijnlijk saai en eendimensionaal. De film piekt pas als er enkele keren wat ruimte aan een onbelangrijke bijrol wordt gegeven. Zo is de secretaresse met de onmogelijke crush op haar baas zeer aandoenlijk (en herkenbaar...). En Mrs. Bridge, dé rol met potentie in de film, wordt pijnlijk genoeg pas intiem als ze een momentje met haar zóón beleeft. Moet ze toch weer de moeder zijn. Hij staat zich te scheren (de nieuwe man in huis is gearriveerd!) en zij doet even later haast overdreven verliefd. Maar één geslaagde koppel-scene in twee uur. Dat is niet genoeg.

Easy Living

Screwballing met Preston Sturges achter de inktpatronen. Kom maar op, en 'make it snappy!'. Het is in deze thirties-film weer een oorverdovend dolle boel. Als er met 'you dirty capitalist' gescholden kan worden, weet je dat het goed zit. Bankmannetjes in de verdrukking, net na 1929 was het een standaard thema. Vilein (maar stiekem toch respectvol) met de rijken dollen. Het uitgangspunt is zo simpel als wat. Een bankier smijt een bontjasje van zijn eega uit het raam. Bam, recht op de kop van de sappelende Jean Arthur. Zij werkt als typiste bij het blaadje 'The Boys Constant Companion', door de rijkaard later 'The Boys Constant Reminder' genoemd. 'Mr B.' wil de verbijsterende eerlijkheid van Arthur belonen en van het een komt het ander. Iedereen denkt dat ze zijn maîtresse is. Dus inclusief al zijn zakenpartners. Die zien ineens mogelijkheden. De Franse hoteleigenaar Louis Louis – tevens beste kok ter wereld – is hierbij haantje de voorste. Als de bankier 'm nog één week heeft gegeven om zijn schulden af te lossen, stormt hij diens kantoor uit. 'DOWN!' roept hij tegen de minzame secretaresse, denkende dat zij een liftboy is... Negentig minuten geschreeuwde malligheid wordt wel erg lawaaiig, maar fraaie intermezzi zijn er ook. Zo is er een Tati-achtige sequentie in... een 'FEBO' automatiek. Zo'n komedie blijft fresher dan de beste nut salad.

Charley Varrick

Een truc om een scene iets extra's mee te geven is de aanwezigen iets totaal onbelangrijks te laten doen. De dialoog wordt er prompt intenser van, omdat de kijker óók de handeling gaat zitten bestuderen. Zo wordt er hier druk gepingpongd bijvoorbeeld. Weer elders komt een hoge pief naar info vragen. Het vrij droge expositie-momentje wordt verluchtigd door de zakenman een meisje op een schommel te laten duwen! Juist hóe de gladde bankman dat doet lijkt ineens relevant. Erg galant. Allemaal zijlijnen trouwens, maar een goede heist-film bestaat nu eenmaal uit een kluwen van distracties. Walther Matthau, met zijn olijke Droopy-hoofd, speelt een voormalig vliegenier die zich inmiddels in kleinschalige bankovervallen heeft gespecialiseerd. Dit alles zogenaamd als 'crop duster'', vanuit een stacaravan in New Mexico. Helaas zien we 'm nooit zijn dekmantel-job uitvoeren (een van de weinige foutjes van de film) maar zijn vliegeniersbril gaat uiteindelijk toch nog op. Tussendoor slaan Matthau en wat kornuiten toe, in een heist die nét even teveel geld oplevert. De bank blijkt een 'drop' (witwaspunt) en Joe Don Baker komt het geld terughalen. Zowel hij als Matthau trekken in hun zoektocht naar de uitweg langs een fijne seventies-collectie aan kittige dames, alhoewel Baker stoer verkondigt: 'I'll never sleep with whores, at least not knowingly.' Gewiekst en geslaagd.

