zaterdag 31 augustus 2013

The Set-Up

Mooi dat er in mijn cinema-reis nog altijd klassieke noirtjes op kunnen duiken. The Set-Up is een favoriet van Martin Scorsese, en daarmee inspiratiebron voor Raging Bull. The Set-Up bevat een van de langste en beste boksmatchen uit de filmgeschiedenis, vandaar. Achttien minuten lang maaien de armen, afgewisseld met shots van verlekkerd (en soms hilarisch bloeddorstig) publiek. The build-up is nog een tikje beter. De boksers hangen rond in de kleedkamer, dromend van vroeger, of van daden die nog moeten komen. Robert Ryan werpt een blik naar buiten, waar de lichtjes van Paradise City blinken. Edward Hopper had dat blokje oldschool Amerika niet beter neer kunnen zetten. Tussen de penny arcades dwaalt Audrey Totter, de vrouw van de bokser. Ze wil dat hij stopt. Met manlief 'vast' in de kleedkamer - en zij geëmotioneerd - krijgt de film iets van Ascenseur pour l'Échafaud. Het is bijna jammer dat de match moet beginnen! Niettemin zijn er ook genoeg fijne karakters binnen de arena. De twee trainers, bijvoorbeeld, die de wedstrijd van hun veteraan hebben verkocht. Eentje onafscheidelijk met sigaarstompje in de mondhoek, de ander (de immer memorabele Percy Helton) met de zenuwen. Puur op plot en personages bezien is de film vrij plat, maar de stijl houdt alles overeind. Een technische knock-out.

Moonlighting

'Taal van klussers onderling', vroeg Steenhuis ooit in een cryptogram. In Moonlighting wordt genoeg Pools gesproken, maar het is duidelijk níet de bedoeling dat we het verstaan. Het gaat de film om vervreemding. De kijker moet zich net zo gedesoriënteerd voelen als hoofdpersonage Jeremy Irons. Hij is begin jaren '80 met wat maten vanuit Warschau naar Londen gereisd. Ze lijken genoeg spullen bij zich te hebben voor een spectaculaire bankoverval, maar komen probleemloos door de douane. 'Are you a member of Solidarity?' vraagt een beambte. 'No', antwoordt Irons. 'That was the only true answer I gave him.' Irons is de enige van de groep die een beetje Engels spreekt, maar hij doet dat wel met een akelig dik accent. Knap staaltje van de acteur, maar voor de kijker (of beter luisteraar) ietwat ergerlijk. Het gaat ook niet om de woorden. Regisseur Jerzy Skolimowski (van het heerlijke Deep End) probeert hier een tragische Tati in ballingschap. Mannetjes tegenover machten die ze te boven gaan. De Poolse bouwvakkers laten een 'puinbakkie' komen, waar de buren prompt ook hún rommel in beginnen te smijten. Als een truck de overvolle container komt halen moet de helft er weer uit, maar zodra men ermee wegrijdt gooien de bouwvakkers alles weer terug erin! Zo lijkt de film misschien Kaurismäki-vrolijk, maar de twijfelende Irons ontpopt zich tot dief én matig dictator. Vul zelf de metafoor maar in.

Die Dritte Generation

'Das ist so vernünftig das ich überhaupt nicht begreiff warum du darüber solange diskussieren musst.' Fassbinder in een notendop. Een beetje gemeen, maar ik was er stiekem blij mee dat deze tegenviel. Na het fantastische Lola had ik anders mijn mening over de man volledig moeten herzien. Die Dritte Generation parodieert op onnavolgbare Godard-wijze de RAF-terroristen. Alles in die voor Fassbinder typerende setup: grote huizen waarin decadente mensen eindeloos lopen te wauwelen. Ik zat bijzonder ingespannen de ondertiteling te volgen, maar nog ging de film grotendeels langs me heen. Het acteren heeft een schamel Nederlands niveau. De opening is nog aardig met een paranoïde pompende intiteling. We zien een zakenman, een secretaresse met een geheim plan (en een wachtwoord van Schopenhauer). Een meisje zit drugs te gebruiken, een ander geeft lessen in '1848', en na een tijdje komen er twee soldaten aanwaaien, waaronder de Grote Zwarte Beer. Er gaat weer een half uur voorbij en nog is het onduidelijk wat deze 'terreurcel' nu wil. Fassbinder heeft in de vele tussentitels de film als komedie gepresenteerd, en heeft zelf lol met gevonden graffiti-opschriften, maar wij... Wij wachten. Lootjes trekken en verkleedpartijen, dat gaat deze mensen goed af. Verder interesseert niets ze. Zelfs als het geweld dan toch komt is een bepiste broek belangrijker.

Smile

Even though your mouth is achin'! Smile is as seventies as Hollywood gets. Michael Ritchie (van de Bad News Bears) toont zich een Altman lite, met deze mozaïek-komedie over een miss-verkiezing. Dat houdt intrinsiek een satire op Amerika in. Een enorme competitiedrang verpakt in gladde show. Vooral de professionals zijn heerlijk cynisch. De choreograaf meldt 'I look older in person don't I', de presentator houdt vooral van zichzelf, en de dirigent maakt de arme kandidaatjes af. (Dit is Idols ten slotte...) Zij zijn echter allemaal zij-figuren, want Smile gaat vooral over suburban America. Bruce Dern – the man you love to hate! – speelt een van zijn allerbeste rollen, als de voorzitter van het gebeuren. De man praat in opbeurende reclametaal, en is nepper dan nep. Probleempjes dienen zich al snel aan. Zoonlief (net het mannetje uit A Swedish Love Story) ziet met zijn maatjes een schone kans. Gewapend met polaroid camera wagen ze zich in 'no man's land', waar de high school missjes zich omkleden. 'You want to see something that will develop even faster than the film?'. Wat later zit het zoontje van Dern bij de psychiatrist. 'How long have you been calling your son little Bob', vraagt die aan pa 'big Bob'. Topscene. Ondanks het obligate geweerschot (denk aan They Shoot Horses) blijft de miss-show wel de hoofdmoot. Daar valt ook genoeg te grimlachen. De overcompensatie van de allochtoon bijvoorbeeld. Oef.

vrijdag 30 augustus 2013

Jailhouse Rock

'Technical adviser: Colonel Tom Parker', meldt de intiteling, en hoewel Dries niet meer zal hebben gedaan dan cijfertjes op bierviltjes krabbelen is dat fascinerend genoeg precies waar de film over gaat. Geen liefde voor muziek, maar liefde voor het geld. 'Pity is a commodity', krijgt Elvis Presley in de gevangenis te horen van een country-veteraan. Weer op vrije(rs) voeten begint Elvis de lessen in de praktijk te brengen. 'I'm thinking of going for red'. (Een corvette natuurlijk.) Zo is Jailhouse Rock een soort gangstarap-epos avant la lettre. Met Elvis als uiterst onsympathieke klootzak die enkel in eigenbelang denkt. En dat van de eerste tot de laatste minuut, eindigend in Hollywood. In de hossel-fase rijdt Elvis met zijn manager Judy Tyler per auto langs de jukeboxen om de plaatjes uit de achterbak te verkopen. Maar met het succes wordt de film almaar curieuzer. Jailhouse Rock echoot Elvis' tragische einde. Zijn personage stikt (!) hier haast letterlijk in verveling. (Daarvoor moppert iemand al dat zijn honden 'lazy and fat' zijn geworden.) The King zelf blijft een wonderlijk wezen. Vrouwelijke soepele dansmoves, dijk van een stem – ook pratend, net een mompelende Robert Mitchum – maar wat ging er nou in dat hoofd om!? Niets, waarschijnlijk. Elvis liet zich als een dressuurpaardje door Parker over het vooraf bedachte parcours leiden. En hield intussen enkel van zijn moeder. Zoals hij hier van zijn manager-meisje houdt, bíjna platonisch.

Le Retour de Martin Guerre

Verbeelding en herinnering zorgen ervoor dat we iemand een identiteit toe kunnen kennen, stelt Hume. Vandaar dat identiteitsfraude zo makkelijk is! Je ziet wat je graag wil zien. En al helemaal als je in een nog niet onttoverde wereld leeft, zoals de mensen uit de middeleeuwen van Montalliou. Le Retour is een aardige geschiedenisfilm, waarin Gérard Depardieu na acht – 'nee negen winters' – terugkeert naar zijn gezin. In het intro zien we de reden van zijn vertrek. Tijdens een symbolische jacht is de man vervloekt (en zelfs 'gecastreerd') geraakt. De priester probeert van alles (met de zweep!) maar het is kennelijk niet genoeg om te blijven. Nathalie Baye – van een toepasselijk iconische schoonheid – blijft achter. Het knappe aan de film is dat de terugkeer meteen emotioneel wordt, terwijl we niets zien van de tijd dat de man weg is. En er dus geen filmtijd overheen gaat. Dat is toch weer de klasse van Depardieu, die hier letterlijk en figuurlijk goed acteert als de verloren zoon. De intrigerende bijna Glassiaanse muziek suggereert al snel dat er iets niet in de haak is. Het tweede uur wordt de film een wat lang rechtbankdrama, met Martin versus familie en gezagsdragers, die zijn gaan twijfelen aan zijn identiteit. Het wachten is op de metafysische afslag. Even hoopte ik dat de man door iedereen voor een ander zou worden gezien. Maar zelfs de ontkenning van wat niet zo is kan niet worden volgehouden.

