vrijdag 31 augustus 2012

Bill & Ted's Excellent Adventure

Een mens vraagt zich af of Keanu Reeves tegenwoordig verder zou komen dan een YouTube-kanaal. Ook in deze überblije melige komedie bakt hij er weer helemaal niets van. En om nou te zeggen dat er zoveel van hem gevraagd wordt... Dan doet zijn maatje Aron Winter het beter; lees Clerks-droger. Beide 'dudes' (het 'gedude' is niet van de lucht) wanen zich in hun garage de opvolgers van Iron Maiden, en het zijn precies de muzikale grappen die de film nét redden. (Socrates versus de wisdom van Kansas, de band.) Bill & Ted doen bij elke geslaagde ingeving een playback pingelriffje, als hun eigen variant op de high five. Op school wil het echter een stuk minder rocken, eh, vlotten. Gelukkig valt er een tijdreistelefooncel uit de lucht - woah! - waarna het, kuch, excellente avontuur begint. Het tweetal reist door de ganse historie, al blijft een gewaagder figuur als Jezus natuurlijk uit beeld. De scriptschrijvers hebben zich ongeveer net zo diep ingelezen in de 'historical figures' als de dudes zelf, zodat de grappen beperkt blijven tot 'hey Fruit Dude'! (Sigmund...) Het is geen toeval dat het mooiste momentje helemaal niets met historie van doen heeft, maar met de future. Men luistert dan kennelijk nog altijd naar lekker foute eighties-rock powerballads! Het dansje dat volgt is dan weer nét niet leip genoeg. En waarom pakt Clarence Clemons niet even zijn saxofoon? Gemiste kansen! Zoals het ook wachten blijft op de cameo van Eddie van Halen...

The Blair Witch Project

 Dat het Amerikaanse volk net zo lawaaiig is als het onze wordt ook hier weer bewezen. Wat blijft die griet maar kleppen zeg! Het zullen (van twee kanten...) de zenuwen zijn, maar zeker in de eerste helft vond ik al het gebabbel maar irritant. Als het nou wat diepgang verschafte aan het project zelf, maar het is toch vooral veel typisch improvisatie-geschreeuw. Over de verdwenen landkaart bijvoorbeeld, die dan nog niet eens door 'de heksen' blijkt te zijn gejat! Een drietal documakers (met een hoogvoorhoofdige goth-leidster) trekt 'The Territory' van Maryland in, op zoek naar sporen van heksenpraktijken. Dat soort klusjes moet je aan de Witchfinder General overlaten, en al snel slaat de groepspaniek toe. Te snel eigenlijk, want ik vond het gebeuren op dat moment nog helemaal niet spannend. Dat wordt echter goedgemaakt gedurende de prima tweede helft, waarin de hysterie wel op zijn plek valt en men los mág. Te beginnen met het tot leven komen van tal van black metal-albumhoezen. Wicca-kruizen in zwart-wit, WickerMan-stropoppen, en dan plots stroperig bloed – of is het hersenvocht (iiek!) – in kleur. Goede zet om de personages zowel in brak zwart-wit áls retro-kleuren de 'film in film' te laten schieten. De laatste tien minuten zijn het sterkst, met een aandoenlijke monoloog in tranen, en uit het niets een urbane structuur in het bos. Dat is prompt enger dan verdwaald zijn. De zeurende spanning wordt nooit opgelost in een onvergetelijk Abu Ghraib-achtig shot, waar ik stiekem op hoopte, maar daar is het ook de film niet voor. Puur suggestie.

Little Caesar

Deze vroege gangster-talkie moet het doen zonder de onvergetelijke Cagney, die in hetzelfde jaar met grapefruits in de weer was. Edward G. Robinson is echter bijna net zo'n grote naam, en hij 'klopt' misschien wel 'beter' als mob-baas. Een klein driftkopje, geleid door ijdelheid (hij kamt continu zijn haar). Robinson was vroeg oud, maar hier heeft hij zelfs nog wat babyvet. Robinson begint als small time hoodlum met zijn mattie Douglas Fairbanks, ze eten rustig een bordje spaghetti nadat ze een tankstationnetje hebben beroofd. 'Waar doen we het toch allemaal voor?', peinst de ambitieuze Robinson. 'Dames!' oppert de aalgladde danser Fairbanks enthousiast. 'Pff', antwoord Robinson, en niet zomaar. Ze verleggen hun werkterrein naar de grote stad, waar de crimesyndicaten kennelijk dermate om voetvolk verlegen zitten dat de plattelandsboefjes prompt aan de slag kunnen. Wat volgt is een braafjes in beeld gebrachte 'rise'. De makers worstelde nog me thet in beeld brengen van geweld. Homoseksualiteit kon blijkbaar wel door de beugel, en daardoor wordt de film steeds Italiaanser melodramatischer. Een ganglid annex kleermaker (immer een ouderwets Hollywood-teken voor gayness) verlustigt zich aan de machtige Robinson in diens nieuwe pak. Robinson geilt intussen niet enkel op zichzelf, hij probeert ook zijn oude maat Fairbanks in te palmen, die, ware hij niet zijn beste vriend, allang het loodje had gelegd. 'That's what I get for liking him too much'. De daaropvolgende close-up van zijn gezicht zegt alles.

donderdag 30 augustus 2012

The Silence

Werd Mohsen Makhmalbaf hier gesponsord door Unicef? Of op zijn minst geïnspireerd door hun kalenders, want die komen hier vlekkeloos tot leven. Een eindeloze stoet on-waar-schijnlijk lieve, mooie, lachende kinderen. Van enige meta-schuring is hier totaal geen sprake. Het begint met een bijna Russisch blond (en 'ziener'-blind) mannetje, dat met zijn moeder een brood koopt. De 'broodmeisjes' staan in een rijtje opgesteld, en schitteren in jurkjes die bewijzen dat Robijntje ook in Iran wordt verkocht. Met het brood op zak vertrekt het menneke – ondanks zijn jeugdige leeftijd en handicap – naar zijn werk. Daarbij wel begeleid door weer een ander wereldwinkellegpuzzel-meisje, getooid met Indiaanse vlechtjes. En dan heeft u haar nog niet zien dansen! Aangekomen in de stad wordt de film beter. De blinde jongen moet watjes in zijn oren doen, want anders volgt hij prachtige stemmen en dito muziek. Zijn baan ligt in het verlengde daarvan, want hij werkt in een heuse 'luitenshop'. Dáár had ik wel een uur willen blijven. een oude man met een bekende stem en nepperige snor (zal eerder in Iraanse films hebben rondgelopen) is de nukkige baas, en het vlechtenmeisje maakt Bollywood-moves. Al snel laat het hoofdpersonage zich echter weer afleiden, en niet zomaar. Hij waant zich (door zijn dichtgestopte oren?) eerst Beethoven, en in het allerbeste meest Makhmalbafse moment komt hij de Iraanse Mozart tegen. Tóen kon ik om zoveel cheesyness wel lachen, maar was de film ook wel zo'n beetje om.