zaterdag 16 augustus 2014

She Wore a Yellow Ribbon

Back to business voor John Ford, wat mij betreft. Ondanks het 'vrouwelijke' element in de titel heeft deze film niets van de magie van My Darling Clementine. Grote gedeelten van de film zijn pure rauwdouwerij. Mannetjes die indruk op elkaar proberen te maken, en 'BOE!' tegen de indiaantjes roepen. Lange tijd is het enige moment van zwakte het intro, waar het Custer Massacre een namedrop krijgt. Wát er daar precies gebeurde, wordt door de film als bekend verondersteld. Ik had geen idee. Het blijkt een van de weinige keren dat de indianen terugsloegen. Er is dus toch een periode in de geschiedenis waarin de indianen een soort Taliban-verzet konden bieden. Niet dat dat lang duurde. Zou mooi zijn als ze daar eens een film over zouden maken, vanuit het native standpunt. Hier blijven we gewoon bij de wittemannen-cavalerie, en krijg je een koloniaal postimperiaal ouwejongenskrentenbrood verhaaltje. John Wayne is op leeftijd, dus speelt een man wiens einde nadert. Zijn stem blijft een kunstwerkje, en zijn dialogen met de ronde Ierse drinkebroer Quincannon zijn lekker sentimenteel. Het afscheid van Wayne is zelfs aandoenlijk. Maar zijn laatste legerkunstjes aan het hoofd van de cavalerie worden nogal chaotisch opgedist, Eigenlijk is er ook geen missie meer, er zíjn is zowat genoeg

Topaz

'It's more than possible. It's true.' Hitchcock bij de spionnen. Het meest fluïde beroep op aarde. Petten genoeg. In tijden van Koude Oorlog is de tussenpositie helemaal de slimste. De Fransen weten er hier wel raad mee. Het geeft Hitchcock de kans om een blik fijne Franse acteurs open te trekken (Piccoli, Noiret) die dan wel allemaal Engels moeten spreken. Waar ze ook zijn. De beste scenes spelen 'gewoon' in New York. De uitgestreken Stafford schakelt een lokale 'bloemist' in om de Cubanen wat informatie te ontfutselen. Het bloemenwinkeltje schittert in Technicolor, net zoals New York bij nacht dat doet. Typerend voor de film vinden de meest sfeervolle dialogen 'achter glas' plaats. (Ze zijn dus onhoorbaar én profiteren daarvan.). De teksten die we wél horen zijn bepaald on-spannend. Gelukkig zijn de Cubaanse schurken fijn. Vurige haardossen, felle ogen. En dan de sigaren. Knalgroen als een bemoste tak. Ik dacht dat die dingen bruin waren!? Als de hele bups spionnen op Cuba belandt flitst ook Fidel nog even op kunstig verwerkte 'echte' beelden langs. Net als hij zijn mond open wil doen, kapt de film hem hilarisch eenvoudig af. Op naar de volgende scene! In de extended family van de Franse spionnen dartelt trouwens ook nog Truffaut-meisje Claude Jade rond. Dat de film het van dat soort kleine cadeautjes moet hebben is een gevalletje 'helaas maar waar'. Wel moet gezegd dat Topaz een paar opmerkelijk gestileerde en gewel(da)dige shots bevat