A Slight Case of Murder

Eddie G. noemen ze hem op TCM liefkozend. Het lijkt wat onwaarschijnlijk voor een lelijke kerel die meestal slechteriken vertolkte. Maar iets in Edward G. Robinson is inderdaad knuffelberig. Alsof hij met een brede grijns de film binnen is komen rennen, even zijn ding doet, en dan weer naar het volgende verhaaltje verkast. In A Slight Case of Murder is de lol helemaal gerechtvaardigd, want dit is een vroege gangster-komedie. Eddie neemt zijn eigen imago op de hak. Hij speelt een bierbaasje dat rijk is geworden in de tijd van de drooglegging, en nu 'legit' probeert te wezen. Da's nog niet zo eenvoudig, als je product naar lauwe pis smaakt! (En arme Eddie heeft geen idee, want drinkt zelf niet!) Niet alle grappen zijn raak, zo was ik de Keeping Up Appearances-act van 'mevrouw Robinson' al snel zat. Ze corrigeert zichzelf continu als ze in gangster-taal vervalt, en probeert de handlangers af te richten. Die kompanen zijn dan weer wel droog, en vormen met zijn allen een Tarantino-mob avant la lettre. 'Kan ik er niet eentje in de keuken bewaren, dan bedenk ik later wel wat ik er mee doe', vraagt een van hen als ze opgezadeld zitten met wat lijken. A Slight Case of Murder barst uit elkaar van de personages, zo lopen er ook nog een weesjongen en een potentiële schoonzoon rond. Alles komt tezamen voor een sentimenteel schuimfeest. dat eindigt in een Pistorius-tafereeltje. Jawel.

donderdag 29 augustus 2013

Il Gattopardo

Het Italiaanse staatsvormingssproces verliep niet bepaald soepel, en je zou kunnen stellen dat de vele koninkrijkjes nooit een natie zijn geworden. Het resultaat van de woelige negentiende eeuw was een ongewild groot land, waarin de ene koning door de andere was vervangen. Of zoals een van de personages opmerkt: 'Savoye, dat blijft voor mij toch een kool.' Alles moet veranderen, om hetzelfde te blijven, is de kernregel van deze grootser dan grootse film over 'bewegen in groepen'. Burt Lancaster, de Principe van een Siciliaans gebied, wedt als een goede edelman op alle paarden, om zo zijn dynastie overeind te houden. Maar de fut is er bij de oude krijger wel uit. Hij lijkt op de vermoeide leeuw uit de Wizard of Oz. De prins wordt omringd door zwakke hebberige mannetjes, en het is in dialoog met hen dat de film zich ontvouwt. De ijverige Rowan Atkinson-achtige priester, die als een vervelende vlieg steeds wordt weggewapperd. De lokale steenrijke magistraat die o zo graag van adel wil zijn. En natuurlijk Alain Delon, de jonge neef van de prins. Hij sluit zich aan bij de Garibaldini (de revolutionaire roodhemden) en lijkt aanvankelijk oprecht in een nieuwe loop der dingen te geloven. De prins weet wel beter. 'Die jongen heeft geld nodig, veel geld.' Daarvoor komt de magistraatsdochter Claudia Cardinale als geroepen. Toch is hun restauratieorde-romance niet het belangrijkst. Veel pijnlijker en indringender is de bekentenis van de prins aan een Piemontese ambtenaar. 'Wij Sicilianen vinden onszelf te perfect om te veranderen, onze ijdelheid is groter dan onze miserie.'

The Overlanders

Microgeschiedenis is altijd fascinerend. Ik lees op dit moment Presser's onderduik-dagboek Homo Submersus, en dat is weer bijzonder leerzaam. Joodse meisjes die tegen betaling van duizenden guldens bij Nederlandse boerengezinnen mogen onderduiken, maar in ruil daarvoor wel als een slaaf worden afgebeuld! (En de Nederlanders die netjes in schriftjes bij houden hoeveel 'hun duikelingen' eten, zodat er later afgerekend kan worden...) The Overlanders gaat ook over een alledaags detail uit de Tweede Wereldoorlog. De koeien van Australië! Ja, heus. Als de Japanse dreiging Australië bereikt beginnen verschillende farmers een trek dwars door het binnenland, om hun veestapel te redden. Een mars van een mijl of duizend, met een snelheid van een paar mijl per dag. Het allermooiste aan The Overlanders is dat hier het Australische cliché ontstaat. De film was cruciaal in het creëren van het beeld van een natie. De onverschrokkenheid, de vechtlust, maar ook het gezuip en gegok. (Net als in Wake in Fright wordt er two-up gespeeld.) Toch is de film ook opmerkelijk sereen. Tijdens de tocht leren we van alles over koeien. Het gevaar van de geur van water, bijvoorbeeld. En dat je de beesten langzaam moet wekken: 'anders komen ze de hele dag niet niet in beweging.' Niet dat de film geen tijd vindt voor een beetje 'vakantieliefde', met een prachtmeisje in een houtbakkersblouseje en een lange broek.

Heat and Dust

Niet dat je een Merchant/Ivory productie met Claire Denis' arthouse moet gaan zitten vergelijken, maar jemig, wat is Chocolat toch een goede koloniale film. En wat is Heat and Dust matig. Toch is er een opvallende overeenkomst in elementen. De Europeanen die in de middle of nowhere zitten te lijden. De echtgenotes vervelen zich. Hitte en verveling leiden tot geilheid. En er is altijd wel een 'inlander' beschikbaar. ('Want all they want to do is you know what with a white woman', volgens een van de Engelse dametjes.) Het blasé racisme van de Engelsen is goed getroffen; ze willen eigenlijk niet eens meer in India zijn. Ruth Prawer Jhabvala bewerkte haar eigen boek tot scenario en kon blijkbaar van geen enkel laagje afscheid nemen. Julie Christie is overbodig als het moderne meisje dat in het verleden van haar tante gaat spitten, en ondertussen flauwtjes hetzelfde beleeft. In haar gedeelte van het verhaal loopt ook 'de gek die de waarheid vertelt' rond. (Hier met goeroe-ambities.) Charles McCaughan doet nog verdraaid veel met die kleine clichématige rol. Zijn afscheid (per trein, terug naar de stralend witte wereld) is een van de weinige aandoenlijke momentjes. Het echte koloniale melodrama (met een heuse prins) is echter uiterst saai, en ontbeert elk karakter. Echt zo'n film waarin eerst iets wordt gesignaleerd ('goh wat is het hier saai') voordat we het te zien krijgen.

woensdag 28 augustus 2013

Chan Is Missing

Chinese mumblecore avant la lettre. Vol Chinese whispers dus. Chan Is Missing is een mysterieuze filosofische immigranten-film van Wayne Wang, en doet qua plot wel een beetje denken aan Cold Weather. Iemand is verdwenen, amateurs spelen voor detective, en uiteindelijk gaat het niet om het vinden. Of zoals een Filippino hier zegt: 'kijk in de plas water op de grond, en je vindt wat je zoekt.' De film bevat wel meer onnavolgbare Aziatische wijsheden, waar de personages trouwens ook toegeven niet veel van te snappen. Er is een tweetal hoofdpersonages. Een oud kereltje doet de fraaie bespiegelende voice-over. Zijn jongere kompaan is er voor de grappen. Deze kerel 'denkt dat ie Richard Pryor is, imiteert ook nog wat Mexicanen, kortom, een wannabe. Maar integreren is een lastige zaak. Tijdens de zoektocht naar een verdwenen (zaken)vriend karren de personages door Chinatown, en belanden onder meer op een taalcursus, in restaurants (duh!) en in een bejaardenhuis. Alles gefilmd in zwart-wit trouwens, en begeleid door wat Chinese popliedjes. Politiek speelt ook nog een rolletje, omdat in Chinatown de aanhangers van PRC (dan net in opkomst) en Taiwan (het 'echte' China) elkaar naar het leven staan. Voor een film van nog geen 80 minuten is het middengedeelte wat sloom (het scenario stelt duidelijk heel weinig voor) maar het contemplatieve slot is prachtig.

Here Comes Mr. Jordan

In deze oldie is de hemel een soort KLM-paradijs, waar je per vliegtuig naartoe wordt gebracht. Robert Montgomery is er ook doordát hij met het (privé)vliegtuig ging, want hij stort neer terwijl hij saxofoon (!) zat te spelen. Absoluut het meest krankzinnige shot uit de hele film, en de saxofoon blijft gelukkig als running gag een rol spelen. De engelen van dienst hebben niet het melodrama van het thematisch verwante A Matter of Life and Death. Ze maken zelfs fouten, want Montgomery werd geacht pas in 1991 te sterven. Zie je wel, zegt ie keer op keer triomfantelijk. 'My body was in the pink!' Naast hobby-saxofonist was hij als bokser op weg naar een titelgevecht. De engelen beloven hem terug in zijn lichaam te plaatsen, maar helaas, dat is al in het crematorium belandt. Dan maakt de film een cruciale fout. De engelen beginnen Montgomery in nieuwe lichamen 'te plaatsen', maar we blijven Montgomery zien. 'Van binnen blijf je namelijk hetzelfde'. Maar dit verondersteld nu juist dat je ziel een uiterlijk heeft. Nu kan Montgomery de volledige rol spelen – duh – maar dat is toch een gemiste kans op allerlei nieuwe inzichten.... Bovendien vond ik de engelen maar bemoeizuchtig. Ze blijven maar met hints strooien hoe de dommere kerel zijn nieuwe levens in moet vullen.

