woensdag 31 augustus 2011

Hamlet Goes Business

Van mij had dat lelijke "Goes Business" er niet bij gehoeven, hoewel dat precies is wat Aki Kaurismaki heeft veranderd. Hamlet is hier erfgenaam van een schimmig (noirig!) industrieel Fins concern, dat haar hoop overigens op badeendjes heeft gevestigd... Kaurismaki heeft zich ondanks de modernisering goed aan de duistere, manische sfeer van Shakespeare's tragedie gehouden, althans voor mijn gevoel, zo tekstvast ben ik in dezen niet. Het eindresultaat is niet zo enerverend als die Richard III-film in fascistisch Engeland, en logischerwijs ook niet zo grappig als Rosencrantz & Guildenstern, maar heeft verder wel gewoon de lekker droge stijl die we van de Finse Jarmusch kennen. Dus inclusief al dan niet oneigenlijk gebruik van jukeboxen en fifties-muziek. De altijd zo lieve Kati Outinen (Ophelia) en haar mannen met sigaren, snorren en matjes (Johan Derksen zou er zo bij passen) zijn er ook weer allemaal bij. De stijlvolle zwart-wit cinematografie is wél verrassend anders, en verbluffend goed, wellicht het beste in 's mans hele oeuvre. Let bijvoorbeeld op een korte scène in dutch angle, waarin de broer van Ophelia door Hamlet wordt beledigd, en depressief én woedend de gang op struikelt. Klassieke muziek buldert en dan... haalt hij een elektrisch scheer-apparaat tevoorschijn! (Zonder bloederige gevolgen.) Een van de leukste gebbetjes, al is de 'par avion'-envelop (voor een persoonlijk gebrachte liefdesbrief) ook subtiel. De twists en vergiftigingen volgen elkaar echter al snel, en in toenemend tempo op. Uiteindelijk blijft het kleinste stelletje bijrollen over. (Zo Shakespeare!) Dat is gelukkig wel het allerleukste dienstmeisje. (Met haar vriendje, een ongeïnteresseerde chauffeur.)

The Dark Corner

Even een klein momentje voor William Bendix, zo'n kerel die in de oude studio-tijd altijd maar schlemielige 'muscle guys' speelde. (Denk maar aan zijn geweldige rol in The Glass Key.) In huidige tijden zou een independent hem vast een keer een hoofdrol geven, maar ik denk niet dat zoiets destijds gebeurde. Alhoewel, Clifton Webb mocht dat hier wel, en hij is ook niet echt moeders mooiste, en vaak de slechterik. (In Laura bijvoorbeeld.) Webb pingpongt hier in one-liners met Lucille Ball, die in typische noir-traditie is getooid met een merkwaardige krullenkrans. (Is het een pruik?) Ze weet als secretaresse grappig maar kordaat van wanten; en is ergens toch een heel andere vrouw dan normaal in noir. Let op hoe ze na een gewaagde conversatie over Tahitiaanse rokjes 'puh-lease' zegt. Die running gag ontstaat na een bezoekje aan de penny arcade, waar men voor een nickel gewaagde filmpjes kan zien. 'Haven't they got any for women', moppert Lucille. The Dark Corner deed me in die lichtere passages aan Truffauts noir-ode Vivement Dimanche denken, al verhardt de film gaandeweg, het laatste half uur is zelfs action-packed. Clifton Webb speelt een private dick (wat anders!) die een nieuw kantoortje betrekt. De coppers komen al snel neuzen ('What are you doing? My income tax.') Niet zo vreemd, want helemaal zuiver op de graat lijkt onze man niet. En dat weten ook de grafters en shysters out of the past, waaronder een Thomas Berge-achtige gladde oplichter. Het fijne is dat de plot zowaar níet onnavolgbaar is, en toch spannend. Webb rent achter de feiten aan en heeft een fikse dosis bluf nodig om te overleven. Bendix daarentegen (waarmee de film opent) is een minder gunstig lot beschoren, zoals altijd. Zijn einde is nochtans spectaculair gefilmd.

dinsdag 30 augustus 2011

La Nuit de Varennes

Franse historische films zijn altijd aangenaam stijlvol, denk maar aan The Duellists, Ridicule en Marie Antoinette. La Nuit de Varennes sluit letterlijk op die laatste aan, want koning en eega werden dus niet meteen onthoofd. Ze zijn er als de Gadaffis met koetsen als pantserwagens vandoor, op weg naar hulptroepen bij de Luxemburgse grens. Het mooie aan La Nuit is dat we de hoge piefen pas heel laat zien, en dan nog maar een glimpje. De film concentreert zich op de bezemwagen; de bedienden en hofdames die erachteraan rijden. (Hanna Schygulla is net Kirsten Dunst.) De façade blijft niet lang geheim, en in de magische wereld der fictie voegen de schrijvers De La Bretonne, Casanova (!) en Thomas Paine zich bij dit gezelschap. De laatste wordt overigens gespeeld door Harvey Keitel, een bekende in dit werk. Het eerste uur is een soort 'Frenchtern', gesprekken in de stagecoach, gevis naar de ware reden van deze tocht, flirterig en lichtvoetig, maar met een dreigende ondertoon. Casanova (Mastroianni) steelt de show, strooiend met tegeltjes als 'jeugd is een defect dat snel hersteld wordt.' Als de kijker een info-achterstand dreigt op te lopen last regisseur Scola heel meta blokjes info in. Zo introduceert Casanova zichzelf vanachter een bureau. In de tweede helft van de film waren meer van die blokjes welkom geweest, want alle scherpte is vereist om de geschiedenisles-verwikkelingen te kunnen volgen. Het laatste kwartier is echter weer wél geslaagd. Een melancholisch gevoel van 'het einde van een tijdperk' bevangt eenieder, zelfs deze Republikeinse kijker. De koning zal zijn kostuun nooit meer aan hoeven doen.

Skeletons

Uiterst plezierige film, echt zo'n liefdevol low-budget nerd-werkje. Niet eens zo goed geacteerd en geschoten, maar barstensvol slimme ideeën. En alle details kloppen; een personage lijkt op Freddie Mercury, en helemaal aan het einde begint de film er ook over. Een ander personage is lange tijd mutistisch en de kijker merkt dat pas op áls diegene gaat praten. Tekenend voor hoe je deze maffe maar aandoenlijke wereld wordt ingetrokken. Het verhaal heeft trekjes van Charlie Kaufman, vermengd met Inception op familie-niveau. Als de film in zwart-wit was geschoten (wat nog leuker was geweest) had je hier helemaal het gevoel de nieuwe Christopher "Following" Nolan te ontdekken. Twee mannen bezoeken families, waar ze als een soort exorcisten skeletten uit de kast halen, figuurlijk dan. (Het idee moet met het spreekwoord zijn gekomen.) En hier is dat bij Inception zo jammerlijk ontbrekende element van trippen op je eigen droomstof wél aanwezig. (De Freddie Mercury van het duo zwelgt in een gefabriceerde jeugdherinnering.) Na wat routineklusjes komt het duo bij een écht lastige 'case' en begint de boel snel in elkaar te storten. (En iedereen door elkaar te lopen, al dan niet in spirits.) Vanzelfsprekend converseert het duo in onnavolgbaar 'slang', waar ook uitgebreid over is nagedacht. 'You're going native!', wordt er gemopperd als er te vriendelijk tegen de klanten wordt gedaan. De norse baas van het duo is trouwens een gepast maffe, typisch Britse kolonel, met snor en pet. Tot slot ook nog even de soundtrack noemen, die het Transsylvanische sfeertje benadrukt met klavecimbel en Le Mystere Des Voix Bulgares-stemmen. Je voelt een Oost-Europese twist aankomen.

Take Care of My Cat

Aangenaam maar vrij vlak Koreaans niemendalletje, met Bae Doona, dus ik ga sowieso niet klagen. (Al is ze hier wel érg bleekjes, alleen letterlijk dan hè.) Ze is onderdeel van een groepje hartsvriendinnen, dat klaar is met de middelbare school en het dan allemaal niet meer weet. Seks of vriendjes speelt in Korea bij meisjes van begin twintig kennelijk geen rol, maar aan een vervolgopleiding lijkt ook niemand zich te willen wagen. Het gevolg is een soort vroegtijdige St. Elmo's Fire-crisis. (Een film met exact dezelfde sfeer, het wintert hier ook.) De film had het de kijker makkelijker moeten maken door overbodige comic relief-tweeling uit het vriendengroepje te schrappen. (Of je moet het leuk vinden dat ze de hele film synchroon bewegen.) Blijven er drie meiden over; een queen bee, die op d'r werk in de effectenhandel onderaan de ladder staat, een depressief meisje met een immigranten-achtergrond, én Bae Doona dus, een manusje van alles met een veel te groot hart; onder meer voor fabrieksarbeiders uit Myanmar. De film concentreert zich gaandeweg wijselijk op de vriendschap tussen de laatste twee, wat voor melancholische passages zorgt in de sloppen van Inchon, het Koreaanse Rotterdam. WTF-momentje, ergens klinkt een K-pop liedje dat verdraaid veel op Fireflies van Owl City lijkt. Dus toch meer invloeden dan alleen The Postal Service. Mede-Subjectivist Olaf merkte terecht op dat in hetzelfde genre Strawberry Shortcakes een betere keuze is.

maandag 29 augustus 2011

The Day of the Locust

De klassieke Hollywood-roman van West viel tegen, maar een zozo-boek levert vaak een prima film op. Dat hád hier gekund. Sfeermaker Schlesinger en veteraan-scenarist Waldo Salt hebben echter gemeend het boek van a tot z naar beeld te moeten vertalen, waardoor we naar een waar epos kijken. Zonde! Met driekwartier schrappen had dit een mooie Gatsby in Hollywood-film kunnen worden, inclusief die gouden gloed rondom mensen. Qua decadentie lijken de late thirties op de twenties. In Hollywood worden megalomane producties opgenomen en verzamelt de crew zich in de avonduurtjes rond de kinky film-projector. In deze setting introduceert West twee nogal lastig te peilen mannelijke characters. Een jonge production designer, zoals velen op zoek naar zijn 'break', én de bemiddelde, wereldvreemde accountant Homer Simpson (!), prima vertolkt door lobbes Donald Sutherland. De manier waarop de film modernistisch het perspectief verlegt van de eerste naar de tweede is uiterst elegant, met als schakel een kleine zwendelaar. Beide mannen raken verliefd op diens dochter, een kirrende kindmeisje, dat voorlopig enkel 'extra work' doet. Een schare mannen cirkelt om haar heen, terwijl een trashtalkin' dwerg én een spannend hanengevecht voor de peper zorgen. Toch blijft de film afstandelijk, al werken de passages op filmsets en premières logischerwijs beter dan in het boek, en is het einde indringend. Als een Hollywood-droom die Dostojevskiaans uit elkaar spat in waanzin.