A Kind of Loving

Ditmaal staan we ook bij de vaak zo magische Schlesinger aan de kitchen sink. Te lijden. A Kind of Loving (en niet méér dan dat!) moet een van zijn bitterste films zijn. Het maakt eigenlijk niet eens uit hóe huwelijken worden gesloten, of het nou door de ouders geregelde uithuwelijking is, of de moderne chronische besluiteloosheid. Relaties: het ontbreekt ons aan instinct. Teveel hersens om te twijfelen, en teveel dier om niet gevangen te raken in de lusten. A Kind of Loving begint met een geslaagde bruiloft (een teken van een goeie film hè). De fotograaf maakt portretten ('hold it'!) terwijl de ondertiteling in die pauzes verschijnt. Hoofdpersonage Vic bewondert zijn zus (zij is het die trouwt) en voelt dat zijn moment ook maar eens moet gaan komen. In het fabrieksstadje (waar de jongens en meisjes van het werkvolk elkaar in de fabriekskantine treffen) spot hij een knap ding. Hij dringt zich slim aan haar op, zonder creepy te worden, en kortstondig ontstaat een mooie romance. Toch volgt het enige échte magische momentje pas als Vic van een familiediner wegrent, en de reden daarvoor op een briefje aan zijn glimlachende zus laat zien. Het is meer het hébben van de relatie, dan de relatie zelf die hem bevalt. Eindelijk een kans op 'vleselijke conversatie'. De tweede helft van het verhaal werkt toe naar hét moment, waarna Vics huiselijke leventje prompt in elkaar stort. Hard en pijnlijk, en hoe 'evil' de schoonmoeder ook is, uiteindelijk is het zijn eigen schuld. En als hij alleen op de wereld op een stationsbankje ligt heeft hij in tegenstelling tot Billy Liar geen fantasiewereld om in te ontsnappen.

All the Marbles

Als fictiesport is worstelen natuurlijk ideaal voor een fictiefilm. The Wrestler bewees de tragische kantjes, cultfilm All The Marbles doet het op een levensechte feel good manier, en grotendeels zonder flauw te worden. Het zijn hier geen verlepte veteranen die elkaar met tegels tot moes slaan, maar schaarsgeklede dames. Beachvolleybal is er niets bij, en in deze theatrale context voelt dat ook heel wat minder ongemakkelijk. Peter Falk is in maximum overdrive (en met vissershoedje) waanzinnig lollig op dreef als de coach van een 'tag team' (een blondine en een brunette, natuurlijk). Ze beginnen onderaan de ladder, en in het ijzersterk eerste half uur is de film een ware Wendersiaanse roadmovie. (Het zal door Falk komen.) 'It's not that you're a bad manager, you're just a lousy human being'! De manager moet als een bijbel Salesman alle trucs uit de kast halen om zijn dolls te verkopen, en tot zijn woede troggelen de louche Eddie Coyle-achtige organisatoren hem ook enkel geld áf. 'If you ever need a true friend, buy a dog'. In de aftandse auto draait Falk opera aria's van cassettes, maar de film neemt nooit tijd om eens een lekker lang fragment te laten horen. Halverwege meent de film toch een stevige versnelling richting een echte sportfilm in te moeten zetten. Niet geheel onverwacht, toch wat jammer. Nadat de dolls hun absolute dieptepuntje hebben gehad (hint: Duran Duran) volgt de 'rise'. Regisseur Robert Aldrich brengt het grote “titelgevecht” in zijn 'finale opus' bijzonder uitgebreid in beeld, maar stiekem is de piekfijne door Falk gedirigeerde schmaltzy entree het leukst. En zo hoort het ook bij worstelen.

woensdag 29 augustus 2012

La Dolce Vita

Echt zo'n film die zó bekend is dat je bijna het gevoel krijgt hem al gekeken te hebben. Er zullen wel fragmenten bij Zomergasten zijn langsgekomen, of hun sporen elders (Woody Allen!) hebben nagelaten. Het eerste uur zag ik de klassieker-status er nog niet aan af. Het leek me een soort Roman Holiday voor volwassenen. Journalist op stap met buitenlandse ster. En ik zou één Hepburn nog niet inruilen voor honderd van deze Ekbergs. Net toen ik me begon af te vragen of dit die film met 'de fontein' was, was het zover. De sequentie leidt prompt een spetterende niveaustijging in. Het begint met een harpje van Rota, een zwerfkatje, en dan dus de fontein. Meer melancholie dan erotiek, en het brengt de hoofdrol van Mastroianni tot leven, ook omdat Ekberg – eindelijk! – uit het verhaal vertrekt. Het tweede uur is magistraal. De journalist Mastroianni ontmoet voor het eerst in tijden zijn pa weer, die volkomen uit zijn habitat in Rome verkeert. Vader (een prachtfiguur) countert al die nieuwe indrukken eerst met mooie praatjes (onder andere in een vrolijke nachtclub) maar krijgt later de deksel op de neus. Je realiseert je dat ellende één streepje voorbij maximaal geluk ligt. Alsof geluk op zichzelf al een reden is om je alvast maar depri te gaan voelen. (Een stemming die Mastroianni hier personifieert, en dan heb ik het nog niet eens over zijn tragische vriend Steiner, ook zeer belangrijk ná de fontein.) Het laatste uur van de opvallend ingewikkelde sixties-hit lijkt helaas weer wat meer op het eerste. Maar nu is de wanhoop in de decadentie wel voelbaar, al blijft het hart voor mij toch echt in het midden zitten. Bijvoorbeeld in het 'serveerster'-intermezzo.