Starman

E.T voor volwassenen van alle leeftijden, met Jeff Bridges in de rol van de alien who fell to earth. Het is ongeveer zo amusant als je verwacht. Een pure publieksfilm van John Carpenter. Geen horror trekjes, of stoner-humor. (Daavoor moet je bij Paul zijn, een film die hier bijna een remake blijkt... I had no idea.) Jeff Bridges landt als geestelijke substantie in de huiskamer van Karen Allen, en neemt in zijn 'uitgebreide' staat de gedaante van Allens overleden echtgenote aan. Overigens door netjes het groeiproces van baby tot man door te maken, en dat in één minuut, veruit het mooiste special effect van de film. Allen is vanzelfsprekend wat in verwarring, maar Bridges is die eerste minuten ook hilarisch, in zo'n vreemd lichaam. Al snel concentreren de integratie-problemen zich echter op taal, waarbij de alien de verbaasde filosoof uithangt. ('What is beautiful?' 'It's better than Dutch apple pie'.) De alien wenst naar Arizona te worden gebracht, en zijn chauffeuse voldoet – na aanvankelijke tegenzin – aan die wens. De film benadrukt aanvankelijk wat te weinig dat haar reisgenoot een reïncarnatie van d'r echtgenote is. (Maar één scene, 's nachts in een motel, doet dat richting einde gelukkig alsnog.) De tegenkrachten in het plot zijn de baasjes van Snowden, dus erg slim pakken ze het niet aan. Doet er niet toe. Dit is een Close Encounter-film. From 'Hert' to Eternity. (Wie 'm ziet snapt 'm.)

dinsdag 27 augustus 2013

Claudine

Als ik de laatste paar stukjes toch met pophits aan het vergeleken ben kan je deze 'black seventies'-film ergens tussen Papaoutai en dat 'you always order the special'-liedje van Alicia Keys plaatsen. Sensualiteit en een bittere boodschap wisselen elkaar af. Hoofdpersonage Claudine heeft zes kids van een hele zwik verdwenen vaders. Ze klust 'zwart' bij, en leeft intussen van Mr. Welfare Man. Haar vriendinnen in de bus vinden dat ze wat 'vitamin F' nodig heeft. En zo geschiedt, dankzij een 200 pound garbage man. James Earl Jones is het enige blaxploitation-elementje aan de film. Hij kust wel héél overdreven, met getuite lippen. Aan de andere kant, juist zijn klungelige charme heeft ook wel wat. Hij versiert Claudine – na wat aandringen en chantage – en nog op het eerste avondje valt ze bij hem in bad in slaap. Uitgeput van 'de leven'. Haar love interest heeft intussen een plaatje van Curtis Mayfield en Gladys opgezet en zit intussen maar te wachten.... (Niet zo'n ramp, want de soundtrack werd terecht een enorm succes en heb ik een week lang gedraaid.) De tweede helft van de film is voor 'the message'. Waarom gaan al die papa's er vandoor? Deze kijker peinst over voorbehoedsmiddelen. (En één van de karakters neemt daarin een radicale oplossing.) Toch zit het probleem elders natuurlijk. Een combinatie van teveel slechte voorbeelden, en de staat die je dom in de ghetto wil houden. Een scene bij de 'UWV' is geniaal. 'Do you understand?' 'Which is fraud!'

Woman of the Year

Ga toch koken mens, zei Pimmetje. En deze Tracy/Hepburn komedie lijkt het met hem te zeggen. Wat heb je aan een slimme vrouw met een grote waffel als ze geen wafels voor je kan bakken? Niets! Dat ís simpelweg geen vrouw. (Zo wordt het hier letterlijk gesteld.) Een beetje pijnlijk is het allemaal wel, omdat Katherine Hepburn het eerste uur van de film wél een succesvol journalist 'mag' zijn. Connecties in de allerhoogste kringen, prijzen, 100 talen sprekend. Een echtgenoot past eigenlijk niet in het leven van deze workaholic, maar toch dient zich daar Spencer Tracy aan, als eenvoudig sportjournalistje. Hij snapt niets van politiek, zij niets van de regels der honkbal. (De film laat zich de kans niet ontgaan voor een paar honkbal-innuendo's.) De opbloeiende romance tussen de twee mag niet al te geloofwaardig zijn, amusant is het wel. De dame weet wat ze wil, de man weet niet of ie moet vluchten of blijven. (Hij krijgt lieve bitchy telegrammetjes 'here's your hat, what's the hurry', als hij 'm is gepeerd, nadat Hepburn hem heeft besprongen.) Tracy is de conservatief die eerst wil trouwen. Hepburn gaat erin mee, maar dan moet het wel méteen. In het tweede uur ontspoort het bliksemhuwelijk. Tracy is met zijn eeuwige goofball hats aandoenlijk (en begrijpelijk) ongelukkig, want overbodig. Je hoopt dat ze elkaar halverwege kunnen vinden. Maar nee, Hepburn moet de keuken in. Point Blank!

The Long Good Friday

Things just ain't the same for gangstas. Ook niet voor Bob Hoskins, in de rol van zijn leven. Massiever en rauwer dan ooit, maar met een Raoul Heertje-achtige jovialiteit. Net als hij denkt het absolute moment du gloire te gaan beleven in zijn 'I'm a businessman'-carriere, komt zijn imperium aan alle kanten onder vuur te liggen. Het maffiabaasje heeft een stel Amerikanen naar Londen gehaald, om ze een nieuw vastgoed-project te laten financieren. Londen moet in de vaart der volkeren worden opgestoten. The Long Good Friday zag het goed. Het profiteert nog van de Thatcheriaanse verslonzing, maar ontvouwt intussen de grootse plannen die Londen inderdáád tot het (financial) capital van Europa zouden maken. (Al was dat dan uiteindelijk niet met Amerikaans maar met Russisch crimineel geld, geloof ik....) Helen Mirren is de aangeefster als echtgenote én sterke vrouw. Aan het eind begint ze zelfs klappen uit te delen! De handlangers om Hoskins heen zoeken homoseksueel vertier in het 'Deep End' zwembad, en gaandeweg dient zich een Judas-motiefje aan. Daarvoor heeft Hoskins op zoek naar 'leads' in het gepast verwarrende plot al flink huisgehouden. Een scene in het abattoir kan wedijveren met de waanzin uit Prime Cut. Het laatste shot had wat mij betreft met één klap bevroren kunnen worden, maar het Black Book of Movies prijst (niet onterecht) die hele woordloze slotminuut. Een crimefilm die klopt als een slagader.

maandag 26 augustus 2013

Days of Wine and Roses

Pass out. Drank. Wake up. Drank. Je merkt het meteen in deze Blake Edwards-film. Er klopt iets niet. De grapjes zijn matig, de romantiek geforceerd, en bovendien is het stelletje wel heel snel bij een eerste kus. Was Edwards zijn joie de vivre kwijt? Tijdelijk seniel? Het is een bewussie natuurlijk, de oh la la romantiek zaklt binnen het half uur door zijn hoeven, door een overdaad aan drank. Niks kokette komedie. Melodrama! Jack Lemmon doet zijn uiterste best (alsof hij een spoedcursusje method acting had gedaan). De public relations guy valt voor de secretaresse van zijn baas. Lee Remick is opgetuigd met ouderwets slechte noir-kapsels, en heeft het als mooie vrouw toch moeilijker om een goeie 'wino' neer te zetten. Haar personage komt pas tot leven wanneer het stelletje haar pa opzoekt. Pa heeft een boomkwekerij, een ideale plek om 'terug in de natuur' van de af te kicken. Extra pijnlijk dat het dus juist daar volledig misgaat. In de allerbeste scene draait Lemmon tussen de plantenpotten volledig door. 'Who took it!'. Het laatste half uurtje wordt een bitter reclamespotje voor de AA. Het kind van het stel komt er ondertussen wel zeer bekaaid vanaf. Laf of zoetsappig wordt de film echter nergens, en in de laatste shots kan de film zelfs wedijveren met The Man with the Golden Arm. Zowel Edwards, Lemmon als Remick waren dan ook ervaringsdeskundigen.

Twelve O'Clock High

Het zou wel leuk zijn een kaartje van de Tweede Wereldoorlog te maken, waarop je bij elk campagne-deel een oorlogsfilm plakt. Ik denk niet dat er veel verhalen onvermeld zijn gebleven. Met Twelve O'Clock High zitten we aanvankelijk in The Right Stuff-territoria. De Amerikanen hebben zich officieel nog niet gemengd in het strijdgewoel, maar zijn in Engeland wel bezig met het afstellen van hun bommenwerpers. Codewoorden: daytime precision bombing en maximum effort. Het eerste kun je zien als het eufemisme voor het tweede. Om de luchtoorlog te winnen moeten er grote risico's worden genomen, en moeten jonge piloten dus tot het uiterste worden gedreven. Enorme formaties in de lucht (als vogelzwermen) en dag na dag na dag in actie komen. De film gaat niet zozeer over de battles zelf (die krijgen we pas aan het eind op archiefbeelden te zien) maar om de trucs die de legerleiding uit moet halen om de mannen gemotiveerd te houden. Gregory Peck speelt een hoge pief die zijn beste vriend aan de kant schuift om zelf het commando over te nemen. (De trainer krijgt weer eens de schuld, en de TD gaat op zijn stoel zitten!) Peck is in tegenstelling tot zijn voorganger van de harde lijn (denk aan Tunes of Glory) en krijgt dus weerwerk. Echt spannend wordt het verder niet, maar het is allemaal wel verrassend onsentimenteel. De flight simulator onder de oorlogsfilms.