Parque Vía

Aardige arthouse-film, en daar ziet het de eerste minuten niet naar uit. In de intiteling slaat een hand een insect dood; en de kijker denkt, gottegot, ik weet hoe dit eindigt. En hoewel de film inderdaad geen nieuwe paden betreedt, doet het wát het doet goed. (Ik was allang blij dat het geen Batalla en el Cielo-toestanden werden!) Parque Vía heeft voor arthouse namelijk wel een duidelijk neergezet hoofdpersonage, écht goed gespeeld ook. Een mannetje ('un typo raro') van middelbare leeftijd, dat al jaren in een grote villa leeft. Hij was er ooit butler of zoiets (denk aan La Nana) maar houdt nu enkel nog de tuin netjes, het huis staat al tijden te koop. De dagen vullen zich met neurotisch precies gerepeteerde handelingen, met als enige venster op de buitenwereld een prostituee die af en toe langskomt voor seks en andere boodschappen, én de knappe makelaar. ('Niet naar mijn borsten staren!') Die dames openen als het ware noodgedwongen de blik van het mannetje én de film, als de camera en hij zich naar buiten wagen. (Pijnlijk mooie momenten, o.a op een corrupt politie-bureau.) En gewaagd is het, want dan wordt het de kijker duidelijk, de villa is een gevangenis geworden. En zo is dit een minimalistische tragedie, met weliswaar het verwachte geweld, maar de daad is dubbelzinnig en het einde slim.

Taking Off

Milos Forman emigreerde naar Amerika en dacht vermoedelijk, wat is nou een betere introductie tot de cultuur dan 'meisjes en muziek'. Hij combineert hier de twee door een Makhmalbaf-achtige auditie te houden. (Niet dat Forman nou zelf in beeld verschijnt.) In de eerste helft van Taking Off trekt een eindeloze parade van schuchtere, lieve, dikke, spacende, acrobatische, stoere jongedames voorbij, die al dan niet vals hippie-liedjes zingen. En daar kan een mens uren naar kijken. Soms krijgen ze van Forman twee seconden, soms veertig, maar altijd is er een momentje van openheid. Of je deze auditie nou de backdrop of het hart van de film moet nemen, is lastig te zeggen, in elk geval wisselt Forman de meisjes af met beelden uit een huiselijk middle-class gezinnetje, waar eerst zelfs nog een William H Macy-achtig oompje bij in lijkt te wonen. (Meteen die 'Otti Ottikoe'-vibes uit The Firemen's Ball.) Later blijkt ie gewoon op bezoek; niettemin ontstaan eenzelfde soort kolderieke toestanden met een vleugje seks. Een zwijger/hijger aan telefoon, mannetje bloedserieus: 'can you speak freely?' Het dochtertje van het gezin ís op die auditie, neemt later de benen, waarna het thuisfront een zoektocht begint (die al snel in kennelijk staat eindigt). Zelfs een zonsopgang heeft dan plots iets melancholisch trippends. Maar voordat de film echt droef wordt, en helemaal over kinderen loslaten begint te gaan, belanden de pa (net Woody Allen) en ma van het meisje op een wel heel bijzondere conferentie. 'Friends, I propose that we conduct an experiment here this evening...' Een scheve Hair-krullebos wijdt de verzamelde middenklasse in, in het wonder der marihuana. 'Do not, repeat, do not hold onto the joint!'

Anchors Aweigh

Bijna zo leuk als Mary Poppins, en een film om je eeuwig jong bij te voelen. Natuurlijk vooral in de beroemde sequentie waar Gene Kelly (zelf een groot kind) met de cartoon-muis Jerry danst. De animatie is nog wat knullig, maar schwung heeft het. Gene Kelly speelt hier eigenlijk ook een soort babysitter (én 'baby'-zoeker) want hij helpt zijn jonge scheepsmaatje Frank Sinatra, die na een kerkelijke carrière nog steeds niets van 'dames' weet. En dat doet Gene 'they call him the sea wolf' wél. Probleem voor Gene is dat hij een soort kindermagneet is, hij wordt de hele tijd afgeleid door kleuters die wat van 'm willen! (En hij kan het dansen niet laten voor ze.) Young blue eyes valt ondertussen voor een opera-zangeres; Kathreen Gryson, met een vrij vervelende stem. Sinatra zelf heeft echter ondanks zijn boy-ish looks al wel The Voice, een leuk contrast. Zoals in alle musicals wreekt tegen het einde de enorme hoeveelheid intermezzi zich, ik had het graag zonder pianogeraas van Liszt gedaan, maar het moment waar alles op zijn pootjes valt is onbetaalbaar. De kop van Gene Kelly is één en al smile, letterlijk een capital U van oor tot oor. Bovendien is de setting erg leuk, meta zoals het hoort in musicals, dus veel gedwaal op en rond de Hollywood-studios van MGM. Dat het leukste meisje gewoon uit 'well what do you know!-Brooklyn komt, spreekt vanzelf.

zondag 28 augustus 2011

Man Hunt

Waar Amerikaanse propagandistische speelfilms vooral hun eigen heldendaden vereren, is Man Hunt, gemaakt door de Duitser Fritz Lang, gericht op de tegenstander. Dit is een onverbloemde oproep (uit 1941) om Hitler te doden! De Inglourious Basterd die dit taakje (zogenaamd onbewust!) op zich heeft genomen is een upper-class Britse jager; Walter Pidgeon, met eenzelfde mimiek als Burt Lancaster. Normaal actief in Kenia, maar om onverklaarbare redenen in de bossen van Beieren belandt, die er vreemd genoeg wel nogal jungle-achtig uitzien. In het intro heeft hij Adolf al in het vizier. Enkel zijn Britse inborst ('het was maar voor de sport') houdt 'm tegen de trekker mét kogel over te halen. (Bovendien valt er een nazi bovenop hem.) Er volgen ondervragingen (creepy bad guys met monocles) en dan een vlucht terug naar de UK. Dat gaat erg snel, ik wilde hier de hele tijd meer kalme Essential Killing-handelingen. Het midden-gedeelte van de film gaat zich wél raadselachtig uitgebreid bezighouden met klasse-verschillen (die Britten toch) als de jager een cockney-meisje inpalmt. Nou ja, vooral zij hem, en ze wil maar niet weg! De geheim agenten van de Duitsers zijn ook in Londen gearriveerd, maar hun rommelige achtervolging wordt zo niet spannend. Het einde daarentegen (wederom in de bossen) is wél geniaal. Een nieuwe schietkans, met een wel heel speciaal wapen. Een komische korte verhalen-twist a la Roald Dahl.

Danger: Diabolik

Een kinderfilm voor volwassenen. Of voor de oudere jongens die wekelijks naar de stripwinkel rennen om de nieuwste Marvel-comic te halen. Alhoewel, een type als Batman doet niet echt aan seks, zonde eigenlijk. De superheld hier wél, en is ook werkelijk een Italiaanse stripheld. Diabolik is een Thunderbird-uitdrukkingslogo kerel die merendeels in kikvorspak rondloopt. De hele film lang zet de politie o.l.v. Piccoli fake-heists voor hem op, om hem te pakken te krijgen, waarna hij ze dan weer te snel/slim af is. Moehaha! Met een beetje hulp van zijn blonde assistente, die zeker in d'r eerste scene indruk maakt. (Haar jurkje was nog niet helemaal... af.) Ik herinnerde me hier plots die poging van Pamela Anderson tot een actiefilm mid-nineties, eigenlijk hadden ze deze in de remake moeten gooien. Niet alleen de politie, ook de mob zit achter Diabolik aan, met name Adolf Celi als hun boss is lekker simpel grappig. 'De stemming voor mijn nieuwe plan is vijf voor, drie tegen, beng-beng-klepje-open, 'de stemming is unaniem voor'.) De aanstekelijke rommelige waanzin (de logica loopt consequent een halve scene achter) werkt heel lang, en als ik bij de laatste goudstaven-roof toch wat verveeld raak is daar een heel eigen variant van een golden shower. Als even daarvoor een trein in zee stort hoopte ik even op een psychedelische scene waar de trein-inzittenden door het raampje bewonderend en leip naar de vissen gaan zitten staren...

Plein Soleil

Was op mijn lijstje als OMC-tip belandt, dus ik dacht; ah wazige Franse docu, Chris Marker-stijl. Is het "gewoon" een Ripley-film! Ook niet verkeerd, die man werkt eigenlijk altijd goed op het doek. En door de Franse accenten hoorde ik hier dat Ripley ook als 'Replay' klinkt, en dat is wat ie doet natuurlijk, in dit archetypische verhaal waarin Tom Ripley de gedaante van zijn beste vriend overneemt. (En hem daarvoor wel vermoordt.) Alain Delon is niet echt creepy als Ripley (in een latere versie werd het zieke van deze queeste meer benadrukt) maar eigenlijk is het alledaagse hier ook wel mooi. Het komt gewoon zo uit. En dat er dan wat dooien moeten vallen, waar je mee moet gaan zeulen door nachtelijk Rome, soit. (Een van de leukere scenes.) Ook het paspoort-foto-verwissel geknutsel komt lekker uitgebreid in beeld. Voor het decorum eromheen zorgt o.a. een goedgevulde vismarkt (Alain Delon dwalend langs Napolitaanse delicatessen) én een Natalie Portman-meisje in van die fraaie gestreepte Franse shirts. (Zie ook het nieuwe Franse voetbal-shirt.) Alleen het einde bevalt me niet, Ripley heeft zo geconcentreerd gewerkt, zou ie echt zó'n fout maken? (Bovendien, er komen nog meer verhalen!)