Monsieur Hire

Daar is ie weer hoor. Het kalende Poetin-kereltje uit Tenue de Soirée. Een groot hoofd op onwerkelijk smalle schoudertjes. En opnieuw wordt hij betrokken bij een soort driehoeksverhouding, al is die hier vooral crimineel. Niet voor niets werd de film gebaseerd op een boekje van Simenon. Ik ging er eens goed voor zitten. L'Horloger de Saint-Paul was ten slotte een van de tofste films van mijn kijkjaar tot nu toe. Ook nu begint het hoopgevend. Een rechercheur met een melancholieke Jandek-kop in een houtje-touwtje jas is op bezoek bij Monsieur Hire. De agent doet filosofisch, onzeker en raar, maar twee tellen laat de film hem los. We blijven bij Monsieur Hire. Helaas. Het kleine kleermakertje, kijkt 's avonds Grunbergiaans eenzaam uit zijn raam naar de overbuurvrouw. Dat is de niet meer zo jonge Sandrine Bonnaire, of zo voelt dat toch, dat krijg je als je op je veertiende al in dit soort rollen bent begonnen. Het was echter pas 1989! Veel kon er dus helemaal niet veranderd zijn bij Bonnaire, en ze doet (dus) van oeh la la met de gordijnen open. En Monsieur Hire maar kijken. Dat kan niet goed blijven gaan, en al snel dringt het meisje zich aan hem op. Meneer Hire is blij zijn ei kwijt te kunnen – hij eet ze ook letterlijk met smaak – maar de kijker en hijzelf weten best dat, er bij al deze onverwachte aandacht iets niet in de haak is. Had een mooie film noir kunnen zijn, wordt een volslagen chaotische blauwige Kieslowski-film met een overdaad aan stijl en haast.

Footloose

Kevin Bacon danced himself out of the womb! Dat had ik nou nooit in hem gezien, maar de meeste beroemde acteurs zijn (logischerwijs) al vroeg begonnen en aangezien ze ook de looks hebben word je dan een idol. Hier treffen we Bacon in een glad gechoreografeerde eighties-musical. Dansen is in dit soort films meer acrobatisch (of lollig) bewegen; dit is na The Fly alweer een film waar de hoofdrolspeler zich aan Epke Zonderland-oefeningen waagt. De back story rond Bacons entree in een small town is nogal vaag. Zijn moeder is bij haar familie ingetrokken, zijn pa is pleite, maar tijd om dit krasje echt uit te diepen is er niet. (Bacon had gewoon 'uit logeren' kunnen gaan in de grote vakantie.) In het dorpje heerst een ware refo-mentaliteit: dansen en popmuziek zijn verboden. Het leek me eerst wat overdreven, tot ik aan de dubstep-brief dacht. It is happening today! Bacon gaat daar wat aan doen, maar voor ie daartoe komt maakt ie nieuwe matties. Waaronder Chris Penn! Bewees die eerder dit kijkjaar al te kunnen soulshouten, hij waagt zich hier – met veel tegenzin – aan de danspasjes. Lori Singer (als de Madonna-achtige dorpsdeerne, tevens dochter van priester Lithgow) heeft er heel wat minder moeite mee. Wow. Het leukste meisje (een piepjonge Sarah Jessica Parker) is het hulpje van deze queen bee. Als zij Bacon (die een hipster-stropdas draagt) voor het eerst in de schoolgangen tegenkomt roept ze enthousiast: 'That tie is fabulous, don't let anyone tell you otherwise.' En Bacon intussen maar naar haar knappere vriendin kijken. Aww.

dinsdag 28 augustus 2012

True Grit

Het origineel. Ze ontlopen elkaar bijzonder weinig, dit mag dan de klassieker zijn, ik vind dat de Coens in hun remake zeker nog flink wat hebben verbeterd in de details. Vooral qua actie (misschien logisch) en ook met een paar hele toffe nachtelijke scenes, die zijn hier weer verschrikkelijk day for night. True Grit moet het hebben van een beter geslaagde 'ruimtelijkheid' in de ouderwetse western-landschappen, én toch ook wel van John Wayne, die als een soort oude clown/Aart Staartjes, met de stem van Arnold Gelderman de oude schietgrage marshall speelt. Het meisje dat hem inhuurt is hier íetsje ouder, een stuk minder wijsneus (en dus minder schattig). Dit kind wordt al 'm'am' genoemd, en terecht. Ze heeft de touwtjes bijna té stevig in handen. In een leuke running gag countert zij het wild west-'kapitalisme' door continue te dreigen met een advocaat, en door om bonnetjes te vragen. De toon is verder heel warm, bijna die van een familiefilm. In een van de leukere details spendeert de film best wat aandacht aan 'de familie' van de marshall; een kat en een oude Chinees. John Wayne en zijn Chinese maat kaarten wat af; vind ik altijd leuk hè. De Texaanse ranger die in de Coens-versie door Matt Damon werd gespeeld is hier al snel niet meer creepy, en ook veel vaker in beeld. Drie unlikely friends, kuierend door de indian territory. Jammer dat ze de 'man in bearsuit' niet tegenkomen.

The Fly

Het moest er toch een keer van komen. Laatst nog zitten grappen over hoe spannend ik deze film vond als elfjarige: ik haakte af toen Goldblum op weg naar zijn 'vliegstatus' extra suikerklontjes in de koffie begint te gooien. Dat is pas na een minuut of 40, dus ik was al met al nog best ver gekomen. Ditmaal zag ik op dat moment nog niets engs in, maar tien minuten later piepte ik wel anders! Op Clean, Shaven-achtige wijze begint het lijf van Goldblum uit elkaar te vallen, waar “bloedkanker”-vlekken toch al woekerden. En ja, dat fokt toch wel met mijn diepste angsten hoor. Ik leerde bij deze kijkbeurt nog dingen over mezelf, die ik als jong menneke alleen maar onbewust kon voelen. Zeer speciaal wel. Voor en na die intense momenten is The Fly een lekker maffe typische Cronenberg-exercitie. Goldblum heeft een geniale 'mat', en brengt vanaf het begin al de juiste energie. Cronenberg heeft helaas weinig tijd om bij het 'maagdelijke wetenschapper leert the flesh kennen'-thema stil te blijven staan, maar dat de film AIDS-paranoia echoot is toch al overduidelijk. Het valt nog mee dat ie niet naar een maagdelijk meisje gaat zoeken om van zijn 'toestand' te genezen. (Denk aan het tribale bijgeloof.) Tegenspeelster Geena Davis heeft een wat moeizamere rol, ze moet beginnen als journalist die de touwtjes in handen heeft, maar wordt dermate 'overspeelt' dat ze de rest van de film gedwee (en met pruillipje) achter Goldblum aanhobbelt. Pas als de hysterie losbarst weet ze de juiste toon weer te vinden. Die laatste fase is Notre Dame-grotesk, maar heeft ook nog tijd voor een prachtige speech. De 'politiek' van insecten! Howard Shore-strijkjes zwellen aan, en Goldblum ratelt als 'the incredible shrinking man'. Even existentieel. Enige minpuntje: waarom vliegt hij aan het einde niet ongrijpbaar weg? Dat had ik nog magischer gevonden.