Daniel

IJzingwekkend mooi drama van Sidney Lumet en schrijver E.L. Doctorow. Je merkt dat het hard werken is om de literaire vertelstructuur van boek naar doek te krijgen, maar het lukt, al is het met hangen en wurgen. In tussenpassages vertelt het hoofdpersonage namelijk over doodstraf-praktijken. Hij is ervaringsdeskundige, als zoon van de 'Isaacsons', een idealistisch communistisch echtpaar, gebaseerd op de Rosenbergs. Met Beatrice de Graaf in Zomergasten had ik me al weer op zitten vreten over die buttons met 'Nederland tegen terrorisme': net zo nuttig is als een button 'Nederland tegen het het levend verbranden van kleuters'. In deze film is het weer wrang te zien hoe het speuren naar terroristen snel leidt tot het niet meer accepteren van welke afwijkende mening dan ook. De McCarthy-periode is die immer sluimerende paranoia in overdrive. En als het erop begint te lijken dat de Sovjets de Amerikanen voorbij gaan streven is het tijd voor zondebokken. De Isaacsons worden geïntimideerd door knokploegen, en later opgepakt. De kinderen zijn de klos. In de aandoenlijkste sequentie dwalen de twee wezen in worden door New York, begeleid door 'This Little Light Of Mine' van Paul Robeson, zelf ook slachtoffer van de link(s)e soep. In het nu van de film zoekt het de zoon vrede. Voor zichzelf, maar vooral voor zijn zusje, die aangrijpend is doorgedraaid. Ontmoetingen met mede- en tegenstanders zorgen voor een paar pijnlijke illustraties van verwoeste levens. Maar de allermooiste scene zit in het verleden. De kinderen bezoeken pa en ma in de gevangenis. Ma doet van 'kom in mijn armen kids'. Maar (intellectuele) vaders kunnen zoiets niet. De man houdt een uitzinnige monoloog: rouwverwerking als showproces.

zondag 25 augustus 2013

She's Gotta Have It

Spike Lee's debuut roept herinneringen op aan Cassavetes' vroege werk. Low budget, zwart-wit, een flinke portie jazz, en een heel eigen ritme. Seks op de klanken van tribale drums, maar in beeld gebracht als de Franse nouvelle vague. Natuurlijk geeft She's Gotta Have It in de eerste plaats een stem aan 'the hood'. Een eigenzinnige Janelle Monae-achtige vrouw heeft 'a healthy sexdrive' en 'onderhoudt' drie mannen tegelijk. Zíj heeft de broek aan (alle mannen zijn kleiner dan de dame). Er is de muscle man, vol van zichzelf en neerkijkend op de ghetto, de funny man (Spike zelf), en de romanticus. (Een Harry Belinfonte-achtige light skinned negro.) Dat soort termen worden door Spike echt niet geschuwd, wie is de zwartste, wie wil er blank zijn, et cetera. Het moge duidelijk zijn dat de film tegelijkertijd een parodie is op mannen met maîtresses die in het rondneuken, maar dat van een vrouw totaal niet accepteren. De hele mikmak wordt pseudo-documentair verteld door de betrokkenen zelf. Bonuspuntje voor de korte overgang naar kleur, juist op het moment dat de film expres nep-romantisch wordt! She's Gotta Have It is echter niet perfect. Na een uurtje is de jus er wel af, en in de paar dialogen merk je duidelijk een zeker amateurisme. Maar ja, Spike maakte de film met vrienden en familie...

When Harry Met Sally...

The Days of the Week Underpants. Goeie bandnaam, en een van de leukere grappen uit deze onwaarschijnlijk Woody Alleneske romcom. Vanzelfsprekend is ie wel veel zoeter en 'romiger' dan Woody ze zou maken. Bovendien doet hij niet aan on screen orgasmes. Fake of niet. (Alhoewel... Match Point.) De beroemde restaurantscene is een goed staaltje stem acteren van Meg Ryan. (Ik zat me laatst nog af te vragen hoe je mensen vindt die Duitse porno willen nasynchroniseren, en of dat een specialisatie is...) Het leukste en minst zoete gedeelte zit echter ver voor dat krijspartijtje. De eerste ontmoeting tussen Meg Ryan en Billy Crystal is een autoritje in hun studententijd. Ik hoopte dat ze de hele film van dinner naar dinner zou trekken terwijl Crystal bot doet en (on)smakelijk druiven eet.... Maar de film begint snel daarna door de tijd te zappen, afgewisseld met bejaarde talking heads, die aandoenlijk over hun jarenlange huwelijken vertellen. Die intermissies zijn noodzakelijk voor het ritme, maar wel erg gescript. Harry en Sally draaien ondertussen zoals het hoort eindeloos om elkaar heen. Crystal wordt met de jaren helaas minder Seinfeld en meer romantisch, waar hij niet zo geschikt voor is. Meg Ryan blijft het meisje uit een shampoo-reclame. When Harry Met Sally is een nostalgische flashback naar de Hepburn/Tracy-films. Kibbelen tot het knuffelen wordt.

Manon des Sources

Ik was blijkbaar in een betere bui dan toen ik deel één Jean de Florette keek. Of is dit zo'n zeldzaam tweede deel dat echt een stukkie beter is? Ach nee, maar het is zeker geen vervolg-vervolg. Het sterpersonage van de eerste film (Gerard Depardieu) legde aan het eind daarvan het loodje, en komt ook niet in flashbacks terug. In Manon des Sources nemen de mannetjes Montand en Auteuil het verhaal (en het roer) weer over, net zoals ze het eerste half uur van de vorige film voor hun rekening hadden genomen. Waren ze daar guitig, vilein en hilarisch, hier worden ze tragisch. Hun plannetje heeft gewerkt, maar gelukkig zijn ze niet geworden. 'Je moet trouwen', zegt Montand tegen zijn rattige maatje. Auteuil kent de woorden noch de daden van l'amour. Complicerende factor is dat hij zijn hart verpand aan Manon, de schone 'boer'n'dochter van Depardieu. Béart is ongeveer wat Houllebecq zich bij een schaapsherderin zou voorstellen, en mag verder weinig zeggen. Ze lijkt zo mínder pienter dan haar jongere ik. Auteuil gaat eerst nog vol goede moed op het vrijerspad – het moment dat hij in duur jagerspak verschijnt is het leukste van de hele 'serie' – maar de deksel (van de bron...) valt keihard op zijn neus. Harder dan verwacht zelfs, want de idylle is geen ruraal paradijsje meer. Er wordt zelfs een dorpsvergadering belegd. Jammer dat het wat wijdlopige slot wel erg veel cinelogisme bevat.

zaterdag 24 augustus 2013

Who's Afraid of Virginia Woolf?

Onwaarschijnlijk, hoe goed deze op Knife in the Water aansluit. Je zou 'm als de babbelzieke toneel-versie kunnen zien. Het jonge en het oude haantje, plus de echtgenote die haar eigen strijd voort, en daarvoor onder meer de jonge kerel gebruikt... Who's Afraid voert in de driehoek wel een extra personage op, maar de echtgenote van 'our little visitors' is vrij overbodig en moet er door de personages voor de slotakte van buiten beeld 'bijgehaald' worden. De film van Mike Nichols is in de eerste plaats een spetterende acteer-exercitie van Richard Burton en Elizabeth Taylor. (Ook in het echt een stel.) 'Hebben jullie ruzie', vraagt het bezoek. 'No, we're just exercising'. Het is dan ook de Totale Oorlog. Taylor gaat schaamteloos goed door het lint. Het jongere echtpaar belandt diep in de nacht op een na-borrel bij de professor (echtgenote vol dedain: 'Associate professor'!). Zij is een venijnig drankvatje vol frustratie, hij cynisch en moedeloos. Gedurende de twee uur (haast real-time, zeg van 3 uur 's nachts tot 5) converschreeuwt het viertal in verschillende combi's ontboezemingen die men helemaal niet hadden willen delen. Een uurtje is dat spannend, maar dan begint mijn toneeljeuk toch weer op te spelen. Eén laatste overeenkomst met Knife in the Water zijn de prachtige zwart-wit beelden. Haskell Wexler was de meester.

Knife in the Water

Had veel van dit debuut van Polanski verwacht, maar de film liet me vrij koud. Het is een nogal steriel gebeuren. Een thriller die maar geen echte thriller wordt, al was dat misschien een te goedkope oplossing. Chique stijl is hier juist op alle mogelijke manieren aanwezig. Een echtpaar rijdt in een dure kar naar hun dure bootje, om daar in fraaie outfits een dagje door te brengen. Maar niet met zijn tweeën. Onderweg weet een jonge lifter de auto – met gevaar voor eigen leven – tot stoppen te brengen. De bestuurder (een soort Nicolas Cage op het randje van een breakdown) is not amused, maar is daarmee eigenlijk kwaad op zichzelf, want de jongen is zijn roekeloze spiegelbeeld. Er ontstaat een haantjesgevecht, niet eens zozeer om de vrouw (die langzaamaan op de voorgrond treedt) maar om de krachtmeting zelf. Soms is dat hilarisch, zoals wanneer de jongen de kampeerspullen van het echtpaar uitlacht. Dat men met zijn allen Mikado (!) gaat zitten spelen heeft ook wel wat. Maar ondertussen verstrijkt de tijd en kruipt de film maar niet onder de huid. Dan wordt dit dus een afstandelijk genieten van een hele collectie aan fenomenale zwart-wit shots. De driehoekige boot vanuit de lucht, de jongen languit zonnend middenin. Een heus Christusbeeld. Maar ook meer acrobatische composities, de jongen klauterend in de mast, of 'lopend' over water...