Young Mr. Lincoln

Was me nooit opgevallen dat Henry Fonda zo lang was. Ze hebben hem hier dan wel schoenen met grote zolen aangetrokken, ook zonder was hij al een geslaagde jonge Abraham Lincoln. Even tanig, en lang van ledematen. Ik heb mijn Lincoln-facts niet paraat, maar John Ford maakt van de man een komische, goedgebekte kerel, met een lekker nostalgische weemoed naar zijn jeugd, en dan vooral dat ene meisje. Een beetje wereldvreemd ook wel, want ondanks dat ie goed kan kleppen speelt ie liever op zijn 'Jew Harp'. (Wat een toepasselijk in zichzelf gekeerd instrument is, je moet weten welke melodie je speelt om hem te horen, zeg maar.) Young Mr. Lincoln eindigt zoals veel van die oude films met een rechtszaak (met een lekker schmierende aanklager, en Lincoln als snugggere verdediger van twee moordverdachten) Dan, maar eigenlijk overal, is dit net To Kill A Mockingbird featuring Abe. Tijdens het kijken schoot me trouwens een prachtige filmscène met de president te binnen, ergens vaag in mijn achterhoofd, een fijn gevoel, en ik maar denken en denken (iets met een oude zieke Lincoln, aan het eind van de Burgeroorlog) bleek het uit een boek te komen! Respect voor Doctorow. (De passage zat in De Mars, ik zag het zo voor me.)

zaterdag 27 augustus 2011

March or Die

Zou een leuke double bill vormen met Morocco, al waagt Christine Deneuve zich hier niet aan een gewaagd Dietrich-dansje hoor. Ze doet überhaupt niet zoveel, al is een raar (en fraai) moment nog wel als zij d'r hoofd uit een raampje steekt en door het melancholische strijkje en het lijden van de Legionnaire-soldaten die buiten staan krijgt het plots die Spielberg-touch. Dick Richards had het in zich, maar zowel het script als de ongeïnteresseerde cast verhinderen dat het werkelijk een grootse film wordt, ondanks het budget. March or Die begint nochtans sfeervol, de Eeerste Wereldoorlog is voorbij, Franse soldaten worden binnengehaald, maar de Amerikaanse legerpief Gene Hackman is dan al gestresst. (En verdwaasd, Hackman had allerlei kwaaltjes en is er niet helemaal "bij".) Zijn troupe wordt naar de Marokkaanse woestijn gestuurd, waar de Taliban van, jawel, Ian Holm hem 'vriendelijk' verwelkomen. Hackman's mannen moeten Von Sydow helpen om wat schatten te roven, al komt de film daar pas na 75% van de speeltijd aan toe. Daarvoor is het vooral 'double up, double up', The Hill-achtige afbeulingstoestanden in het basiskamp. Terrence Hill is van het voetvolk de meest geschikte, en de enige van de cast die wat te winnen lijkt te hebben en zijn best doet. Goede kop ook. En zoals alle karakters hier, speelt hij een fijn dubieus personage; er schijnen twee eindes van deze film te bestaan, gelukkig zag ik de cynische. Een positief slot zou ook raar zijn, want net daarvoor zit een van de bruutste Arabier-afslacht-scènes uit de filmhistorie.

Pursued

Een noir in western-setting, dat is zeldzaam, hoor je hierbij te zeggen. Ik was waarschijnlijk nog helemaal in de war van die twee voorgaande Aziatische werkjes, want ondanks de bijzondere combinatie vond ik dit vrij gewoontjes. Robert Mitchum speelt een man getekend door zijn verleden, een verleden dat hij (aardig bedacht) níet kent. De film maakt zo een ingewikkelde cirkel naar dat jeugdtrauma. In elk geval heeft hij geen ouders meer, en de stieffamilie, tja, dat is zoals in elk sprookje (of bijbelse parabel, deze film zit vol bijbelse namen) foute boel. Hij helpt zichzelf niet door met zijn zusje (Teresa Wright) aan te pappen. Ondertussen wordt ie steeds beschoten, en elke keer dat ie terugschiet valt er een dooie. Je denkt; ga toch gewoon weg man, maar ja, als een soort mot plus lamp gaat Mitchum onbewust op weg naar dat zwarte gat in zijn geheugen. Een femme fatale mag niet ontbreken, en eigenlijk zijn het er hier zelfs twee. (De eerst zo lieftallig onschuldige Teresa Wright slaat om als een blad aan een boom.) Fascinerender is haar moeder, die aan het eind (heel fundi-paternalistisch) alle schuld krijgt. Lang daarvoor, als alles nog pais en vree is, zingen een fraai 'croonende' Mitchum en familie nog een folk-liedje, begeleid door een speeldoosje. Toch de lp's die Mitchum maakte eens beluisteren.

The Pillow Book

Anatomieles met Peter Greenaway, Nooit eerder een film gezien met zo'n grote hoeveelheid piemels. Greenaway poogt hier een stokoud Japans gedachtenboek te verfilmen, en haalt daarvoor alle visuele trucs uit de kast. In elk shot gebeuren wel drie dingen tegelijk, tekst, blokjes met beelden in kleur, zwart-wit beelden op de achtergrond. Klinkt ingewikkeld, maar het komt neer op een de geflopte CD-I van vroeger, je denkt de hele tijd: 'klik hier voor meer informatie'. Erg om zitten grinniken. Maar Greenaway heeft wel wat in zijn mars natuurlijk, en langzaamaan wordt de film toch sensueel. (Ik vergeet te vermelden, dat de film draait om poëtische kalligrafie op naakte mensen.) Je raakt toch in de ban van deze fetisj, zeker als er na een uur een fenomenaal mooi elektronisch chanson-liedje van ene Guesch Patti klinkt. (Op Soulseek alleen te vinden op een of andere Ibiza chillout compilatie.) 'Un homme change' zingt ze, en de jonge, Hans Teeuwen-achtige Ewan McGregor is, eh, hard (nou ja) op weg de daad bij het woord te voegen, met een schone Japanse deerne. Ondertussen schuiven er natuurlijk van die oude Japanse erotische prenten door het beeld, alsmede de tekst van het liedje! Overkill die nog werkt ook. Meteen daarna verandert de film en gaat het meisje met de poëzie-obsessie zélf schilderen (in plaats van zich te laten beschilderen), en wordt het gehele (!) tweede uur, gevuld met een parade van naakte Japanse mannen. Na een tijdje wordt dat toch... Wat minder interessant. Nog wel geleerd dat Lange Frans wat deelt met Sei Shōnagon, de Japanse hofdame/schrijfster van het kussenboek, hij rapte ten slotte ooit: 'Mijn hobby's zijn lezen en neuken.'

The Bird People in China

Over Takashi Miike zou ik eens een mooi overzichtsartikel willen lezen; de man werkt sneller dan het licht, maar wat moet je nou écht zien? Hij zal wel veel teveel horror naar mijn zin hebben gemaakt, maar als ie meer zoals deze heeft... The Bird People in China is raar en bizar, Miike kan de poep en pies-grappen natuurlijk niet helemaal opgeven, maar de film is ook aandoenlijk en lekker sentimenteel. Een soort Local Hero (gejat van IMDb, rake typering) en Arizona Dream. Het begint nog gewoon standaard Japans komisch, met een contrasterend Tenten-duo, een yakuza en een boekhoudertje, dat de voice-over op cassettes inspreekt, samen op bezoek in China, op weg naar een potentiële diamantmijn. Op de soundtrack klinkt mega-gave dub meets Chinese viool. In China is alles nog gammel, zo valt er een deur uit het bestelbusje. (Simpel, maar keihard om zitten lachen.) Maar hoe dieper de twee het hinterland in trekken, hoe mystieker het wordt. Tot ze dus bij de 'bird people' uitkomen, een totaal buiten de tijd levend volkje, dat haar hele hebben en houden op één bepaalde 'handleiding' (en een Britse "engel" ) heeft gebaseerd. De grap is dat de dorpelingen eigenlijk wel zitten te wachten op moderniteit ('hèhè elektriciteit'), terwijl het duo juist gefascineerd raakt door deze excentreieke gemeenschap, waar een schoolklasje rondrent in zelfgemaakte vleugels. De boekhouder van de twee zet zijn tanden in het achterhalen van de woorden van een oud volksliedje (meer mooie cheesy muziek) en de yakuza, die flipt totaal. Tussen al deze gekkigheid door heb je toch het gevoel dat Takashi Miike een of andere wijze metafoor serveert. Mooi.

vrijdag 26 augustus 2011

The Man with the Golden Arm

Tijdens de beroemd geworden sinistere intiteling van Saul Bass voel je het al aankomen. Dit wordt weer een goede 'late period' Otto Preminger, die nooit terugschrok voor een controversieel onderwerp. Niks geen honkbal, The Man with the Golden Arm is de eerste big studio Hollywood-prent over hard drugs. (En daarmee een soort The Lost Weekend.) Frank Sinatra speelt de verslaafde dromer uitstekend, met ware Richard Widmark-allure, en, naarmate ie dieper in de put raakt, zelfs Bogart-achtige hologige desolaatheid. De fraaie studio-setting waarin Preminger (of nou ja, het scenario) het hoofdpersonage situeert is iets té A Streetcar Named Desire. Zelfs de Poolse namen ontbreken niet in het shady buurtje, waar mensen hun koffers pakken, maar nooit vertrekken. Sinatra keert daar terug, na een verblijfje in de gevangeniskliniek, met zijn hoofd vol van muzikale dromen. Hij wordt bigband drummer! (Mooi no-nonsense detail is dat zijn talent daarvoor nergens onomstotelijk wordt bewezen.) Maar ja, dan zijn daar die duivelse verleidingen van zijn oude leven. Hij was ten slotte een dealer. Lang dacht ik dat ze daarmee, nou ja, een dealer bedoelden. (Maar dat is een pusher!) Het gaat hier om speelkaarten leggen, en evengoed betekent dat een terugval. Twee blondines lonken ondertussen naar Sinatra's gunsten; Kim Novak is, na een mooie wat bittere eerste nachtclub-scène, vooral lief en engelachtig, gewaagder is Eleanor Parker. Een uiterst tragische en fascinerendere psychosomatische femme fatale. Het enige minpuntje hier is dat de film na een uitstekende eerste helft wel wat langs het melodramatisch voorspelbare scheert. Het kon natuurlijk niet zo hard worden dat de monkey on his back het hoofdpersonage écht te pakken zou krijgen, waar tot dan toe alles op wees. Een mooie bijrol vol absurde one-liners is er voor Arnold Stang, als loonie hustler. Net Bart de Graaff.