Ermo

Betrekkelijk ouderwets aanvoelende Chinese film, door de nadruk op ambacht en boertige humor. Wat betreft het eerste aspect lijkt Ermo op de klassieker Ju Dou. Hier worden echter geen zinnelijk rode stoffen geverfd, maar druipende 'twisty noodles' gekneed. Met de voeten. Een mooi procedé dat we alleen wel veel te vaak krijgen te zien. De oeroude verkoopkunsten (of beter het oude Maoïstische leven) worden op 'farcistische' wijze tegenover 'Westerse' consumptiedrang geplaatst. Zodra de deegkneedster (de Ermo uit de titel, spreek uit Irma) door de buurman mee naar de stad wordt genomen verandert haar wereldbeeld to-taal. In een klap is ze haar stokoude echtgenoot vergeten. Televisie! Wow! De satirische grappen zijn merendeels flauw (en hebben in een letterlijke noedel-film vooral betrekking op eten). Uiteindelijk zit er toch wel een bittere laag in, die mooi aansluit bij het recente kapitalisme is failliet-thema. Ermo wil zó graag de tv hebben (en dat vooral om haar buurvrouw af te troeven, hét teken van kapitalistisch denken) dat ze zichzelf kapot werkt. Maar wat als ze dat niet zou hebben gedaan? Zou haar leven dan niet bikkelen voor nóg minder zijn geweest. Dé reden om Ermo te kijken is dat de film in de verstilde momenten (en zeker in de tweede helft) de unieke jaren vangt waarin China inhaakt in die 'rat race'.

maandag 27 augustus 2012

Coogan's Bluff

Siegel dacht: het moet toch nog wel rechtser kunnen dan Dirty Harry. Daarom laat hij Eastwood hier opdraven in diens natuurlijke habitat-uitrusting. Die van een cowboy. Verzin een groep die wel eens 'last' heeft van discriminatie, en ze krijgen het hier van 'm voor de kiezen. Het begint met een indiaan (Eastwood refereert niet eens aan hem als mens), maar daarna zijn vooral vrouwen (en hippies) het slachtoffer. Het lollige is (en de film ís zo bizar dat ie wel een beetje grappig wordt) dat Eastwood tegelijkertijd álle vrouwen in de film aflebbert. Als een aap. En de vrouwtjes vinden het héérlijk! Ze zijn sowieso gek op zijn pointy laarzen natuurlijk... Wilde ik als tienjarige ook altijd. Nooit gehad, helaas. Sheriff Eastwood gaat naar New York om een verdachte op te pikken, maar belandt in zijn ergste nachtmerrie: softe linkse bureaucratie. Vrouwen die zich meer om de dader bekommeren dan om de slachtoffers, en als Eastwood een en ander met wat klappen wil herstellen worden zij kwaad op hém. Waan-zin. Er blijken zelfs negroïde politie-agenten in New York! (Eastwood schuift 'r een als een zwerver opzij.) Het spijtige is het ontbreken van zelfspot. De mensen in New York zien Eastwood constant voor een Tex(aan), waarna hij ze zuchtend verbeterd: Arizona. Maar als een hoertje hem uitmaakt voor Texan Faggot zwijgt ie als het graf. Wat een watje.

A Short Film About Killing

Ik ben altijd gevoelig voor geweest, de gruwel van de doodstraf, zoals bijvoorbeeld verbeeld in Dead Man Walking. Tijdens het Poolse A Short Film About Killing moest ik denken aan Saddam, absolute tiran, maar zijn einde vond ik ergens naarder dan dat van Khadaffi. Diens dood was gepast bruut. Juist het zogenaamd geciviliseerde van zo'n doodstraf. Kieslowski is normaal een afstandelijke estheet maar toont zich hier voor zijn doen óók vrij concreet, begaan, en bruut. Minder hermetisch. De moord in deze film duurt ein-de-loos, je zou bijna wíllen dat Kieslowski zijn gebruikelijke koele afstand hield. Voor de daad heeft de krullenkop als een van de gekten uit John Hustons Wise Blood door een grauwbruine stad gedwaald. Kieslowski filmt hem en andere personages dicht op de huid, met een soort bolle lens wat nóg claustrofobischer werkt. Parallel aan de dwalende jongen zien we een advocaat. En die lijntjes komen in deel twee even logisch als naturel bij elkaar. Daarin volgt dus nóg een killing, en ook die is naar. Kieslowski brengt intussen zelfs wat Dancer in the Dark-melodrama in het verhaal, met een kapotte familiefoto (in zekere zin de reden voor de daad, zoals de jongen in mooie scene aan de advocaat uiteenzet) én wat opera op de soundtrack. (Dit is een langere versie van aflevering 5 van Dekalog.)

Speed Racer

Als een film sinds 1992 in productie is, en pas eind '00s verschijnt, weet je dat je met een moeizaam werk van doen gaat hebben. De vraag is of Speed Racer een cultstatus kan bereiken, met een budget van pakweg 100 miljoen... De Wachowskis die de manga-verfilming uiteindelijk op zich namen hebben een soort techno Flintstones gemaakt. Dit is eenzelfde soort live action versie, zelfs John Goodman is er weer bij. Alleen hebben de bros de humor vergeten. Die moet nu komen van een mollig knaapje met een ouderwetse pet, en zijn beste maat: een aap. Da's meer iets voor 1919, en dat terwijl Speed Racer voor de rest retemodern is. Zelfs zónder 3D (waarvoor de film denk ik te lang in ontwikkeling was). Visueel is de film verbluffend, en aanstekelijk in zijn neppe Miike-overdaad. De zuurstokfelle kleurtjes buitelen over elkaar heen, net als de race-wagentjes. Emile Hirsch (vreselijk Ronaldo-mannetje) speelt een racer, die in de voetsporen van zijn verongelukte broer probeert te treden, tegengewerkt door een verwarrende overkill aan schmierende slechteriken. In de toekomst bestaan race wedstrijden uit een soort 'car fu', men vecht elkaar de baan af. Een soort Mario Kart, alleen dan zonder schildpadden en bananenschillen. Ik miste na een tijdje toch wel een échte kar-scene, met kielekiele bochtenwerk. Kleine bonuspuntjes voor Christina Ricci, met bobkapseltje als 'het vriendinnetje', en de progrockende bas op de soundtrack.