Tunes of Glory

Het leger buiten oorlogstijd. De doelloze neuzen staan niet langer dezelfde kant op, en er ontstaat teeel ruimte voor klootzakken en doedelzakken. Een Schots bataljon 'pipet' er hier lustig op los, om daarna van een welverdiende whiskey in de mess te genieten. Alec Guinness speelt de kolonel, die zijn mannen in de binnenzak heeft. Maar hij heeft een slechte mededeling: er is een change of command op komst. Nieuwe baas John Mills is het tegenovergestelde van Guinness. Hij drinkt niet eens. ('Give this man... a lemonade'.) De arme kerel heeft een universitaire opleiding, en wordt door de officiers meewarig bekeken. Als hij vervolgens op zijn strepen staat zijn de legerpoppetjes helemaal aan het dansen. Het spijtige aan Tunes of Glory is de oneerlijk verdeelde screentime. Guinness krijgt alle ruimte om – met smakelijk Schots accent – zijn pompeuze rol neer te zetten. Mills, die in dit mentale duel toch minstens even belangrijk had moeten worden gemaakt, krijgt één scene om iets van zichzelf (en het hart van zijn personage) te tonen. Tuurlijk, het is de bedoeling dat de kerel hier wordt weggeblazen, maar dan nog had men een kwartier van Alecs screentime af moeten veilen. Nu wordt de film pas echt goed als de zaken beslist zijn, en is het slotkwartier nog even genieten. Buiten oorlogstijd wordt geweld weer echt geweld, en een schot weer echt een knal voor je kop.

vrijdag 23 augustus 2013

The World of Henry Orient


'I'm unmanageable!' meldt een meisje hier trots aan haar nieuwe maatje. De twee outcasts van het 'girls gymnasium' hebben dan al lopen mopperen op leraren en Latijnse geschiedwerken, en sluiten een aanstekelijke Malle vriendschap. Dertien jaar, het laatste jaar als kind. Nog een jaar uitgelaten over straat huppelen. ('Splitsing!') Maar de opmaak, en de opmaat tot het echte leven nadert. In eerste instantie in de vorm van pedante Peter Sellers, die achter een rots in Central Park een beetje overspel ligt te spelen. De twee meisjes ('Val en Gil') kijken gefascineerd toe. Dan zien ze de man bij een concert. Het is sterpianist Henry Orient. Een geweldige scene, niet in de laatste plaats doordat Elmer Bernstein zich mag uitleven in een 'modern' klassiek stuk. Het publiek vindt het maar niets, Sellers trekt gekke bekken, en tóch is de scene óók nog een ode aan 'de moeilijke stijl'. Ook op de lastige Valerie maakt het indruk. 'I think I'm in love.' Het volgende uurtje worden er plakboeken aangelegd, en wordt Sellers almaar nerveuzer van die meisjes die hij uit zijn ooghoeken ontwaard. Tussendoor zijn er leuke alledaagse scenes. Val is een in de steek gelaten rijkeluiskind, in dure jurkjes. Gil is juist zo plain als wat. Toch heeft zij ook een bijzonder dingetje: ze heeft namelijk twee moeders thuis zitten. De film benadrukt het niet expliciet, maar moeder's Velma-bril is een dead giveaway. Bovendien hebben beide vrouwen – na een scheiding! – net als Val bij de psy gelopen, wat ook een band schept... Tegen hun dochter: 'You stay out of this, you're normal!'

The Trip to Bountiful

Sympathiek ouden van dagen-filmpje, waarbij het een beetje pijn doet dat hoofdrolspeelster Geraldine Page er bejaard uitziet, maar dat helemaal niet was! (Ze ging wél vrij snel dood na de opnamen...) Page speelt een zuidelijke dame die bij haar zoon inwoont. Zoon is net ziek geweest – mogelijk een burn-out – en zit volledig onder de plak bij zijn clichématig foute echtgenote. We wachten de hele film lang op de 'rounding' of the flat character, maar dat zit er niet in. Gelukkig gaat omaatje er al snel vandoor. Naar Bountiful dus. Er gaan geen treinen meer naartoe, en bussen stoppen slechts in de nabijgelegen grote plaats. Jammer dat we onderweg met de Greyhound niet wat vaker naar buiten kijken. (Maar Bountiful is dan ook niet schokkend ver weg.) Zou je eigenlijk ghost towns in Nederland hebben? Lijkt me een typisch Amerikaans verschijnsel. Hoe dan ook... Onderweg doet oma lief nerveus en zingt ze eindeloze hymnen (nu schoondochter uit de buurt is kan het). De ontmoetingen zijn gelukkig redelijk kort, wat helpt om de al te sentimentele valkuil te vermijden. Dit is gewoon een simpele bejaarde, met een simpele wens. Nog een keer het dorpje van haar jeugd zien. Een straight story. En aan het eind heeft ook zoon – met de vreselijke naam Ludie– nog één mooie scene. 'I want to stop remembering!'

La Ciociara

Dat betekent 'de vrouw uit Ciociara' (een Italiaanse regio). Een plek die verder helemaal niet genoemd wordt, de film had veel beter 'Moeder en dochter' kunnen heten. Sophia Loren speelt een winkeleigenares die door de oorlog (de geallieerden beginnen de hoofdstad te bombarderen) gedwongen wordt met haar dochter naar het zuiden te trekken. Terug naar de plek van haar jeugd. Familierelaties vormen een specialiteitje van Vittorio De Sica (Fietsendieven) en het wankele evenwicht tussen moeder en puberende dochter gaat hem evengoed af als die tussen vader en zoon. 'Je wordt al een echte dame!' merkt Loren vrolijk op, en mept haar dochter op de billen, terwijl die zich wast. Jean-Pierre Belmondo is per ongeluk getuige van het tafereeltje, en terwijl dochter gillend op zoek gaat naar een handdoek, put hij zich uit in excuses. Belmondo is Peter Fonda-achtig mager, en verrassend sereen katholiek als de jonge Italiaanse anti-fascist. Jammer dat zijn rol al met al beperkt blijft, want La Ciociara is een zeer rommelige film, met een moeizame grote lijn. Het ene moment is het Italiaanse leven goed, een moment later zit iedereen honger te lijden. De Sica neemt van alles onder vuur. Dat gaat van rijke adel, Italiaanse collabo's én geallieerde soldaten. Juist zij zorgen voor het haast té brute einde.

donderdag 22 augustus 2013

The Producers

'Will the dancing Hitlers please wait in the wings? We are only seeing singing Hitlers.' Berend Dubbe had ooit een rubriekje in de VPRO gids waarin hij een imaginaire zender met absurdistische programma-omschrijvingen vulde. The Producers is zo'n film die er eigenlijk genoeg aan heeft dáár te bestaan, en in die drie regeltjes geniaal is: twee joodse producers zien zich genoodzaakt de slechtste musical aller tijden te maken en brengen Springtime For Hitler naar Broadway. Zero Mostel (als de opper-producer) heeft hier veruit de beste comb-over in de filmgeschiedenis. En bij veruit bedoel ik vanuit zijn nek naar zijn voorhoofd. De openingstitels zijn hilarisch, Zero verwent de dametjes die de 'checkie checkies' brengen' om zijn geflopte showbiz-bureautje overeind te houden. Dan meldt Gene Wilder zich, als accountant die de boeken komt 'checken'. Gene speelt een van zijn mindere rollen. Het is natuurlijk de bedoeling dat hij irritant is, maar irritant zónder grappig te zijn, dat lijkt me niet... Na de intiteling begint dus eigenlijk het wachten op de show zelf. Gelukkig zijn de audities ook al leuk. Dick Shawn steelt vooral dán de show als hippie die in een verkeerde setting is belandt. (Met een begeleidingsbandje van nonchalant kijkende 'chicks'!) Even later is het showtime for Hitler en gaan alle remmen los. Een Busby Berkeley-swastika van dansers. Alleen dat shot is de volle 88 (oh nee 84...) minuten waard.

Lola

Geef een recalcitrant en eigenzinnig regisseur een bordeel, en hij maakt een goede film. Je zou het haast gaan denken. Na eerder dit jaar al Atom Egoyans fantastische Exotica te hebben bekeken gaat Fassbinder's Lola daar nog overheen. Voor mij zijn allerbeste film. (Al zegt dat niet zo heel veel, want ik ben geen groot fan.) Lola bevat in elk geval de leukste rol uit zijn hele oeuvre. Nee, niet de hoer Lola. (Dat is een typisch Schygulla-achtig Fassbinder-meisje). De fílm Lola gaat vooral over 'herr Schukert', briljant vertolkt door Mario Adorf. De man combineert het uiterlijk van Cantona met de charme van Clooney en de smakelijke schweinerei van Balla. (De hoofdrol uit een andere Duitse klassieker, Spur der Steine.) Je kunt Lola als de BRD-counterpiece van die DDR-film zien. Beide films gaan over de bureaucratische molen der bouwprojecten, wat in het westen neerkomt op corruptie... En hoeren natuurlijk. Herr Schukert troont de burgemeester en co mee naar de salon, om daar te genieten van gedane zaken. Dan arriveert Armin Mueller-Stahl als de onberispelijke bouwinspecteur. Coburg staat op zijn kop. Zoveel edelmoedigheid, zo onomkoopbaar, zo vlekkeloos van moraal! Het kost de ganse stadsgemeenschap een héle film om zich daarvan te herstellen, of beter, Von Bohm opnieuw af te stellen. Smakelijke satire, flamboyant fleurig in beeld gebracht, want ook qua cinematografie is deze Fassbinder om door een (trouw)ringetje te halen.