Unstoppable

Leuke tip van Salon Indien, en treinen verslaan zelfs bootjes. Hier is er een vandoor. Geen coaster, maar op volle Speed. En, details details, onbemand! Tony Scott bouwt er een denderende actiefilm rond, zelfs zonder slechterik, met een lekker soort vermoeiende spanning, zodat je van het minste sentimentele piano-riedeltje al bijna volschiet, omdat je zo op het puntje van je stoel zit. Bizar hoe dat kan eigenlijk, want alle personages zijn van bordkanton (duh!) en de film weet ook wel dat het enkel om clichés gaat. Zo introduceert men pesterig een schoolklas. (Om ze vervolgens razendsnel veilig af te voeren.) Ook een dikke oen (Jurassic Park!) ontbreekt niet. Voor de heldendaden zorgen Chris Pine en Denzel Washington, net de Rev van Run DMC, en even clichéwijs en gelouterd. Beide opgezadeld met krasjes, zodat ze nog wat te bespreken hebben going 70 miles an hour. Boeit niet, het gaat om één raak detail, als na 75 minuten de spannendste stunt wordt uitgehaald, en het graan uit een kapotte wagon (!) het duo in 't gezicht slaat. Alsof dat gewas net even wat echtheid brengt in dit gelikte bombardement. De twintig minuten daarna zijn eigenlijk overbodig. De uiteindelijke oplossing had volgens mij ook al na vijf minuten gekund... Niettemin veel leuker dan die andere treinfilm van Scott, The Taking of Pelham 1 2 3.

Carnal Knowledge

Natuurlijk is Mike Nichols meer dan The Graduate, maar hier kreeg ik het gevoel dat de man stiekem een one hit wonder is. En de rollen voor Art Garfunkel, slechts een goedmakertje voor die geweldige muziek. In Carnal Knowledge speelt Garfunkel aangenaam naturel, maar ja, hij wordt vervolgens toch van het scherm geblazen door Jack Nicholson, die als beruchte vrouwenverslindster in zijn element is. Carnal Knowledge zapt door een jarenlange vriendschap, beheerst door de vleselijke lusten. Art en Jack werken vrouwen af, zonder gelukkig te worden, nou ja, het is vooral Jack natuurlijk, die zelfs een "historische' dia-show presenteert. (En snel één cruciaal dia'tje overslaat) Een van de leukere momenten in een toch nogal afstandelijke verhaalloze film. Het gaat zich toch wreken dat Jack Nicholson eigenlijk het enige personage is. Art zit er maar wat bij. De kijker kan zich ondertussen (net als het duo) wel vergapen aan ene Ann-Margret, die twee grote pluspunten meebrengt. Ik denk: die hebben ze vast uit de Playboy, maar ze acteert wel verdomd goed voor een bunny; blijkt een respectabele Zweeds-Amerikaanse zangeres en actrice.

Only Angels Have Wings

Vliegtuigen doen me dus minder dan bootjes. In een film uit '39 zijn die toestellen nog zo fragiel, het voelt echt nog nieuw aan. Toch gingen die stunts me vervelen, gelukkig gebeurt er op de grond genoeg leuks. Het budget en de torenhoge ambitie spat hier vanaf. Zeker in het begin werkt het fantastisch, Jean Arthur komt aan in een of andere outpost in de Andes, waar we via haar, heel langzaam, de bewoners leren kennen. Een Nederlandse cafébaas als comic relief character, wat tough guys die een vliegroute bemannen én hun baas Cary Grant, die de hele film een bespottelijk eenkleurig broekpak aan heeft. (Een riem deelt het geval in tweeën, maar het blijft net een pyjama). Jean Arthur valt meteen in katzwijm voor hem, maar Cary is a tough one. Zelfs een leuk moppie piano (hoort ook in zulke films) kan hem niet verleiden, alhoewel, wel tot een lollige peanut-jodel. Cary denkt nog altijd aan zijn liefje van vroeger, die prompt ook ten tonele verschilt. (Niemand minder dan Rita Hayworth.) Tegen die tijd heeft de film Jean Arthur zelfs wat in de steek gelaten, nog zo'n teken voor een film met een grootse aanstekelijke zwier. Zo is het mooiste personage Cary's beste vriend. Een versleten en sullig baasje, zo trouw als een hond, en op weg naar de engelen. Een echte bromance! Timothy Spall zou hem in een remake zo kunnen vertolken.

donderdag 25 augustus 2011

Never on Sunday

Prachtduo, Melissa Mercouri en Jules Dassin. Een vrouw met een rauwe levenskracht (later Grieks minister van cultuur!) en een regisseur die zo met haar was ingenomen dat hij haar hier on screen gaat bekijken. Ik bedoel letterlijk, met een hoofdrol voor zichzelf. En Dassin doet het verrassend goed, als een soort droevige clown (met een vleugje Joop van Thijn...) Mercouri speelt een opgewekte prostituee in Piraeus, Dassin een Amerikaan die haar in Pygmalion-stijl wil veranderen. Hoe kan ze nou niets van die (nota bene Griekse) tragedies begrijpen. De poster van Olympiakos moet van de muur, daar hoort Picasso. Het mooie van de film is dat die hele Pygmalion-fase (waar je op uitkomt als je het plot wil beschrijven) eigenlijk nog geen vijf minuten in beslag neemt. Daarvoor en daarna wint Mercouri het (natuurlijk!) makkelijk. Het simpele levensgenieten, daar kan echt geen denkkracht of filosofie tegen op. Trek je kleren uit en zwem in de zee, dansen, muziek maken als fluitende vogels, en seks met een hele vloot zeelui, die maanden uit varen zijn geweest 'and will mate like wolves!' (Razendsnelle cut naar de roedel mannen die 'OEHHH' schreeuwt) Trouwens, in die films van Angelopoulous wordt zo weinig gesproken dat ik nu pas het gevoel had een echte Griekse film te kijken; een kletskous-taal met bijzonder veel lettergrepen.

Apan

Waar Keane nog medelijden opwekte kan de even gruwelijk intense hoofdrolspeler van het pikzwarte Apan (de Aap) daar al snel naar fluiten. Er klopt iets niet aan die kerel, je merkt het meteen, nog voor ie het arme studentje van zijn rijschool de huid vol scheldt. Met de gebeurtenissen van onlangs zat ik toch al snel Breivik, Breivik, Breivik, te denken. Maar zo grootschalig grof wordt het niet. (Bovendien, merkte ik pas richting het einde aan de borden, de film is niet Noors, maar Zweeds.) We volgen de man dicht op huid, als een manische rond karrend en lopend door zijn stadje; en dan wordt duidelijk wat ie heeft gedaan. Even denk ik; had dat niet nog langer verborgen moeten blijven, maar de film lanceert een tweetrapsraket, en de twist even daarna is nog tragischer en schokkender. Die spanningsboog van de eerste veertig minuten blijkt vervolgens niet vol te houden, al blijven er intrigerende scènes langskomen, o.a. op de tennisbaan, en in de sporthal-douches. (Hoe kan iedereen de man al haten voordat ze weten...?) Spiritueel mooi, en een bijna verstild momentje van woede is (in mijn ogen) de titelverklaring. Niet de gereciteerde droom aan het einde, maar het moment dat de man zijn frustratie uit in het gooien van wat stenen. Als een boze chimpansee.

La Decima Vittima

Giallos zijn (voor mij) kennelijk leukst als ze nogal meta zijn, zoals Circuito Chiuso, dat in de bios speelt. La Decima Vittima loopt vooruit op reality-tv-shows als Jack Van Gelders Wanted, inclusief commerciële uitbaat-mogelijkheden. In de niet zo verre toekomst (waarin computers nog ratelen en in een curieuze hexameters praten) beoefenen mensen een moordspelletje om hun geweldslusten kwijt te kunnen. In het spel speel je beurtelings slachtoffer en jager, en na tien succesvolle hits (lukt bijna niemand) ben je een wereldster. Klinkt ontzettend flauw, en de film ís ook wel campy, maar zit tegelijkertijd barstenvol geweldige ingevingen. Iedere paar minuten komt er wel iets langs om na te vertellen. Soms heel simpel; als Mastroianni (die dan de opgejaagde is) voor het eerst zijn hunter ontmoet (overigens zonder te weten dat zij zijn killer is) laat hij uit veiligheidsoverwegingen snel een veeltalig kaartje zien met daarop: I am a victim. Als de film echt een succes was geworden zou je daar t-shirts van kunnen kopen! Die jager is trouwens Bond-girl Ursula Andress. Zou er ooit een exploitatie-film zijn geweest die haar als Undress introduceerde, om de U dan om te keren?. Ik vind ze nogal intimiderend, voluptueus en toch spitsig, en streng... De geblondeerde Mastroianni is (of lijkt) geen partij, en kijkt wel uit naar de dood, als een soort Beat Takeshi. (Ik zeg Japanse remake!) Om zijn stress de baas te kunnen rijdt hij naar een relaxation centrum. (Seks is totaal gemedicaliseerd en afwezig in de toekomst, ook alweer een vooruitziende blik.) Borden langs de weg melden nog 5km tot het centrum, nog 1km. En ik dacht; hé kleedt die dame op dat billboard zich nou langzaam uit. (Ook de kijker krijgt ideeën!) Het uiteindelijke einde is me net iets te lollig, de twists blijven elkaar maar opvolgen (terwijl ik wilde dat de film bitter eindigde). Maar eerlijk is eerlijk, dat zou misplaatst zijn en dus eindigt de film met een meta-grap.