zondag 26 augustus 2012

Die Angst des Tormanns beim Elfmeter

Eigenlijk zijn mijn woorden hier overbodig. Wenders. Seventies. Meisjes van alle leeftijden. Zó'n titel. Hoe kan het níet geweldig zijn? Voetbal speelt maar een beperkte rol, dit is meer een policier die geen policier ís. Op het veld van van Austria Wacker krijgt een keeper de rode kaart. Daarvóór heeft hij zich op een manier die je enkel bij de F-jes ziet laten verrassen. Het tegendoelpunt zegt iets over zijn rusteloosheid, waar de film werkelijk over zal gaan. De keeper, met het uiterlijk van een flegmatieke flankspeler, trekt Wenen in, en omdat we toch in Oostenrijk zijn denkt Wenders: laat ik maar wat narigheid inlassen. Vóór het daartoe komt (en eigenlijk daarna ook nog) flirt de voetballer met elke vrouw die hij tegenkomt, en met memorabele resultaten. Hij berijdt samen met een bloemenjurkmeisje een lift waar een schilling in moet, en vangt verlegen glimlachjes van een bioscoop-kassameisje. (Een geliefd themaatje van Wenders, bioscopen.) In dezelfde hoek zit het continue gegoochel met jukeboxen – de keeper is net in Amerika geweest – zodat Wenders ondertussen maar stokoude singletjes kan blíjven opduikelen. De mooiste is van The American Breed, in een van de liefste scenes helemaal aan het eind. Dan heeft de keeper zich inmiddels in een meer Dostojevskiaans filosofische modus in een plattelandjesdorpje 'verstopt'. Het doet ietwat denken aan Revanche (een moderne Oostenrijkse classic) maar de enige op wie de doelman revanche neemt is zichzelf, vrees ik. Verder veel diepzinnige gedachtewisselingen, die lekker aarzelend worden uitgesproken. Een hotelmeisje verbetert zichzelf om maar bij de tekst te blijven. En Wenders laat dat erin! Meine Art von Kerl.

Xala

Kijk dit zijn de soort Afrikaanse films die wíj (tja) willen zien. Niks geen voodoo-sproookjesverhalen zoals in het latere Yeelen. Het new wave-ige Xala combineert het mystieke met het swingende. Het resultaat is een aangename seventies-film vol moderne (zelf)spot. Dakar was altijd al vrij mondain natuurlijk. (Al heeft deze opmerking prompt wat bevoogdends.) Xala is een boeiende afrekening met alles en iedereen, en dan vooral de corrupte regimes op het continent. In de briljante openingsscène wordt het oude blanke bewind vervangen door een eigen regime, maar op een farce-achtige Tati-manier weten de 'wittemannen' meteen hun stempel te zetten. Hoe anders dan door middel van koffertjes geld. Van de nieuwe leiders is het – in feite de hele film lang – onduidelijk of ze nou een bedrijfje runnen, of een land. Het hoofdpersonage denkt duidelijk meer aan het eerste, en investeert het gestolen geld in eigen handeltjes, én een derde vrouw. Films met langgerekte bruiloften zijn altijd leuk, en zeker als er op de soundtrack ondertussen een soort Orchestra Baobab speelt. De bruiloft is het begin van het einde voor 'onze zakenman', want hij wordt getroffen door 'de wraak van het volk', die als Los Olvidados-kreupelen om hem heen cirkelen. Xala, het klonk altijd al medicijnig, en blijkt de anti-viagra. Lastig als je zoveel vrouwen hebt! Misschien kwam het allemaal omdat de nieuwe machthebbers zich Europeanen wanen. Ze drinken enkel Evian, en kunnen niet meer slapen zonder airco. De tweede helft van de film schetst op wat al te trage wijze de pogingen van de man om aan zijn vloek te ontkomen. Ondertussen raakt hij almaar verder besmeurd. Ook letterlijk in een bijzonder ranzig, maar daardoor indrukwekkend woedend einde. Geen meesterwerk, wel cruciale (en bijzonder leerzame) Afrikaanse filmgeschiedenis.

The Story of G.I. Joe

Wie Fords They Were Expendable en Wellmans G.I. Joe bekijkt valt op dat twee Amerikaanse oorlogsepi die nog tíjdens WWII werden gemaakt opvallend onheroïsch zijn. Angstig bijna. Dat maakt de films emotioneler en echter dan gebruikelijk. G.I. Joe (Jan Voetsoldaat) is zelfs bijna zo onverbloemd als Fullers The Big Red One over de 'diepzinnige' gedachten van de mannen. Op het gebied van lichamelijkheid zijn er twee leuke scenes die je eerder bij Fuller verwacht; eentje onder de geïmproviseerde legerdouche én een trouwpartij met een heuse bridal suite. Mooi detail, de bruidegom valt bij het aantreffen van dat goeie bed prompt in slaap. Qua personages en gevechten (de vijand blijft totáál uit beeld) is G.I. Joe wel erg rommelig, en soms onduidelijk. Eigenlijk onthoud je vooral het hondje! (Een erg schattig beest dat wel werd afgebeuld, het begint gaandeweg steeds vaker te gapen.) Een running gag rond een speurtocht naar een lp-speler is ook komisch, maar eindigt dan weer gepast bitter. Van de personages vallen er twee echt op. Robert Mitchum is Che Guevara-stoer als de leider van zijn bataljon, die steeds meer moeite krijgt met alle ellende. ('This is grappa, for every 3 drinks you'll get a purple heart). En dan is er nog de oorlogscorrespondent Ernie Pyle, een bijzonder ouwelijke kerel, naturel en goedgelijkend gespeeld, zo constateren we achteraf in een toegevoegd interviewtje met 'de echte'. Die sneuvelde helemaal aan het eind van de campagne álsnog, zoals bejubelde oorlogsverslaggevers nu eenmaal plachten te doen.

zaterdag 25 augustus 2012

Bad Day at Black Rock

Lees het uitgebreide artikel op de site van De Subjectivisten.