Beverly Hills Cop

'The brief scenes in Maitland's art gallery are greatly enlivened by Bronson Pinchot, whose accent should baffle linguists everywhere.' Best een lollige film hoor, maar ik moest toch het hardst lachen om dit grapje van de NY Times. Eddie Murphy is zélf het grootste lachebekje. Hij blijft maar irritant hinniken. Het fasttalkin' gaat 'm beter af, en dan is ie inderdaad gewoon The Fresh Prince of Detroit. (En later dus van Los Angeles.) Een soort Crocodile Dundee zonder de grens over te steken. Absolute 'No Shit Sherlock'-momentje van de film is de soundtrack. Hier kwam dat beroemde riedeltje dus vandaan! Axel F. De titel slóeg ergens op. Ook een paar van de minder bekende melodieën werken op geheel eigen wijze. Alsof we in een computerspelletje als Outrun zijn belandt. Volledig arcadehal, volledig eighties. Veel verrassingen zijn er verder niet. De pukkelige schurk schmiert Engels (vraag me af of je kunt bewijzen dat films met een Angelsaksische slechterik zichzelf nooit zo serieus nemen, en ook niet zo zijn bedoeld.) Heel netjes gaat de 'leading lady' niet eens voor de kus! (Het zou toch niet komen omdat Eddie...) De domme agenten die door Eddie mee naar de stripclub worden gelokt krijgen het wél voor de kiezen. 'I ain't on duty so my dick can be hard!'. De postmoderne meta-verwijzing naar Butch Cassidy is dan weer opvallend stijlvol.

vrijdag 15 augustus 2014

The Red Badge of Courage

'He had performed his mistakes in the dark, so he was still a man.' Even korte als wijze oorlogsfilm van stilist Huston. Hij lijkt zijn inspiratie hier bij Eisenstein te hebben gezocht. Hoekige shots, intense close-ups, en vreemde maar fraaie 'overlopers'. In de mooiste ervan verdwijnt het gezicht van de Jonge Soldaat in een bladerdek. Het lijkt alsof zijn pijn in duizend stukjes uiteen valt. Erg emotioneel. In zeventig minuten kun je natuurlijk niet veel verhaal kwijt, maar het boekje van Stephen Crane waarop de werd gebaseerd was dan ook puur subjectivistisch. De angst van je eerste dag oorlog. Zal ik niet wegrennen? Ik had zowaar nog wel wat meer voice-over willen horen, en 'de vertelstem' had ook nog wel wat ouder gemogen. Maar ook nu is de sfeer al humaan als Oorlog en Vrede. (We blijven zo bij de oude Russen.) Huston's realisme is piekfijn. De koppen van de kerels in de Amerikaanse Burgerorlog zijn even hoekig als de experimentele shots, tegelijkertijd houden ze allemaal iets naïefs. Als de langverwachte angst heeft toegeslagen én weer is overwonnen is het tijd voor grapjes. 'Gaten in mijn pet en broek, but there ain't no holes in me, except the ones that was intended.' En dan de Tolstojaanse spirituele slotgedachte. Alle vogels knipperen na het schieten één keer met de ogen en beginnen weer te kwetteren.

Hearts of Darkness: A Filmmaker's Apocalypse

'Men play strange games.' We dalen af naar het hart van de seventies van Hollywood. Het decennium dat alles kon. Coppola leek te gaan stranden voor de poorten van zijn eigen Heaven's Gate, maar het ging nét goed. (Grappig dat in een van de laatste scenes bij een bios The Deer Hunter wordt aangekondigd.) Slimme kerel Coppola benadrukt zelf alle parallellen met plezier. Hij was hard op weg een Kurtz te worden. Zo wordt het Kunstenaarschap weer eens gelijkgesteld met Lijden. 'Met eigen geld', want dat is het andere feitje dat we keer op keer moeten horen. Coppola tooit zich met een indrukwekkende zware baard, rookt gigantische sigaren en sleept hele crews door mossoons. Scenarioschrijver Milius is de leukste, meest Amerikaanse verhalenverteller. Hij vindt al die pretenties stiekem maar niks, vergelijkt zichzelf zelfs met Von Rundstedt, maar een gesprekje later is hij helemaal om. 'We're going to win the war!' Van de acteurs blijven twee dingen bij. De wissel Keitel eruit Sheen erin, is cruciaal, want Apocalypse Now had onschuld nodig. En als je Dennis Hopper op straat tegen zou komen zou je een blokje om gaan. De irritante dorpsgek die maar blijft lullen. Dat Coppola de doorgesnoven kerels én al die helikopters tot een geheel wist te dirigeren is Kunstenaarschap, met een gouden pik. 'Come on baby take a chance with us.'