Straight to Hell

Alex Cox heeft een heleboel hippe vrindjes, die hij hier allemaal mee naar Spanje heeft gesleept. Temperaturen en eten zijn hot jongens, maken we ondertussen een schietfilmpje met klappertjespistolen. (Zelfs ín de film lijkt iedere dode weer gewoon op te staan.) Straight to Hell is ontzettend flauw, maar wel consequent melig, en daardoor toch beter dan Walker. (Wederom is Tarantino trouwens heel dichtbij, zelfde grindhouse-eerbetoon in de muziek ook) Een groepje gespuis onder leiding van Joe Strummer (een goede acteurskop) en de pafferige Tokkie scream queen Courtney Love overvalt een bankje, en sjeest dan in een Fiat Panda naar een western-wereld, waar ze o.a. die knakker van de Pogues tegenkomen. (Hoefde niet in de make-up!) Er volgen stand-offs en shoot-outs, terwijl we ondertussen (merendeels tevergeefs) proberen te bedenken waarvandaan Alex Cox iedere tekstregel heeft geleend, en welke hipster we nu weer zien. Elvis Costello gemist, maar Grace Jones en Jim Jarmusch ('don't ruin my suit') zijn niet te missen. Een van de latere Three Businessmen, Miguel Sandoval, en Circle Jerks' Zander Schloss zijn het grappigst als respectievelijk Deer Hunter-fanatieke winkeleigenaar en sneue hotdogverkoper. Laatstgenoemde zingt ook nog het mooiste liedje, er zijn er meer, en eindigt bíjna met een meisje. ('I am ready for that wiener now...')

woensdag 24 augustus 2011

Shock Corridor

Lees het uitgebreide artikel op de site van De Subjectivisten.

Prime Cut

Ik zei het bij Downhill Racer al, maar die Michael Ritchie heeft een intrigerende maar ook hier weer half-mislukte stijl. Hij heeft stiekem te weinig talent voor de achteloze rommeligheid die hij beoefent dan wel beoogt. Of het nou om skiën of maffia-afrekeningen gaat, de man concentreert zich niet op plot of zelfs personages, hij lijkt gewoon te filmen wat ie toevallig tegenkomt. (Zoals een zomerse 'fair' in het hickey-land van Kansas.) Daar is Lee Marvin op bezoek om een schuld of wat te innen. De oude Marvin heeft nog altijd een stoere kop, maar je merkt toch wel dat ie uit de toon valt in de seventies, de golden era. Een heel andere speelstijl en dictie. Gene Hackman (ook al in Downhill Racer) is beter, als zijn zogenaamde tegenpool, een evil mobster die in allerhande vleessoorten handelt. (Waaronder vrouwen, hier letterlijk te koop als koeien!) Lee Marvin is de kwaaiste niet en redt de piepjonge Sissy Spacek, die in de loop van de film haar laatste (en enige) restje babyvet eraf holt en aan het einde zo dun als altijd is geworden. Het absurdste moment is het gevecht van mens versus dorsmachine, met een auto als bliksemafleider. Typisch zo'n detail waarvan je weet dat men op IMDb gaat zitten peinzen. Kan het? Een hele auto "opvreten" en als hooibaal verwerken. Briljante intiteling trouwens, een mini-docu over het slachthuis, en nog relevant voor het plot ook.

Night Nurse

Oftewel hoe vaak kun je van verpleegsterspakje wisselen in 73 schamele minuten. En altijd halverwege je lingerie-setje begint er net iemand tegen je te praten! De altijd sympathieke Barbara Stanwyck (een echte girl next door) en de Anni Friesinger-achtige Joan Blondell overkomt het. In een film uit 1931! (Ze wisten hierna niet hoe snel ze de censuur-code moesten invoeren.) En er is wel meer gewaagd aan deze film, de prent is ook compromisloos op het gebied van bootleggers; helemaal niet zulke slechte mensen, leggen zelfs mensen voor je om, ook dronken vrouwen zijn hier aanwezig: hoe bestaat het. En dan de jonge Clark Gable! Hij speelt een nazi voor nazi's buiten Duitsland bekend waren. In zijn strenge chauffeurs-uniform en blinkende lange laarzen hongert hij twee kinderen uit, en misschien doet ie daar ook nog wel andere dingen mee... En daar belandt Stanwyck dus allemaal middenin, na een eerste helft waar ze een spoedcursus verplegen (en medici van zich afhouden) in het ziekenhuis heeft doorlopen. Gelukkig heeft de evilste dokter, voor het gemak, een opvallende zenuwtrek.

Outrage

Terugkeer van Takeshi Kitano naar de gangsterfilm, na zijn merkwaardige 'sloop mijn carrière'-trilogie. Toch probeert hij ook hier wat nieuws; niet langer lummelende melancholie, of leipe humor, maar een volkomen straighte, haast Italiaans aandoende, kei- en keiharde gangsterfilm. Niet alleen vingerkootjes vliegen in het rond (wat je in Japan mag verwachten) ook de tandartsscène uit Marathon Man word gruwelijk overgedaan. In de meeste scènes sterft wel iemand. Het is namelijk oorlog onder de yakuza's, wat voor de kijker al snel behoorlijk onnavolgbaar wordt, en zelfs saai. Erg geslaagd is de film niet, meer van Snabba Cash-niveau. Door de ensemble-matige opzet zijn er veel personages, en tegelijkertijd eigenlijk geen. Alleen een constant vernederde Afrikaanse ambassadeur valt op. Beat Takeshi zelf speelt een onderbaasje, die ook maar doet wat men hem opdraagt. Omdat het nu eenmaal moet. Opmerkelijk vond ik dat de chairman (de boss der bosses) in een soort Noord Koreaans-slobberpak loopt, terwijl alle andere yakuza chique pakken hebben. (En dito huizen en auto's.) En als men de Grote Roerganger dan eindelijk weet af te zetten, doet zijn opvolger ook gewoon weer een trainingspakkie aan. En tóen zag ik het eindelijk, in zowat het laatste shot, en een hele film nadenken! Het is de Japanse dubbelganger van Earring's George Kooymans...

dinsdag 23 augustus 2011

The Glass Key

Tweede Ladd/Lake noir in korte tijd, en de rollen zijn omgekeerd. Nu schittert Ladd lekker dubieus (hij lijkt op Affleck in The Killer Inside Me) en is Lake minder memorabel, ze heeft eigenlijk verdraaid weinig screen time. (Ladd viel me de vorige keer een beetje tegen, geef ik nu pas toe waarschijnlijk.) Hier is alleen Lake's eerste scène waar ze verdacht ondubbelzinnig naar Ladd begint te lonken écht leuk. Uiteindelijk kies ik toch voor This Gun for Hire. (Het gaat om Veronica Lake ten slotte!) Niettemin is ook The Glass Key een aardige noir, zich afspelend in een politieke slangenkuil waar een man is gedood. Ladd is een soort spin doctor, de grote regelaar vol zelfvertrouwen, die met alle rangen en standen te maken heeft. (Inclusief kusjes van verpleegsters, na klappen van gangsters.) Een van de gangsters die hem (met veel plezier) toetakelt, lijkt wat op de schoenenverkoper uit Married with Children. (In een ook duidelijk grappig bedoelde rol.) In een van de beste scènes zitten de twee op een sjofel hotelkamertje (al is er een knop voor room service!) grimlachend wat te drinken. Onheil is onafwendbaar.

The Caine Mutiny

Net als bij Master and Commander kreeg ik hier ogenblikkelijk een 'ha fijn, bootjes!'-gevoel. Dat zegt wat over het realisme. De Caine is dan ook een dermate vergaan schip (een minesweeper) dat het bijna uit die tijd zou kunnen stammen. Nou ja... De discipline is ver te zoeken, de kapitein is een laconiek 'zoek het allemaal maar uit'-figuur. Een gepast achteloze rol van Tom Tully, die volkomen terecht voor een Oscar werd genomineerd. Het is bijna jammer als hij na een half uur wordt vervangen door Humphrey Bogart! (Dat dé grote ster van de film pas zo laat aan komt 'waaien', zegt ook wat over het zelfvertrouwen van de film.) Bloedzuiger Bogart zal dit bootje eens even wassen, haast letterlijk. De bemanning moet allemaal naar de kapper, wat we helaas niet zien. Natuurlijk komt daar gemor van, vooral de gluiperige en (in Hollywood is dat verdacht) intelligente Fred McMurray heeft zijn oordeel al klaar; de kapitein is gek. (Zie hoe hij de hele tijd Freudiaans met twee ijzeren knikkertjes prutst als hij onder stress komt te staan!) De muiterij is overigens geweldloos, en vooral juridisch van aard. In een beroemd geworden, lang outro, volgt een rechtszaak, waar Bogart dan alsnog de show kan stelen. Toch, eerder in de film toen het nog op zijn entree wachten was hoopte ik dat hij op het armesloebersdek zou zitten, waar we wel Lee Marvin treffen, in een comic relief-rol. Nu ooit ook nog Robert Altman's tv-remake zien, die zich meen ik nog veel meer op die rechtszaak concentreerde.