Women in Love

Women!? Als het boek ook zo heette was het zeker een grapje van D.H. Lawrence – die zijn tijd zo ver vooruit was dat ie in de sixties modern werd – want de kern van dit verhaal wordt gevormd door de onbeantwoorde liefde van een man voor zijn beste vriend. Het gebabbel over katjes en vijgjes is slechts een wanhopige poging tot afleiding. De naaktworstel-scene is de essentie. In het schemerig rode licht van een haardvuurtje gaan de twee vrienden elkaar te lijf. 'We are mentally and spiritually close. Therefore, we should be physically close too.' Het is maar voor even, want beide mannen zijn dan al gevlucht in een relatie met een meisje uit een lagere klasse. (Het tweede thema van de film: upperclass vs workers.) De meisjes zijn twee gepassioneerde redheads waarvan ik stiekem elk moment vermoedde dat ze óók wat met elkaar zouden beginnen. (Het blijft bij een hint.) Zo is de film dus eigenlijk heel erg Frans, en Ken Russell mag je voor deze één keer de Engelse Truffaut noemen. Zo ver weg van Deux Anglaises et le Continent zitten we hier niet. Onderdrukte seksualiteit, uiteindelijk ijskoud en frigide opgelost. Moet toegeven dat de film in die laatste winterse fase me wat kwij traakte. Niettemin een fijne film. Russells gekte in toom gehouden door literatuur, en een potentieel saaie naturalistische boekverfilming in toom gehouden door Russell.

woensdag 21 augustus 2013

Sahara

Ik dacht dat ik elke Humphrey Bogart-film van enig statuur had gezien, maar hier is er nog eentje. Een oorlogsfilmpje met Bogie als de sergeant van een 'cement mixer'. Ze hoeven dus niet door de zon te lópen, zoals het bataljon uit – nou ja! – A Walk in the Sun. Sahara is een mespuntje zand beter, wat eigenlijk vreemd is, want de personages en dialogen zijn zeer gangbaar. Toch werkt het aardig. Misschien komt het door Bogie, misschien is het de regenboog-multiculturaliteit van de film. Dit is de eerste stokoude oorlogsfilm die ik zie waarin een 'donkere' jongen serieus mee mag doen. Hij zit natuurlijk niet in het Amerikaanse bataljon, maar komt als Britse Soedanees met een Italiaanse krijgsgevangene aanwaaien. Er volgen discussies over de geopolitiek. (Vooral een Fransman vertegenwoordigt zijn cuisine met verve.) De Soedanees wordt dan wel gelijkwaardig behandeld, hij moet wel de lastige klusjes doen. Dat heeft echter voordelen, want in de mooiste sequentie van de film vinden de mannen een nagenoeg lege bron. Iemand moet afdalen om bekertjes te gaan vullen. Het gelummel rond de bron is geweldig. Dat er nog een groot slotgevecht moet volgen (om en op dezelfde plek) is niet eens zo van belang. Veel leuker is hoe de Duitsers jaloers worden gemaakt. Nazi: 'where are you men?' Frenchie: 'They're bathing'. (En twee mannen goeie hun enige kopje water heen en weer over elkaar...)

Working Girl

Als je deze Nichols-film nou zo 'mergen' met Married to the Mob van Demme had je een echt goeie film. Married to the Mob verdiende wat meer structuur, Working Girl wat meer gesprankel. Joan Cusack is de verbindende factor, en hier weer leuk als de hartsvriendin van Melanie Griffith. Griffith heeft torenhoge kantoorambities maar Cusack zegt: 'Ik dans soms in mijn ondergoed door de kamer, that doesn't make me Madonna. Never will.' Griffith laat zich echter niet door pimpende bovenbaasjes, bitchy catfights of Baldwin-beunhaas-vriendjes tegenhouden. Eindelijk krijgt de secretaresse haar kans wanneer Sigourney Weaver haar nieuwe bazin wordt. No more skirtchasin', maar een two way street.... Of toch niet? Control freak Sigourney is heerlijk geobsedeerd door zichzelf – thuis hangt een Warholiaans print met haar eigen beeltenis in viervoud – maar de bazin belandt door een akkefietje op non-actief. Nu kan Griffith de office runnen en verandert de film definitief in een poging tot screwball-komedie. De secretaresse drijft met behulp van een deadpan Harrison Ford (kan ie iets anders?) haar plannetjes door. Het is allemaal best gezellig, maar ik zat toch te wachten op wat echt slimme lol-momentjes, die je toch op kantoor mag verwachten. Nu is de humor vooral fysiek, zo loopt Griffiths continu in luxueuze Christine Le Duc-setjes rond, omdat haar vriendje Baldwin haar maar geen normale cadeaus wil geven...

Alexander Nevsky

Eindelijk Eisenstein! Dancing on ice. Glad ijs, wel te verstaan. Deze door Stalin geprezen propaganda-film redde het hoofd van de regisseur, en bevat een kletterend zwaardgevecht van dik een half uur. Op een bevroren meer. Daar vecht De Rus (het spirituele boerenvolk is één) tegen de Teutoonse ridders, die er als koektrommeltjes bij lopen. Het zal óók wel met het genie van Eisenstein te maken hebben dat al het gemat niet saai wordt, maar de allergrootste held van de film is toch echt Prokofjev. De Amerikaanse WWII-films zijn heel wat gevoeliger en gelaagder, maar een componist van die klasse hadden ze niet! Prokofjev leeft zich uit in manisch getoeter (ik zal het woord jazz niet laten vallen) en bijzonder veel koorgezang. (Zingen kunnen ze, die Russen. 'Rise o mighty Rus!') Als de slachtpartij voorbij is dwalen de personages tussen de ijsschotsen en de lijken door, terwijl Prokofjev zijn meest weemoedige thema laat spelen. In het uurtje dat aan de strijd voorafgaat vallen vooral de Duitsers op. In 'hun' eerste scene mikken ze wat naakte kindertjes in het vuur, en is de hele setup onvermijdelijke metal. Omineuze zwarte kruizen en adelaars steken af tegen witte Ku Kux Klan-achtige gewaden. Alexander Nevsky en zijn kompanen zijn als goeien echter evengoed blond, zodat het Wicky de Vicking-gevoel toch niet helemaal kan worden afgeschud. En dat plaatje dan? Het Dzjengis Khan-mannetje poogt vergeefs Nevsky bij zijn Oosterse leger in te lijven...

dinsdag 20 augustus 2013

Kramer vs. Kramer

Een mooie companion piece bij An Unmarried Woman. Twee vrij gladde seventies-films, die de verschuivende opvattingen over mannen- en vrouwenrollen tonen, en daarvoor één helft van een echtpaar in crisis gebruiken. Hier moet Dustin Hoffman – tot dan ambitieuze kantoorslaaf – zichzelf heruitvinden als Meryl Streep plotseling vertrekt, haar echtgenoot achterlatend met 'het kind'. Het scheidingsdrama bestaat dus veel minder uit ruzies dan je zou denken. Ja, er volgt een rechtszaak, een wending die precies volgens het Hollywood-schema op de helft van het verhaal zit... Maar de nadruk ligt gewoon op de nieuwbakken pa die met veel moeite de dagelijkse taakjes uitvoert. Van supermarktbezoekjes tot verhaaltjes voorlezen. Zo'n film waarvan je dan zegt: niks op aan te merken. Zo weinig, dat ik de neiging heb zelfs de voor alle personages verrassende naaktscène aan te stippen. (In Nobody's Fool, eveneens van regisseur Benton, zat ook al een leuke.) Aan het einde van de film merk je wel dat Kramer vs Kramer méér had kunnen zijn. Natuurlijk ontstaat er een laatste crisisje, zit het kind er middenin, en denk je met weemoed terug aan het eindeloos veel hardere A Separation. Hier geen onpeilbare dilemma's. De personages weten het zelf op te lossen.

Tom Jones

'It's hard when a woman leaves a man nothing but memories... and a muff.' Zou de classic van Fielding werkelijk zó ironisch en lollig zijn geweest? De voice-over klinkt authentiek literair, maar verder gaat men net zo wild met de bron om als Andrea Arnold in Wuthering Heights. De film zit vol zichzelf op de hak nemende grapjes. Ook filmisch doet Tony Richardson een goedgeluimde duit in het zakje. door personages tegen de camera te laten praten, of een hoed over de lens te laten gooien, als er weer eens gerollebold moet worden. De onwaarschijnlijk Willem Alexander-achtige Albert Finney speelt de laconieke 'bastard' Tom Jones, die als een Prins Pils onbekommerd door het country leven struint. Hij heeft zijn 'wicked will' met boerse Hardy-vamps, maar bewondert ook zijn sexy buurmeisje Susannah York. Tot ontzetting van tantetjes en vaders is dat wederzijds! Jones wordt het dorp uitgejaagd en beleefd talrijke schrans-avonturen op weg naar Londen. Met ruim twee uur is het epos voor een komedie aan de lange kant, ondanks dat Richardson de boel om de haverklap in fast forward doorspoelt. Tom en de voice-over zijn overigens niet de enige lolbroeken. Straatrover: 'Stand and deliver!' Pedant tantetje: 'I'm no travelling midwife, sir!'

Que La Bête Meure

Chabrol kun je omschrijven als de Franse Hitchcock, en ik denk dat hij de vergelijking soms ook bewust zocht, door hier bijvoorbeeld een Tipi Hedren-achtig meisje te casten in een van de hoofdrollen. Zijn koele fileer-stijl werkt weer aardig, maar toch mist hij een prachtige kans op een echte humane Wenders-film. De eerste twintig minuten gaat het nog wél die kant uit. Een kind wordt doodgereden, de dader smeert 'm, en de vader is woest. (Er zijn ook niet veel dingen die mensen zo kwaad maken, laatst vlogen er nog stoelen door een rechtszaal...) Goed, de man – tevens schrijver – wil bloed zien, maar tast in het duister. 'Het is zoeken naar een speld in een hooiberg', sipt ook de politie. 'Nee'. zegt de vader. 'Een naald in een naaldendoos.' En deze crypto-hint doet 'm een theorie ontvouwen die 'm in gang trekt. Dit soort overpeinzingen doen aan Wenders' literaire kompaan Handke denken, en in de allerbeste scene gooit Chabrol wat Wenders-karakters in de mix. Het boerengezinnetje van een knauwende oude kerel, die zijn dochtertje de kamer uitstuurt, en wijntjes aanbiedt. Een vroeg kalende zoon geeft de definitieve hint. (Zonder dat door te hebben.) De volgende anderhalf uur zijn een stuk minder boeiend, en meer bourgeois van aard. Het hoofdpersonage wordt meer en meer constructie. Hem overkomt van alles en overvalt niks.

maandag 19 augustus 2013

Anna and the King of Siam

Wat de Pruis Frederik de Grote mede dankzij Voltaire voor elkaar kreeg, deed de koning van Siam een dikke eeuw later, met hulp van een 'eenvoudig' Britse gouvernante! Een absoluut monarch die zijn land verlicht. Het heeft altijd iets kroms, hier nog eens versterkt doordat de Westerse waarden via een Westerling aan een duizenden jaren oude samenleving worden gedicteerd. Lesjes in Locke. (De conservatieve filosoof Charles Taylor betoogde ooit dat je het natuurrecht evengoed op de goddelijke status van de Thaise koning kon funderen, iets waar de man hier juist vanaf wordt geholpen!) De film, vol personages in yellowface, is ondanks het daarmee samenhangende sinterklaasgevoel eigenlijk heel elegant. Lee J. Cobb is de wegwijspiet richting de excentrieke koning. Een geweldige hoofdrol van Rex Harrison als de tanige en vinnige heerser die langzaam voor zijn no nonsense gouvernante Irene Dunne valt. (Het woord 'love' krijgt hij godzijdank nét niet over zijn lippen.) Er gebeurt eigenlijk vrij weinig, en toch kreeg ik het voor elkaar een van de meest traumatische gebeurtenissen te missen. (Die werd dan ook in een flits van vijftien seconden getoond.) Maar het kalme ritme klopt wél bij het tempo van dermate fundamentele veranderingen.