Big Wednesday

Iedere subcultuur krijgt zijn eigen (post-)Vietnam-film, alsof de States alleen maar zulke oorlogen voeren om 'lastige elementen' een rite de passage te laten ondergaan, waarna ze terug in het gareel kunnen. En misschien is dat niet eens zó verkeerd, in zoverre dat Big Wednesday mooi laat zien hoe surfen ook een wat tragische vorm van het gedoemde 'forever young'-concept kan zijn. Drie vrienden (waaronder een dorky Dirk Kuyt look-a-like) beleven hun jeugd de stranden van Californië, en vermaken zich met meisjes, matten en Mexico-tripjes. De sfeer is er een van het volledige oeuvre van de Travoltas. De doo run run run, tralala. Maar in het personage van de oude mentor Bear tekent zich The Last Picture Show-thematiek al af. 'You can't surf forever' zegt hij, en daarom hangt hij nog slechts rond in zijn board-shop, biertjes drinkend. Vietnam geeft de surfboys een laatste zetje, in een mooie Alice's Restaurant-achtige sequentie proberen ze er al mankepotend en flippend onderuit te komen, wat het belangrijkste personage ook lukt. Het laatste kwart is voor deze Jan-Michael Vincent, die altijd al wat ouwelijks had, en in de seventies helemaal op zijn plaats valt. Hij werkt als zwembaden-installateur (zien we helaas niks van) en gaat verder heel hard Bear achterna, ondertussen Hair-hippies dissend. Tot dat laatste grote moment dan (als éindelijk de titel verschijnt). De grootste Swell, nog een laatste golf van hoe het was, eigenlijk al vanaf het begin contemplatief aangekondigd door de goeie (!) voice-over, die de vier windrichtingen (voor de vier delen) introduceert. Wel jammer van de uiterst uitgebreide surf-gedeeltes, na drie minuten geloof ik dat wel hoor...

Happy Together

Het kan dus ook redelijk goed gaan met Wong Kar-wai buiten Azië. My Blueberry Nights speelde in Amerika, en was zijn minste. Happy Together is 'Argentijns' en na een zwakke start een degelijke romance. Met gays, deed hij dat eerder/later nog? Hij begint de film in lo-fi zwart-wit, in een Mundo Grúa-wereld. Gelukkig is die fase snel voorbij, want Kar-wai hoort in kleur. De film wordt prompt beter. Twee Hongkongse gozers zijn op de bonnefooi naar Buenos Aires gegaan, en ontberen nu het geld (en de zin?) om terug te keren. De ene stort zich op baantjes, de ander op het nachtleven, waarin hij klappen oploopt om vervolgens wekenlang door zijn kompaan te moeten worden verzorgd. Op de soundtrack klinkt clichématige tango, van Piazzolla dus, en dat is eigenlijk het enige Argentijnse aan de film. Hoewel de voice-over eerst nog klaagt over het gebrek aan Chinezen in Argentinië (handig op de baantjesjacht) vindt ie later alsnog een Chinees restaurant. Daar maakt hij een nieuwe vriend, wat 'thuis' tot jaloezie leidt. Het afscheid van dit derde personage is de mooiste sequentie uit de film, heel teder. Jammer dat deze bijrol-jongen alsnog óók wat voice-over voor zijn rekening gaat nemen. En de film wás al vrij rommelig. Toch is het laatste half uur verder trademark Wong. Gbroken harten, de bekende kleuren, en een waterval.

vrijdag 24 augustus 2012

The Idiots

Deze verraste me volkomen, in positieve zin. Verwachtte een vermoeiende 'troll'-film, maar The Idiots is (of wordt) een prettig melodramatische achtbaan. Het begint al bijzonder, doordat de film erin slaagt me juist te laten lachen om Borat-momenten, die normaal enkel voor plaatsvervangende schaamte zorgen. Dat zegt al veel. Een stel bohemiens trekt zich terug op het platteland, net zoals de primitieve sensualisten van de Brücke-groep, niet toevallig krijgt ook Matisse een namedrop. Ze doen zich voor als gestoorden; vooral in de steenwolfabriek is dat hilarisch. De arme rondleider blijft maar serieus zijn bedrijfsuitjes-verhaal afsteken. Op dat moment lijkt het materiaal eerder geschikt voor een kortfilm, maar Von Trier laat de tragiek erin sijpelen, haast zonder van toon te hoeven veranderen. Eerst heeft hij daar de laatst aangekomene voor nodig, de vrouw die de voice of reason vertolkt. Maar hoe langer zij in de groep verkeert, hoe meer ze erin opgaat. En als gekken zijn we allemaal gelijk. Langzaamaan blijken gespeelde idioten echte 'idioten', die alleen in de commune onder leiding van de zeer memorabele dictatoriale leider Stoffer kunnen functioneren. In zijn beste moment krijgt hij het aan de stok met een 'gemeentemannetje'. Totaal uitzinnig rent hij hem achterna. 'Soelleroed FASCISTEN!' Je zou bijna zin krijgen dat ook op straat te gaan roepen. Maar dan niet naakt... De beruchte groepsseks is de ultieme consequentie, maar die sequentie wordt gered door de humane romance die zich parallel eraan op zolder afspeelt. En als de buitenwereld uiteindelijk toch binnenkomt, en de Idioten naar buiten moeten, was ik er toch even stil van. In tegenstelling tot Mark Kermode, die “Il est merde!” schreeuwde te Cannes. Waarover Wikipedia fijntjes opmerkt: “A spontaneous review for which he was ejected from the venue”.

The Adventures of Priscilla, Queen of the Desert

Wat hebben Australiërs met ABBA? Dit is na Muriel's Wedding opnieuw een film waarin de Zweedse hitmakers een verbindende rol spelen. Muriel's Wedding is een stuk beter en tragischer – misschien houd ik in die arthouse-traditie gewoon meer van lijdende meisjes – maar Priscilla is ook best een aardige feel good-film, niet in de laatste plaats door de muziek. Nooit gedacht dat een liedje als I Will Survive me iets zou kunnen doen. Kennelijk wel als drag queens het playbacken! Een groepje 'leg girls' trekt met een bus de Australische outback in. Hugo Weaving is de fragiele groepsleider, Guy Pearce is de mooiboy en Terence Stamp de transseksueel in de rouw (en met een drankprobleem). Het aparte aan de film is dat men kennelijk geen zin had in écht dramatische ontwikkelingen. Er wordt niet eens gezóend! Zowel in de grote lijn, als in haast elke scene, wordt er eerst een probleem gesuggereerd, dat vervolgens weer pijlsnel de nek wordt omgedraaid, ten faveure van een mal stuntje, een liedje. Of een Aziatische stripactje. Met ditmaal pingpongballen als eieren... Zodoende heeft de film een net zo hortend en stotend ritme als de aftandse bus, maar tegelijk heeft het ook wel wat. Geen grootse gebaren. Eigenlijk kunnen de drags niet eens dansen, wat volgens mij gewoon klopt, het is meer pose, als een kinky levend standbeeld.