Catch-22

Leek eerst een soort MASH te worden, een oorlogje of twee eerder, maar deze film van Mike Nichols is toch eigenlijk te absurd om voor lach of ik schiet-komedie door te gaan. Tegelijkertijd is MASH hierbij vergeleken realistisch, misschien omdat Catch-22 allemaal maar een psychedelische doodsdroom is van het hoofdpersonage? Interessant en vreemd is het dus wel. Op scèneniveau zijn er vele pareltjes te bespeuren, maar als geheel vond ik het toch net te sloom. Alan Arkin is een piloot in een squad, heeft al teveel missies gevlogen, en wil gewoon naar huis. Maar ze laten hem (en zijn maten niet gaan). Hij probeert van alles, missies verknallen ('A direct hit on the ocean!') en simpelweg zijn uniform niet meer aandoen bijvoorbeeld. Maar Orson Welles reikt hem gewoon zijn medaille uit. Dat je naakt bent moet ie zelf maar weten. (Ook letterlijk in de boom gaan zitten helpt niet.) Dan maar een favor voor de dokter doen; familie van een stervende is over komen vliegen vanuit Amerika, maar de jongen is al dood. Speel jij hem even. 'Och Harvey jongen' 'Ik heet Sargossian', de familie neemt het zonder problemen aan. Songs From The Second Floor-achtig maf eigenlijk. Roy Andersson zou ook eens een oorlogsfilm moeten maken. Ondertussen zet een van de squad-leden een handeltje op (o.a. in lastig te slijten katoen!) dat langzaam uitgroeit tot een ware enterprise, haast een vooruitziende blik op de huidige Amerikaanse oorlogen met huursoldaten en private companies.

Nana

Awww. Giga overdosis cuteness. De beroemde manga-strip Nana (volgens mijn zusje, de kenner) wordt duidelijk compromisloos naar het witte doek gebracht, dat levert wat teveel verhaallijntjes op, die het hart van het verhaal nodeloos ophouden en de kijker soms verwarren, maar het zorgt ook voor een echte, tja, strip-sfeer. Een bubblegum wonderland, waar het altijd sneeuwt, en de meisjes en jongetjes allemaal van elkaar houden. (Denk aan het Blur-liedje 'boys who like boys, girls who like boys' etc.) Iedereen stuitert en 'komendasaaiiit' door het beeld, onder aanvoering van een Reese Witherspoon-achtig meisje dat een naamgenoot in de trein tegenkomt. Die ze prompt tot beste vriendin uitroept. Beide meisje heten Nana; de andere is stilletjes en nogal gothic, zingt en schrijft liedjes, en probeert een ex te vergeten. (Eigenlijk houdt ze nog van hem en hij van haar.) Het andere Nanaatje krijgt het op dat vlak ook voor de kiezen, maar gelukkig staat haar nieuwe soulmate dan voor haar klaar. Een heerlijk sentimentele vriendschap. Als couleur locale nog een flinke dosis J-pop optredens erbij, die men bezoekt én zelf geeft. En de kijker maar grijnzen.

maandag 22 augustus 2011

Marathon Man

Cool dacht ik, ik lijk best wat op Dustin Hoffman in deze film; slonzig capuchontruitje, simpel petje, ver voorbij nonchalant kapsel. Vervolgens beginnen de buurjongens van 'de marathon man' hem 'creepie' te noemen; vond ik het opeens niet meer zo leuk. Wél hoera, ik spotte hier een sample uit de titeltrack van Bauers Can Stop Singing, een van Neerlands beste albums (en een beetje ondergewaardeerd, niet op Excelsior uitgekomen ten slotte.) De film zelf viel in het begin nog wat tegen. Bleh nazi's! Had ik helemaal niet verwacht in deze klassieker. (Alhoewel, hoe moest er anders een gruwelijke tandartsscène volgen?) Maar waar het vergelijkbare Frantic sterk begint en daarna instort, wordt Marathon Man gelukkig wel beter en beter. En zelfs Laurence Olivier (de nazi) die in New York diamanten komt halen ('Is it safe?') heeft nog een geweldige scène, lopend door de joodse diamantenbuurt, overal mensen met cijfers op polsen, zelfs voordat een dame hem uit het kamp herkent voel je de angst die de man moet uitstaan, heerlijk unheimisch. Het einde van de film is vooral meta-leuk. Het Dustin-personage is totaal geweldloos, maar je weet dat zijn nemesis moet gaan sterven, hoe gaat de film dat oplossen? Het lukt prima. Wel jammer dat het hele marathon-aspect niet meer is dan zeer oppervlakkige decoratie, al holt Dustin dan de hele film, belangrijk voor het plot is het geenszins.

The Awful Truth

Een screwball-komedie vol visuele gags, het is weer eens wat anders dan verbale vechtpartijtjes. Nu speelt hier ook een Bobby van Kuifje-achtige hond een cruciale rol. In de leukste grap van de hele film gaat het beest met bolhoedjes aan de haal. Talig communiceren wordt dan lastig. Het beest moet kiezen tussen baasje Cary Grant en bazinnetje Irene Dunne, die gaan scheiden, maar daarvoor eerst nog door zestig dagen proeftijd moeten. En in die tijd kan nog veel gebeuren! Met The Awful Truth vond Cary Grant (net als Burt Lancaster voormalig variété-artiest) zijn definitieve vorm, en eigenlijk zichzelf, zou hij later zeggen. In een stuntelige, maar tegelijkertijd zeer galante rol, die hij vervolgens altijd zou spelen. (En steeds subtieler.) Hier doet ie zelfs wat aan Monsieur Hulot denken qua (overdreven) mimiek; best leuk. Hij probeert op allerlei manieren wraak te nemen op zijn echtgenote, die, in typische screwball-traditie van The Lady Eve, daar in de tweede helft van de film op haar beurt nog eens stevig overheen gaat. Tot beider genoegen, vanzelfsprekend.

Footprints on the Moon

Science fiction films coming to get ya! Het Klaus Kinski-gedeelte van deze film hadden ze echt moeten schrappen, de Leo Beenhakker als mad scientist, iets bekokstovend vanaf (?) de maan. Hij heeft in elk geval nieuwe guinea pigs nodig voor zijn testjes. Het slachtoffer daarvan wordt een dame die plots drie dagen geheugen kwijt is. En wat is daarin gebeurd? Door al de verwijzingen naar maan en ouder worden vroeg ik me af of je dit een metafoor voor de overgang kan noemen. (Valerie and her Week of Wonders gaat ten slotte over de eerste eisprong.) Maar dat zal wel quatsch zijn. Dit is gewoon een soort La Doppia Ora, met een dubbelgangers-motief , verscheurde ansichtkaartfoto's, en vriendjes van lang geleden. Tijdens de onderzoekstocht die de vrouw onderneemt moet haar net iets teveel worden uitgelegd en verteld door allerhande personages, maar de film heeft zijn momenten, o.a. met een rode pruik en een zwarte hond. Ook de plaatjes, in een soort mat technicolor (niks oversaturatie) zijn zeer fraai. Mooi hoe de mensen in een bepaalde slag classy jaren '70-films trouwens altijd in het huis van de toekomst wonen, een soort design-inrichting die in werkelijkheid nooit bereikt werd, volgens mij. Nu nog opzoeken waar dat mysterieuze Myst-eiland Garma dan ligt, en of het überhaupt wel bestaat. (Ja, voor de Kroatische kust.) En voor de giallo-fans, heel lang dacht ik dat de oudere dame met de kapotte bril een heks was, en dus de slechterik zou blijken te zijn.

Nénette et Boni

Van Claire Denis, dus weer geweldig, kunnen we inmiddels wel zeggen. Ze zoekt hier het Afrika van Europa op, Marseille, om daar wat randfiguren in beeld te vangen. Hoe lukraker hoe beter wat mij betreft, het eerste half uur is weer meesterlijk, bijna Dogma-gritty en toch heel sensueel. Een man die telefoonkaarten verkoopt, een meisje dat (natuurlijk niet zonder reden) met kleren aan het zwembad in springt, en een oversekst jong kereltje geilend op de bakkersmeid. (Prachtig Franse dirty talk ook, je cares sa fes, of zoiets.) Ander magisch Denis-momentje; meisje eet een hamburger, althans, ze haalt het karige burgertje tussen het broodje vandaan, waarna een man naast haar zegt 'eet je dat niet op'. 'Wil jij het?'. Ze geeft het broodje, man stopt het naar binnen, meisje loopt weg. Helemaal niets en toch weer magisch. Als de puzzelstukjes langzaam in elkaar blijken te vallen neemt de verleiding iets af, het hamburgermeisje en het oversekste jongetje blijken broer en zus, die elkaar tot steun zijn in allerlei strubbelingen. Pa bemoeit zich er ook mee, maar is kansloos. (Hij lijkt met zijn trieste kop wat op Martin Waardenberg.) De laatste paar scènes had Denis van mij mogen schrappen, plots wat te agressief. Ik denk liever nog even terug naar de introductie van de bakkersvrouw, de camera glijdt spiedend door het glas van de toonbank langs taartjes en decolleté, ze neemt een likje slagroom. En wie blijkt haar man? Vincent Gallo. Natuurlijk. De soundtrack is zoals zovak bij Denis weer van de Tindersticks, en hier spelen ze gelukkig een écht liedje. Dat is toch hun forte. 'Silent te-e-e-e-ars make up an ocean.'

zondag 21 augustus 2011

Essential Killing

Ik dacht dat ik minstens drie films van Skolomowski had gezien, maar Deep End was toch echt de enige. Zo goed is die dus. Essential Killing is daar niet mee te vergelijken, qua plot en sfeer dan, maar is wel weer een vervreemdend kort werkje. En ráuw. Vincent Gallo speelt een naamloze Taliban-strijder. (Taliban weet je ook niet zeker, maar hij vuurt met raketwerpers op Amerikanen in een woestijn, dus...) Gallo heeft baard en manen, en zwijgt verder als het graf, wat hem ook al in The Brown Bunny goed af ging. (En hier mag ie zélf zuigen.) De eerste twintig minuten, als de man gevangen wordt genomen, zijn nog wat moeizaam, maar vanaf het plotselinge brute moment dat zich een kans op ontsnappen aandient wordt de film erg spannend en een intense lijdensweg. Gallo sjokt eindeloos door een besneeuwd landschap. Ik dacht Amerika, pakweg Minnesota, maar later blijkt het een diep woud ergens in Oost-Europa. (Natuurlijk, daar martelen de Yanks hun gevangenen.) Gallo krijgt steeds meer honger, eet mieren en bessen, en begint dan te trippen. Tarkovsky-stijl. Het einde is subtiel en toch beklemmend vies.