Huey Long

'Louisiana, they're trying to wash us away'.' Eindelijk, een eerste kennismaking met Ken Burns, de grote chroniqueur van Amerika. De titel zei me niets, en dat terwijl ik toch twee versies van All The King's Men heb gezien. De dictator uit Louisiana heeft altijd tot de verbeelding gesproken, en de docu laat fraai zien waarom. De energie van de man. De thirties zijn een eeuwigheid geleden maar de speeches van Long zijn komisch en enthousiasmerend, enkel het Hitleriaanse armgezwaai is vermoeiend. Zijn ideetjes zijn simpel: geen gezeik iedereen rijk. Share the wealth is het motto, maar de enige die echt rijk werd was hij zelf. Maar of het geld de man nou zo interesseerde... Eerder pure machtshonger. Burns doet niet in theorietjes van het waarom, maar laat een lange rij stokoude talking heads (die Long nog gekend hebben) voorbij trekken. Het plebs is op hand van bruggen- en wegenbouwer, de journalisten en elite verafschuwt 'm. Het doet allemaal sterk aan Chavez denken. Een populist heeft duidelijk éven zijn nut, maar strand toch altijd weer in grootheidswaan. Als Long naar Washington trekt en een concurrent van 'FDR' wordt begint het rond te zingen dat hij 'dood moet'. En dan is het wachten tot iemand de trekker overhaalt. Long (die ook vanuit zijn sterfbed nog de boel commandeerde) zal gebaald hebben, maar voor de volksmythe is het zo slecht nog niet.

Coup de Foudre

Ook bekend als Entre Nous. Na de Blier-blitzkrieg is het wennen om het wife swappen (nou ja) en andere melodramatische verwikkelingen weer gewoon serieus te moeten nemen. Coup de Foudre is autobiografisch, maar het neigt toch naar Douglas Sirk, en dan haalt men er ook de Tweede Wereldoorlog nog bij. In het intro, dat nogal verwarrend uitpakt, zien we Isabelle Huppert in een interneringskamp. Ze ontsnapt dankzij een legionnaire, die haar trouwt en zo een ritje naar een veel erger kamp bespaart. Wat is je naam, vraagt Isabelle haar man. 'Mordechai Abraham Isaac Korski'. Van de regen in de drup, constateert zijn verse echtgenote verbijsterd. Je verwacht een oorlogsfilm waarin een onmogelijk toevals-tweetal nader tot elkaar komt, maar de film switcht plots naar de fifties. Alles is goedgekomen en Huppert heeft nu een luxeprobleempje. Ze is een desperate housewife geworden en vindt een medestander in Miou Miou, van wie we trouwens eerder óók al wat dramatische oorlogsflitsen zagen. Maar die vijf jaar zijn kennelijk al een eeuwigheid geleden, en in de fifties lijken de twee knappe dames eerder geknipt voor eighties. Op een paar charmante gezinsscenes na – de papa's komen er verder bekaaid vanaf – volgt er een dubbelspel waarin al het lonken en janken me verveelde.

zondag 18 augustus 2013

Victor Victoria

Blake Edwards voelt zich opperbest thuis in dit Parijse wonderland. De flikkerlichtjes knipperen je tegemoet in deze superschmierende gender-rollen musical. Het zou Endemol voor alle leeftijden kunnen zijn (Julie Andrews!) ware het niet dat de innuendo's ditmaal geen innuendo's meer zijn. Het gaat van 'I am horny!' tot 'You can't get it... up 'til now you were grand.' Het plezier van de cast is geweldig, en natuurlijk heeft Edwards ook wat Pink Panther-losertjes meegenomen. (Graham Stark is fijn als sullig obertje, en de onvermijdelijke Alex Karras is verrassend goed als bodyguard 'in de kast'.) De personages bespioneren elkaar trouwens ook vanuit de kast, want gangster James Garner wil nu wel eens weten of ie echt voor een man is gevallen. Julie Andrews speelt de vrouw die zich voordoet als man die zich voordoet als vrouw (I kid you not!) en doet dat plezierig. Haar stem is me te intimiderend, je hebt geen orkest meer nodig. Ook geen champagneglazen trouwens... Maar ach, het gaat ook niet om de liedjes. De heerlijkste rol is voor Tony Preston, met zijn Jean Marie Pfaff-coiffure is hij geknipt voor de rol als de oude gay die de plannetjes verzint. Als de nood aan de man is kan hij zelfs dienen als dubbelganger van de dubbelganger. Verbijsterde agent: 'If that was a woman, she was wearing the greatest disguise I've seen'.

La Chienne

Iemand moet een keer een film noir maken over het leven van Jean Renoir onder de titel 'Renoir'. Beetje magisch realistisch citeren uit zijn oeuvre. La Chienne (vast niet als 'The Bitch' uitgebracht) is zowel komedie als protonoir, alhoewel toch vooral het eerste. Het materiaal is op zichzelf wel duister genoeg, iets wat Fritz Lang later bewees in Scarlet Street, dat op hetzelfde boek werd gebaseerd. La Chienne is dus de femme fatale, gold digster en hoertje. Haar Paul Dano-achtige vriend zoekt rijke vrindjes voor zijn meise, zodat hij zelf een dikke kar kan kopen. (Ja ook in 1931 waren die er al.) Het beste projectje vindt het meisje echter zelf. Enter Michel Simon. Dé Franse acteur van de thirties, hier een soort Joost Prinsen. (Een engerd zal ie altijd wel blijven.) Maar waar hij in L'Atalante een viezige zeeman speelde is hij nu braaf kantoorklerkje. De man weet niet wat hem overkomt met zijn 'cocotte'. Dat hij er een dúrft te nemen is al heel wat, met een bijzonder vermakelijke feeks van een vrouw thuis. Simon heeft één passie: schilderen. En dat levert op! Voor de pooier dan... La Chienne is zeker niet perfect, zo wordt de mooiste twist (de terugkeer van een 'geest') eigenlijk hopeloos verknald. Maar het kabbelt aangenaam, en het arty Parijs van de thirties zien is nooit verkeerd, zeker niet op de avond dat men honderd keer Tour vierde.

Kiss of the Spider Woman

William Hurt en Raul Julia zijn allebei acteurs die doen opveren, maar hoeveel films van de twee zijn eigenlijk écht goed? Deze mag er in elk geval zijn. Kiss of the Spider Woman is een bijzondere Latijns-Amerikaanse gevangenisfilm. Hurt speelt met veel zwier een homoseksuele gevangene, die samen met de politieke activist Julia op één cel zit. Hun dialogen zijn een ode aan het escapisme. De eerste tien minuten vertelt Hurt – terwijl hij sensuele moves maakt – zélf ook een film. We schieten heen en weer tussen cel en cheesy nazi-drama vol verraad (hint!), en beide lagen werken prima. Het hoeft dus niet altijd mis te gaan, zo'n mozaïek, want later in het verhaal – als de vriendschap tussen de twee groeit – begint ook Julia puzzelstukjes aan te dragen, en doet Hurt nog in symbolische dromen. Toch is de tweede helft wat minder, door een cynische en bruuske wending, die ervoor zorgt dat de weggedroomde kijker teruggeworpen wordt in de harde gevangenisrealiteit. Ik vond dat eigenlijk onnodig, en kon me niet echt meer inhaken in de meer Coppola-achtige seventies-paranoiasfeer. Daar had eerder in de film aan gebouwd moeten worden. Nu rent de film zichzelf wat voorbij in ambities en is het einde afgeraffeld. Gelukkig blijven de twee mannen de film moeiteloos dragen.

zaterdag 17 augustus 2013

Ninotchka

Lubitsch regisseerde, maar de hand van Billy Wilder (één van scenaristen) is al heel duidelijk te zien. Hij deed de film zelf later nog eens over als One, Two, Three. Een betere parodie op de clash van kapitalisme en communisme, vooral omdat Amerika daar zelf ook op de hak wordt genomen. Hier krijgen de Russen alle klappen, en mag Parijs het Westen als paradijselijk oord vertegenwoordigen. Een Sovjet-delegatie bezoekt de stad om een dure ketting te verkopen. Waarom ze dat in Parijs doen – terwijl de aristocratische Russische eigenares er ook woont – is onduidelijk, in elk geval wordt de deal opgehouden door Melvyn Douglas, het vriendje van de gravin. Als troubleshooter sturen de Sovjets Greta Garbo, en met Ninotchka's komst wordt de film lollig. Garbo is gortdroog als de enkel door ratio gedreven Lenin-fan. Douglas ziet er een uitdaging in: 'I've been fascinated by your 5 year plan for the last 15 years!'. Natuurlijk smelt de in een juten zak geklede Celine Dion-look a like voor de charmes van het Erik van Muiswinkel-achtige heertje. (Ik geef toe, op de foto moet je er wat van mijn fantasie voor hebben.) Eigenlijk gaat dat smelten wat te snel, want het laatste half uur is de jus er wel af. Toen Garbo nog in ontkenning zat was het leuker. 'Is this what you call the "butler"?' 'Yes.' 'Good evening comrade! (Garbo kijkt streng.) This man is very old. You shouldn't make him work. Do you whip him?''