A City of Sadness

Een heuse gangster-film van Hou Hsiao-hsien, maar wel op die vermomde Casque d'Or-manier. Voor de gelegenheid begint de film zelfs toegankelijk. Een Funeral-achtige setup. Drie broers, alledrie zwaar in de penarie. Eentje is doof, de ander is gestoord teruggekomen uit de Tweede Wereldoorlog, en een derde houdt zich bezig met risky criminele activiteiten. Een vierde broer is vanaf het begin al 'verschollen' op de Filipijnen. Genoeg stof voor een Yi Yi-achtig melodrama dus, maar na het indringende dramatische begin schakelt Hou natuurlijk terug naar zijn gewone modus. Turen door vensterraampjes. Vignetten met bewegingsloze camera, waarin we van een afstandje de extended family van deze broers mogen observeren. Het trof me weer behoorlijk (maar niet zo hard als The Puppetmaster), want het is ditmaal ook wel érg ingewikkeld. Wie de politieke verwikkelingen op waarde wil schatten, zal eerst een Taiwanees geschiedenisboek moeten lezen, denk ik. In de nasleep van de oorlog gebeurde daar van alles, in het vacuüm dat ontstond nu de Japanners (na 51 jaar!) weg zijn. De Chinezen waren van oudsher de baas, maar worden ook gewantrouwd. De broers doen ook op gebied van politieke strijd wel een duit in het zakje, maar houden zich vanuit hun café/bordeel/schimmig verlicht oord 'Litttle Shanghai' ook bezig met het smokkelen van allerhande goederen. Uiteindelijk is het gewoon weer een bepaald weemoedig gevoel dat de film maakt. De oudste en dikste broer die een maaltje klaarmaakt, een waanzinnige vechtpartij tussen twee gangsters beginnend op het toilet (Aziaten zijn zó hard) én natuurlijk de dove broer, die in papiertjes communiceert. Hij wordt gespeeld door de Hongkong-ster Tony Leung; kwam dat even goed uit dat ie geen tekst had.

donderdag 23 augustus 2012

Altered States

Ik las ooit een boek over scenarioschrijvers in Hollywood waarin deze film uitgebreid als voorbeeld werd gebracht van het bekende 'gesleep' met een script. Chayefsky (een echt enfant terrible) krijgt hier een credit als schrijver van de roman waarop de film gebaseerd is, maar in eerdere incarnaties had hij zich ook nog met met tal van andere details bemoeid. (Inclusief wie er zou moeten regisseren). Op het laatste glipte het project hem echter uit de handen, en ging de (eveneens) beruchte Russell ermee aan de haal. Die voegde zijn geheel eigen beeldensymboliek toe, ik heb de feiten niet paraat maar het zou me niet verbazen als Russell de seks, het katholicisme en bovenal de camp-factor flink opschroefde, terwijl Chayefsky echt(e) Malick-ambities had. Altered States heeft nu dus vooral de vibes van een stoner-horrorfilm. William Hurt speelt een wetenschapper die het liefst 'een brein in een vat' is, onder invloed van Timothy Leary-aanse drugs. Dat is zeker in de openingsminuten Tarkovsky-magisch, je eigen mind 'stalken' in een isolatietank. Gaandeweg verandert de film via een bezoekje aan Mexicaanse indianen in An American Gorilla in Los Angeles. Maar, zoals vaker, net als een horrorfilm totaal belachelijk lijkt te worden wordt ie ineens toch nog eng. Russells visuele vuurwerk-trucs (waarvoor een Starwars-team werd ingehuurd) worden Cunningham-creepy, juist als men er ook ín de film een schermpje tussen plaatst. Van een afstandje bekijken hoe iemand flipt, da's enger dan zelf flippen. Nou ja.

The Killing Fields

Ik vond dit maar een ongemakkelijke film. Wat dat betreft kan ik zo een Amerikaans paspoort aanvragen, die ook altijd geobsedeerd raken door discriminatie. The Killing Fields lijkt sterk op The Year Of Living Dangerously. En niet alleen door de soundtrack-battle Jarre vs Oldfield. (Oldfield gaat keihard onderuit, en lijkt zelfs halverwege ontslagen.) Maar serieuzer. Twee films over de vriendschap tussen een buitenlandse en een 'native' journalist in een Aziatisch conflictgebied. Maar waar in de Indonesische versie beide partijen gelijkwaardig zijn, voelt The Killing Fields op dat vlak zó verkeerd. Goedbedoeld melodrama geeft ongewenste jeuk-effecten. De New Yorker reporter sleept zijn Cambodjaanse tolk van hot naar her, en maakt de man compleet van hem afhankelijk. De Cambodjaan laat het zich, als het clichébeeld van de goeiige 'zachte' Aziaat, allemaal gebeuren, sterker nog, wekt haast de indruk verliefd te zijn op zijn Westerse Meester. (Dát was nog wel spannend geweest). Het cruciale punt zit op de helft. Nadat de film, na een door overacteren moeizaam begin, alsnog best goed is geworden, en de westerlingen in de Franse ambassade - op wat spannend photoshoppen na - lijdzaam toezien hoe de Rode Khmer buiten de macht grijpt, worden de twee partijen gescheiden. De New Yorker gaat naar huis, de Cambodjaan belandt in een kamp. De camera blijft vooral bij hém, maar na zijn eerdere rol als doorgeefluik, mag hij opnieuw nauwelijks in dialoog, of tot gedachten komen, ánders dan het verlangen naar zijn meester. Er ontrolt zich een 'stomme film' waarin de man als nobele wilde over rotsjes klimmend richting redding gaat. Daar staat zijn trouwe kameraad al te wachten, met Imagine (!) blastin' vanuit de autoradio. I mean... Damn.

What Have I Done to Deserve This?