Le Pont des Arts

Het eerste uur begon ik mezelf hier vermanend toe te spreken dat ik mijn klassieke gitaar-hobby (en zeker het 'notenlezen') al jaren heb laten versloffen, ik bedoel ik zit altijd maar eigen werk te pingelen, ik zou Monteverdi moeten spelen! En ik zou sowieso het werk van Monteverdi moeten horen. 'Amoooor amooor.' Geweldig gebruikt in dat eerste uur, de film gaat dan ook over muzikanten die, nou ja, dat instuderen. En met name dan een jonge zangeres, die twijfelt en twijfelt, en je weet hoe dat eindigt, denkende aan Amy Winehouse. In het parallel-verhaal zit een bleke Thomas Dekker-achtige jongeling, die nergens het nut van inziet. (Niet geholpen door een college, waar de bespottelijke docente enkel zwijgt om de kracht van een of andere schrijver 'aan te tonen'.) Dat is trouwens het rare paradoxale van de film, aan de ene kant wordt kunst keihard belachelijk gemaakt (bijvoorbeeld met een pijnlijk harde maar stiekem toch erg grappige boertige dirigent), en tegelijkertijd proef je ook een enorme liefde voor L'art. De film zaait zodoende allerlei filosofische noties; kun je over kunst wel íets zeggen zonder pretentieus te worden, bijvoorbeeld. Ook zijn er heel wat tegeltjes: als je geen plek in de samenleving hebt kijk je in de spiegel en zie je niets. Maar dan begint het tweede uur van de film, volgt er tragedie (Amoooor amooor terwijl het gas loopt, het hakt erin) maar schiet de film toch door in het pretentieuze, voor mijn gevoel. Weg van het theatraal gestileerde droge Jaoui-achtige begin, die een soort volkse versie van deze film maakte met Le Goût des Autres. Daar zongen ze ook al Monteverdi, opmerkelijk genoeg.

Shaft

De eerste vijf minuten en de laatste drie minuten, die zijn geniaal. Precies dus waar de beroemde tune klinkt. Ik vond er eigenlijk verrassend weinig liedjes van Isaac Hayes in zitten, maar waar ie opduikt is het raak hoor. Als Shaft op het laatst dan eindelijk door het raam vliegt om het ontvoerde meisje te redden bijvoorbeeld, als ik zeven jaar was zou ik enthousiast op mijn bed gaan springen, Shaft de king of cool, saves the day! Zoiets. 'Who is the black private dick that has sex with all the chicks? SHAFT!' Eigenlijk is dat alles wat je van de film moeten weten, en in zekere zin ook alles wat de film zélf weet, want het uur tussen opening en einde is een onnavolgbaar rommeltje. (En eigenlijk een beetje tegenvallend.) Waarom heeft Shaft verdilleme een partner nodig? Hij kan het toch best alleen af. Dit had veel meer Night Moves moeten en kunnen zijn. De leukste scène is nu in de bar; Shaft heeft meteen een mooie dame aan de broek hangen en ontmaskert ondertussen een paar maffiosi.

Sixteen Candles

Toch wel de minste van de John Hughes high school-classics waar zijn muze Molly Ringwald meedoet. Op Ringwald valt hier weer niet te mopperen, al is ook haar rol nogal plat. Moeten wij geloven dat ze op aandringen van een nerd binnen een paar minuten haar slipje uit doet, ook al is het slechts om de arme geek een weddenschap te laten winnen? En dan zijn de dialogen tussen geek Michael Hall (later ook in de Breakfast Club) en zijn love interest (althans in zijn ogen!) nog subtiel; de volledige familie (inclusief grootouders) van Ringwald is hopeloos flauw. En onder dat niveau duikt dan ook nog een malle Chinees, een dermate racistisch stereotype dat je je in het King Kong van de jaren '20 waant. Ik probeer te bedenken waar dan nog wel om te lachen viel, want zo slecht was dit nou ook weer niet hoor, het blijft Hughes zijn forte ten slotte, sfeer op dansfeestjes met muurbloempjes kan ie echt wel maken. De nerd-vriendjes van de geek dan nog even noemen, met o.a. John Cusack, die later dus nog flink promotie zou maken in het genre. Zij denken enkel aan ufo's en dragen sci-fi leipe brillen. Best geinig.

zaterdag 20 augustus 2011

The Whales of August

Aardig eerbetoon van Lindsay Anderson aan twee legendarische diva's: Bette Davis en Lilian Gish. Met name de laatste steelt hier de show, ze straalt zelfs op haar 93(!)e een ongelofelijke kracht uit, én, nog bizarder zou ik haast zeggen, heeft nog altijd dat lieve popperige silent movies-hoofdje, want Gish speelde dus al de hoofdrol in Birth of a Nation (zo'n beetje de geboorte van de film!) en dat is een jaartje of zeventig eerder. Bette Davis heeft hier een toepasselijke bitchy rol, maar ook een vermoeiende. Ze blijft maar zeuren. Ik vind dat Lindsay Anderson (of het script) best wat sentimenteler had mogen zijn, ik bedoel we hebben het hier over een niemendalletje van twee kibbelende zusjes, die o.a. ruziën over het aanbrengen van een nieuwe ruit ('zijn we toch te oud voor') en een geflopte Russische baron die komt dineren. De baron wordt wel op de juiste manier neergezet, een tikje tragisch en toch lichtvoetig en frivool. (Prima werk van Vincent Price met Werner Herzog-accentje). Maar verder is het dus vooral een feestje van Gish, rond scharrelend, tegen zichzelf pratend, en hopend dat de walvissen nog eens langs komen zwemmen, zoals ze in hun jeugd deden. Maar komen ze? Ik zei het al, deze film is no nonsense.

This Gun for Hire

Veronica Lake! Wat een coole, nonchalante dame is dat toch. Ze schittert in deze amusante noir, gebaseerd op een boek ('this pulpromannetje voor cash') van Graham Greene. Ik vond dit eigenlijk een vrij komische film, ondanks dat Alan Ladd (de werkelijke hoofdrolspeler) een Thomas van Luyn-achtig creepy mannetje is, die moordt en nietsvermoedende meisjes slaat. Hij is huurmoordenaar, omdat zo blijkt, zijn tante hem als jongetje sloeg, tja, het ís een verklaring. Hij raakt gemixt in een plotje rond poison gas, double crosses in nachtclubs, kortom the usual. Maar toch alles lijkt een lichte touch te hebben, de evil genius behind alles is bijvoorbeeld net die Mr. Dawes uit Mary Poppins. (De stokstokoude bankdirecteur, ook hier is het oudje immobiel, en sopt continu koekjes in de melk.) Veronica Lake verschijnt zelf ten tonele met een gezongen goochel-act, de kaarten komen later nog van pas. Een dikzak impresario toont zich tevreden en neemt haar mee naar LA, waar zich zodoende alle personages verzamelen. De assistent van de impresario kerel is dan weer net Erik van Muiswinkel. (En hij helpt met sardonisch plezier met het afvoeren van bewusteloze dames.) Het einde is dan weer wel behoorlijk serieus en hard, en ik geef toe, ik zat vast op het verkeerde spoor. Misschien nog eens kijken, de film is d(i)e moeite zeker waard.

A River Runs Through It

Op het ILX-forum stond een poll over Redford's films. Die man zijn regie-status (ik dacht ook meteen van 'ah interessant') is in feite alleen op Ordinary People (geweldig) en Quiz Show (bijna geweldig) gebaseerd. Prima boekverfilmingen, dus daarom ook deze maar gekeken. Valt tegen. Ik weet niet hoeveel van de voice-over rechtstreeks uit het autobiografische verhaal van Norman Mclean is overgenomen, maar ik vond het matig. Ook in taal bedoel ik. Beetje pseudo-literair zelfs. Als het hoofdpersonage een liefdesgedicht pent schrijft hij ook 'de maan schijnt en ik denk aan jou'. Nou ja zoiets dan. A River Runs Through It moet het hebben van twee dingen; fenomenaal mooie beelden van Montana (nóóit geweten dat die staat zo mooi was, zo bossig ook) en de Koyaanisqatsi-achtige activiteit van het vliegvissen. De lijnen zwiepend boven het water, het heeft iets magisch. Een priester leert het zijn twee zonen. Eentje wordt respectabel professor wordt. Dat is Craig Sheffer, een man met een nogal Picasso-achtig verwrongen hoofd, ik zou haast zeggen aangenaam lelijk. De ander is een good for nothing, en een jonge wildebras, gespeeld door Brad Pitt, hier nog voor zijn doorbraak, maar je ziet al dat ie groot gaat worden. De oudere broer bekommert zich om de uitspattingen van de jongere, maar bewondert hem stiekem ook. Daar had de hele film over moeten gaan, hun laatste vis-tripje, maar nu is er ook nog de verplichte romance, en, zoals ik al zei, veel te veel voice-over. Een ding moet ik de film nagegeven, ze wint aan kracht richting het einde, door de tijd (dit speelt zich allemaal af in 1920 of zo) en door het gevoel van 'gloom and doom', krijgt het nog wat van een ruraal The Great Gatsby ook! (Met andere woorden, het boek zal echt wel goed zijn.)