A Walk in the Sun

Aparte, literaire oorlogsfilm. Verbaast me niets dat het scenario (van Robert Rossen) op een beroemde roman werd gebaseerd. (De contemporaine recensies deden dan ook van 'het boek was beter'.) De actie in A Walk in the Sun is uiterst gering. Alles is monoloog of dialoog. Veelal uit stilstand ook, als oude oorlogsfoto's die heel eventjes in beweging komen, om wat te mopperen. 'Waar gaat deze oorlog eindigen? In Tibet?' De eerste twintig minuten zijn nagenoeg donker. Een platoon landt ergens in Italië. Op de vlakte aangekomen begint het gesjok, terwijl er af en toe een Duits vliegtuigje een bom dropt, en er een mannetje met 'butts' wordt achtergelaten. Maar er heerst toch vooral een omineuze rust. Er zijn zoveel personages dat er werkelijk geen één echt opvalt. En dat terwijl ze in het intro nog allemaal uitgebreid per voice-over zijn geïntroduceerd. Daarna volgt een liedje, zoals de film een paar keer onderbroken wordt door een nogal pompeuze balladezanger. Het maakt de ervaring nog wat vreemder, maar echt werken doet dat musical-trucje niet. Aan het eind bereikt het platoon haar missie-doel. Een huisje bij een brug. Eindelijk treedt er iemand uit de groep naar voren. Het is sergeant Dana Andrews in doodsnood. Hij kruipt tussen de bosjes richting het landhuis. 'How long would it take to crawl around the world?'

Préparez Vos Mouchoirs

Provocateur pur sang Bertrand Blier is me er eentje. Hij zet hier de hele Franse cinema te kakken – Truffauts Jules et Jim voorop – om uit te komen op... een heel erg Franse film, die 'm ook nog een Oscar opleverde. Het is nauwelijks te geloven. Depardieu en 'Coup de Tête' Dewaere zijn hilarisch op dreef als twee niet al te snuggere mannen. (Intellect, inclusief IQ-tests is een themaatje.) Depardieu heeft zijn eígen vrouw (Laure) aan Dewaere opgedrongen (oeh la la) om haar van een depressie af te helpen. Ze moet gewoon bezwangerd worden, denken de mannen, maar lukken wil dat niet. En de vrouw zelf? Die zwijgt en breit, in een parodie op het brave huisvrouwtje dat gewillig met zich laat sollen. (Blier laat geen al te hoge pet op te hebben van de vrouwen.) De allerbeste sequentie draait om Mozart. Jawel! Depardieu houdt de beste film-rant ooit over de Salszburgse meester, en overtuigde ook mij bijna van diens klasse. Na het concerto volgt een knip, en mag de vrouw alsnog op de voorgrond treden. De mannen zijn met hun dametje (en een heel stel hormoongedreven 13-jarige jongetjes) op zomerkamp. Alle Meilleure Façon de Marcher-alarmbellen gaan af. En niet voor niets. Het slimste jongetje van het kamp blijkt ook de enige die vrouw weet te verleiden. Geen kind in de buik, dan maar een kind in... Ach ja... Leuke film.

vrijdag 16 augustus 2013

The Family Game

Als je de titel googlet krijg je de suggestie 'analysis' en 'ending', dus dan weet je het wel. Eentje voor de liefhebbers van ongrijpbare meesterwerkjes. Iedere cinefiel dus. Aanvankelijk lijkt de film gewoon haar 'tenten' op te zetten in het Japanse absurdisme-kampje. Een mal gezin, met een obsessie voor goede schoolcijfers, en eten. De hele film lang wordt er keer op keer uitgebreid gedineerd. De familie zit strak op één horizontale fresco-lijn. Je denkt: het zal wel iets Japans zijn. Maar een buurvrouwtje merkt op 'dat dit toch wel krap is'. Buuf brengt sowieso hints mee, want ze huilt om haar stervende grootvader, die ze 'niet de flat uit kan krijgen'. De film heeft naast komische ook dystopische trekjes. Het landschap is Antonioni-achtig industrieel, net als de knikkerbanen die het hoofdpersonage bouwt. Op school, waar het jongetje móet presteren, lijkt alles nog normaal. Zijn punten gaan vooruit nu hij een nieuwe tutor heeft. Deze krankzinnige kerel is de Takeshi Miike-indringer in het gezin. Hij heeft iets van een jonge Gerard Depardieu, glimlachend en beleefd, maar er borrelt bruut geweld. Waar het gezin eet, is hij op zijn beurt meer van het drinken. Hij klokt alles weg. Het slot is voor Buñuel en Haneke. (Hoeveel grote regisseurs kun je in één stukje noemen?) Een laatste grote schranspartij, en een akelige wending. Alsof de regisseur je een inside joke vertelt die je volledig ontgaat. Maar hij vertelt 'm góed.

The Nun Story

Audrey Hepburn goes 'beyond the hills'. En helemaal alleen. Zoals alle religieuze films is The Nun Story heel erg traag, maar dat past goed bij het kloosterleven. Les 1: onthechting. Niks vriendinnetjes, niks herinneringen, niets haast! Je mag alleen aan God denken. Soms is katholicisme echt heel boeddhistisch. Tegelijkertijd zijn er vreemde wereldse trekjes, als de nonnetjes worden ingewijd trouwen ze met Jezus. Trouwen!? Religie overstijgt zo'n ceremonie toch? (Er komt zelfs een ring aan te pas.) The Nun Story speelt van pakweg 1930 tot en met WWII. In België. Audrey zal zich er wel thuis hebben gevoeld, want de film werd op locatie opgenomen. (In fraai technicolor.) Aan het eind belandt ze zelfs aan de Nederlandse grens, en prompt zien we een molentje... Maar het gewetensconflict van de film ontvouwt zich in de Congo. Het wordt almaar duidelijker dat het nonnetje niet écht die religieuze spirit heeft. Ze is een 'mensenmens'. Waarom ben je geen gewone verpleegster geworden, vraagt de Gregory Peck-achtige dokter ter plaatse, die verliefd wordt op zijn assistente. De non-reden volgt nooit, of bestaat niet. Wat dat betreft is de film heel arthouse, met een daarbij passend prachtig einde. Het habijt gaat af, de ene deur gaat dicht (als een gevangenis) de andere gaat open. Het echte leven.

Thelma & Louise

Een veel luider bejubelde classic dan me bij stond, ik meende dat dit een soort Net 5-vrouwenfilm was. Misschien was ik in de war met Kramer vs Kramer (maar die staat óók al in de NY Times 1000 Best Movies...) Hoe dan ook, dit is een lekkere roadmovie van Ridley Scott. Het zit dus goed qua cinematografie. Zo rijden de ontspoorde dames door sciencefiction-waardige Texaanse olievelden, en steekt hun auto prachtig af tegen tal van wolkenvelden en zonsondergangen. Susan Sarandon en Geena Davis zijn goed op elkaar ingespeeld, als twee kibbelende best friends, die een 'lost weekend gone hopelessly wrong' beleven. Sarandon knalt een belager van Davis overhoop, en in een soort alles of niets-poging gaan de twee er vandoor richting Mexico. Harvey Keitel komt - als agent -  achter ze aan, in een volslagen overbodige rol. Deed me een beetje denken aan Fernando Rey in The Hit, maar hem lieten ze gewoon niks zeggen, wat het politie-gedeelte nog iets mysterieus gaf. De ontmoetingen van de hoofdpersonages met karakterrollen onderweg hádden de film geweldig kunnen maken, maar doen dat niet. Michael Madsen lijkt weggelopen uit The Hills, en Bradd Pitt is er meer als plaatje dan als personage. Blijft over het beroemde (en door feministen gehate) einde, wat ik zelf eigenlijk wel een logische conclusie vond. Angels on wheels vliegen weg.

donderdag 15 augustus 2013

Divorce, Italian Style

Lekker ironische zwarte komedie, uit Italië dus. Mastroianni is fantastisch als de uiterst zuinig kijkende, perfect in het pak gestoken Siciliaan die zijn vrouw zat is. Zenuwtrekjes spelen rond zijn mond, terwijl hij plannetjes bedenkt om zijn besnorde eega voor een minderjarig nichtje (natuurlijk!) in te ruilen. Naast het machismo wordt ook de rest van de Italiaanse samenleving op de hak genomen. De bekende pijlers - katholieken, communisten, maffia - krijgen het allen te verduren. De baron (want dat is toch wel het andere kenmerk van Italiaanse films: aristocratie) vindt inspiratie in een rechtszaak. Als hij zijn vrouw toch eens op overspel kon betrappen. 'Maar ze was walgelijk trouw...' Na lang zoeken treft hij dan toch een geschikte kandidaat. Voor het moment suprême heeft hij drie uur de tijd, want – jawel – La Dolce Vita bereikt de hak van de laars! Zo kunnen we eens met contemporaine ogen naar de film kijken. (De bios zit vol verlekkerde mannen.) Bewijst ook mooi met wat voor klap Mastroianni een superster werd. (Want Divorce, Italian Style is maar één jaar later!) De subtiliteit die ik in de eerste scenes vermoedde (met geweldige, afgepaste voice-over) wordt gedurende de film helaas wel ingeruild voor een teveel aan running gags, maar een fijne farce blijft het. 'Cornuto! Cornuto! Cornuto!'