Bus Stop

Yi-haaa! Een tijdje is dit best vermakelijke maar superflauwe hilbilly-onzin, met Marilyn Monroe als begeerd object, die kostte wat kost moet worden binnengehaald. Don Murray als de boerenkinkel maagdelijke rodeo-jongen, die nog nooit van de boerderij is geweest, weet daar maar één manier voor. Níet opgeven, behandelen als een rund, desnoods lasso je ze naar d'r bruiloft, hoe hard ze ook tegenstribbelt. Ook de bijrollen doen vrolijk mee met de geintjes ten koste van het vrouwelijk geslacht; twee journalisten (van 'Life Magazine') fotograferen het achterwerk van Monroe, die juist in een tasje naar haar lipstick zoekt, om goed op de foto te komen. Maar het einde maakt het echt te bont, natuurlijk moet 'het meisje' ondanks dat ze de hele film keihard 'NEE' heeft geroepen, toch veroverd worden, en hoe krijgt het script haar dan zover? Door haar te confronteren met haar "sletterige" verleden, ze mag haar handjes verdilleme wel dichtknijpen dat er nog ie-mand iets met haar wil! Nu zal ik verder niet de internet-ridder die fictieve ladies in distress beschermt uithangen hoor, zo vond ik zelf natuurlijk het serveerstertje Hope Lange (haar debuut, trouwde na de opnamen grappig genoeg uit vrije wil met Murray) weer erg leuk. (Leuker dan Monroe zelfs, die hier nogal wit geschminkt rondloopt.) Twee andere beelden die bijblijven zijn de rauwe hamburgers die Don Murray op eigen verzoek geserveerd krijgt, en de sit-ups die ie doet. De man was fit! Niet eens een sixpack maar, káársrecht, beter dan Bale in American Psycho.

vrijdag 19 augustus 2011

Three Businessmen

Gelukkig hij kan het nog wel, Walker was niet best, maar dit is weer een beminnelijk gekke Alex Cox-film, niet in geringe mate dankzij hem zelf, in een van de twee hoofdrollen. (De derde zakenman verschijnt pas heel laat, voor een bijbelse grap.) Alex Cox heeft een expressieve kop ergens tussen Postbode Siemen en David Lynch, waarmee hij aanstekelijk zijn dédain voor zijn opgedrongen zakentrip-kompaan kan uitdrukken. Dat is dan weer een Danny De Vito-mannetje (met een vleugje Nicholas Cage) en een archetypische Amerikaan vol aanstekelijk stupide theorietjes en zelfvertrouwen, en af en toe een panic attack. De twee zakenmannen ontmoeten elkaar in een opvallend leeg hotel-restaurant; in het mooiste shot van de film loopt de dikkige Amerikaan naar de keuken waar de camera een cirkel maakt om weer terug bij hem uit te komen, waar zijn tafelgast zich inmiddels bij hem heeft gevoegd. Later blijkt het hotel (creepy Barton Fink-stijl) überhaupt nogal leeg. Zelfs de Djokovic-achtige desk clerk is pleite. De zakenmannen gaan de straat op, op zoek naar wat eten. Maar dat is zo eenvoudig nog niet. Iedere lezer weet dat ik gek ben op die After Hours wandering-films, dus ook deze vind ik (hoewel in feite niet meer dan een nog geen tachtig minuten durend niemendalletje) zeer vermakelijk. Three Businessmen drijft op 1 surrealistische grap, die ik toch verdomd laat doorhad, grappig hoe lang je goedgelovig blijft, zolang de personages dat ook zijn.

The War of the Roses

Het verschil met het veel leukere Throw Momma from the Train (ten slotte ook een black comedy onder regie van De Vito) is simpel; daar is alles over the top en niet serieus te nemen, terwijl het hart van dit verhaal, een keiharde huwelijkscrisis, eigenlijk toch te tragisch is. Zo erg valt er niet om te lachen. Een film die zodoende op twee gedachten hinkt. Is het een grap, of om the uilen. Om eindelijk uit te komen op een vreemd soort tragische versie van Home Alone-, in dit geval dan Home Alone Together-slapstick-waanzin, met inzet van elk mogelijk wapen. Inclusief honden, katten, auto's en paté. Al typende denk ik, misschien is het probleem nog simpeler, Michael Douglas ziet er hier wel hilarisch uit, en komiek is ie duidelijk niet. Kathleen Turner als zijn eega, die zijn leven (en vice versa) kapot maakt, evenmin.

Big Night

Als ik me niet vergis ooit door Annet Malherbe laten zien in Zomergasten, een fijne kookfilm, al lijkt me het klapstuk, een Timpani, helemaal niet lekker. (Enorm pasta-ding met korstje en inhoud.) Bizar off-topic maar door de nostalgische ode aan de Italiaanse cultuur (geïmporteerd naar de States van de fifties) kreeg ik ineens het idee dat de Drie Grote Wielerrondes eigenlijk elk jaar van plek zouden moeten wisselen. De Italianen verdienen best een Avondetappe, zeg maar. En ze hebben ook sentimentele liedjes. Twee Italiaanse broers (Primo en Segundo) runnen een culinair geniaal restaurant, zonder klandizie, want die willen, 'how do you call it', 'ot dogs'. Ian Holm heeft wel een ideetje: 'ik nodig mijn goede vriend de crooner uit.' Hij barst sowieso van de ideeën, die Holm, en geeft weer een aanstekelijk masterclassje in acteren, in dit geval extatisch enthousiast, totaal overdreven. En dat past prima. Toffe kerel. De grote nacht wordt natuurlijk zowel Felliniaans gezellig als een mislukking, met onder meer polonaise en het oplaten stijgen van servetjes, door er de hens in te zetten. Aan het eind mag love interest Minnie Driver nog even oogverblindend (en in feite totaal overbodig) Sophia Loreniaans als een meermin uit zee tevoorschijn komen, en rest er nieters meer dan berusting onder het genot van een eenvoudig gebakken eitje. (Dat was de slotscène die Malherbe aanstipte, zeer terecht) Fraai slot van een film die nog wel wat dieper had mogen (en ook kunnen) gaan. Marc Anthony heeft trouwens nog een nerdy zwijgend bijrolletje als manusje-van-alles-ober. Geweldig lilluk kereltje eigenlijk voor een superster die tot vorige maand met J. Lo was getrouwd. Maakt hem juist sympathiek. Heden ten dage heeft ie en film noir-hoofd, al is zijn acteercarrière geloof ik nooit van de grond gekomen, had ongetwijfeld betere dingen te doen...

Morocco

Ik grasduinde door het thirties-gedeelte uit mijn Blackbook of Movies, en noteerde er een hele zwik. Morocco is het oudste (1930) en eerlijk gezegd nu niet bepaald een briljante start van dit 'cinefiele vodje aantekeningen'. Marlene Dietrich, ik zal er nooit wat in gaan zien, en dan was ze hier ook nog lang niet op de toppen van haar kunnen. Haar stem is nog niet rokerig sexy zoals later (en zelfs gewoon matig) en haar acteren is ook niet best, wat niet zo vreemd is want ze sprak geen woord Engels, elke regel moest haar fonetisch worden voorgezegd. Logisch dus dat de beste (en beroemdste) scène uit een nightclub-act bestaat. Marlene komt op in broekpak, en verzekert zich zodoende van een lesbische fanbasis tot het einde der tijden, zeker als ze een vrouw vol op de mond kust (1930, mensen) terwijl haar tegenspeler Gary Cooper koket met de ogen knippert en een bloemetje achter zijn oor steekt. Jaja! De rest van Morocco swingt heel wat minder, en is zelf opvallend arthouse-stil, ook door het nagenoeg ontbreken van een orkest-soundtrack. Twee mannen strijden om de gunsten van Marlene (een rijke koloniaal en een legionnaire) maar een echt verbaal bitchfest wordt het helaas niet. Ze hebben zelfs eindeloos veel respect voor elkaar. Toch een beetje saai zo.

donderdag 18 augustus 2011

Le Beau Mariage

Het meisje hier roept (in tegenstelling tot Café Lumière) alleen maar haat op. Een bewussie van Rohmer, in dit deel uit zijn komedie-serie. (Komedie is een zeer groot woord, maar inderdaad voor zijn doen lichtvoetig, met zelfs wat popcornige electro-deuntjes!) Een kordaat petit brunettetje (ik moest aan Yvonne Kroonenberg denken!) bedenkt op een dag te gaan trouwen. Met wie weet ze nog niet, maar trouwen gaat ze. En als het kind iets in haar hoofd heeft moet het gebeuren. Ze zet het allemaal akelig vol van gedroomd vertrouwen uiteen tegen haar blonde hockeymeisje-vriendin, en die heeft nog wel een neef voor d'r. Neef is advocaat, corpsbal en maar een nerveuze lafbek, want hij laat zich de attenties ongemakkelijk welgevallen, zonder hints te droppen van vóór of tégen deze affectie. (Al had dat waarschijnlijk toch geen effect gehad.) Het meisje droomt dus groter en groter, wachtend op een telefoontje, en hem dan maar weer zelf bellend, geen enkele smoes accepterend. Dat resulteert in uiterst pijnlijke taferelen, waar nauwelijks naar te kijken valt, voor deze romanticus. Maar dan komt de meesterzet van Rohmer. Aan het einde heeft de advocaat dan eindelijk moed voor de waarheid verzameld en wordt het irritante wicht verbaal, nou ja, vernederd bijna! En wat denk je, krijg je tóch bijna medelijden met het pruillipje.