Coño! Een leuke Pedro Almodóvar, de wereld moet niet gekker worden. Dat had Alex Cox in zijn cultserie toch weer goed gezien. De eerste minuten lijkt het business as usual. Sneller dan Usain Bolt de 100 meter loopt weet Almodóvar zijn impotente cast weer uit de kleren te krijgen, ik zat alweer te grijnzen van oor tot oor over de komende ellende. Maar, onze Spaanse anti-held houdt zich daarna in! Geen verlustiging, maar verwondering, in deze Me and You and Everyone We Know-achtige huisvrouwen-farce. Zelfs de elektronische eighties-soundtrack kent wel enige verwantschap. In een Madrileens flatje hokt en hosselt een stel excentrieke characters. Er is een hoer met ambities, een piepjong Puyol-stonig drugsdealertje, een getikte oma, en een taxi-chauffeur met een voorliefde voor nazi-chansons. Hoofdpersonage en spil die alle personages verbindt is een pillenpoppende huisvrouw. Zo opgesomd lijkt het typische hysterische Almodovar-wansmaak, maar echt, zeker de eerste veertig minuten is het allemaal kleinschalig (!) leip. De relatie van de oma en het drugsdealertje bijvoorbeeld, struinend door Madrid. 'Hé een hagedis, laten we 'm mee naar huis nemen!'. Zelfs als Almodovar dan toch wat van zijn pedo-jokes meent te moeten maken kon ik er nog wel om grinniken. (Een kind wordt verpatst aan een Nawijn-glibberige tandarts). Het enige minpuntje zijn de verhaallijntjes buiten de vrouwen van de shabby flat. Al zitten ook daar wel wat leuke momentjes. Een schrijver huurt een werkster in (het hoofdpersonage), zegt zijn eveneens schrijvende vrouw: 'Waarom!?'. 'Dan kun je eindelijk die briljante komedie afmaken, waar je al 10 jaar aan werkt...'

woensdag 22 augustus 2012

Die Bitteren Tränen der Petra von Kant

Als Toren C (de melige VPRO-serie) een bloedserieuze Duitse praatfilm zou maken, kom je zo'n beetje op deze Fassbinder uit. Hetzelfde gekibbel, maar dan dus zonder de humor. Wel met de pruiken, want de modeontwerpster Petra von Kant (ook een beetje een Koot & Bie-naam) verschijnt om de twintig minuten in een andere uitdossing. Haar Julianne Moore-redhead bevalt het best, en past ook bij haar depressieve hysterie. Die Bitteren Tränen is alleen de eerste tien minuten fascinerend. Petra begint in bed, ze heeft er duidelijk geen zin meer in, en dan belt ook nog haar moeder. Haar enige kompaan is het zwijgende dienstmeisje Marlene, die enkel afgeblaft wordt. Die eerste minuten hebben nog iets van mysterie: waarom ligt deze vrouw in bed, wat is de relatie met de mysterieuze bediende? Maar dan verschijnen nieuwe vrouwen ten tonele, waaronder Hanna Schygulla. Zij (en niet het dienstmeisje, wat ik leuker had gevonden) wordt de nieuwe obsessie van Petra von Kant. Ze maakt zichzelf wijs verliefd op haar te zijn, wellicht als een poging om eindelijk eens uit dat bed te komen. (Of er in elk geval iets anders in te doen!) De rest van de twee uur worden gevuld met jaloezie uitbarstingen en het smijten der glazen. Petra begint langzaamaan steeds Bruno S.-nadrukkelijker te formuleren... De Von Trierse tour de force krijgt aan het einde nog wel wat, of, dacht ik meteen, líjkt het allemaal wat omdat ik blij ben dat dit het einde ís.

Casque d'Or

Altijd mooi, crime-films die nauwelijks over crime gaan. Deze historische film van Becker heeft in zijn 'galantie' zelfs wat weg van Max Ophüls. Barokke beelden, dure spulletjes, zwieren in danslokalen en cafés, waar de patriciërs wel klagen over de aanwezigze randfiguren. Op een van die plaatsen komt een kerel (Serge Reggiani) wat oude matties tegen. Het is de verzamelde 'gang' van een meestercrimineel. Een heist zien we ze niet eens plegen, wel het uitkeren van het geld. 'I just love watching a split' zegt 'r eentje - in het Frans - die niet eens 'part of the cut' is. Het hoofdpersonage heeft in het verleden in de bajes gezeten, maar heeft nu zijn leven als timmerman op orde. Of hád dat. Want bij de bende ontmoet hij ook het gangstermeisje Simone Signoret, en dán kan hij écht niet meer terug. Ik heb ooit eens een dikke biografie van Signoret voor een kwartje ofzo op de kop getikt. Nooit gelezen. Misschien toch eens doen, want ze is hier weer zo heerlijk alledaags romantisch, en ze eet heel smakelijk een kaasplankje! In de liefste sequentie van de film wekt zij haar love interest in een pastoraal tafereeltje. Een shot later ligt hij bij haar in bed en slaapt zíj. Voor dat soort plattelandse en kleinstedelijke episodes neemt Becker dus fijn de tijd. Het past allemaal ook prima bij de tragische wereld van figuren van Stendhal, strevend naar zelfverbetering, tegengewerkt door het lot, vond ik. Aan het eind komt de verwachte actie dan toch nog. Becker wéét wat ie kan, en concentreert zich als gebruikelijk op de kleine ruimte, ditmaal die van een gevangeniskoetsje. Een briljant claustrofobicus kun je 'm rustig noemen.

I Am Curious - Yellow

Een van de meest controversiële films uit de geschiedenis, iemand stak zelfs een bios in de fik. Waarom toch, denk je, als je net In the Realm of the Senses hebt gezien! Van authentiek Zweeds wippen lijkt het het eerste half uurtje bepaald niet te komen. Het enige wat dan geheft wordt is het linkse vingertje. Grappig, Zweden is de perfecte sociaal-democratie, en toch was er kennelijk nog genoeg te klagen. Ook Olof Palme (!) filosofeert mee over de klassenstrijd. Concreet wordt dat mopperen op toeristen die naar Spanje reizen, waar Franco heerst. Het meisje dat de hoofdrol speelt heeft dankzij pa een obsessie voor de Spaanse dictator. Naast de politieke lesjes, met veel Godard-achtige tussentitels, is de film ook heel sixties A Man Vanishes-meta. Dus tegelijkertijd een making of. Heel mooi: ergens op driekwart komen plots credits langs, met de desbetreffende mensen dus in beeld erbij. Na een uiterst romantische - 'even het matras halen' - eerste liefdesscène is de film op dat moment op heel ander, veel persoonlijker terrein gekomen. Het meisje heeft haar strenge brilletjes ingeruild voor topless yoga, en twijfelt aan haar imperfecte lichaam. (Hangtieten, dikke buik, mokt ze, uiterst bourgeois gedacht.) De realiteit wordt niet uit het oog verloren, want dit moet wel de enige film zijn die in een soa-kliniek eindigt. Ik zat toen nog te grinniken om nog een meta running gag. 'Wat heeft Lena in haar tas, doe mee aan de wedstrijd en win mooie prijzen!' Op zichzelf al leuk, maar elke keer als die tas daarna in beeld komt verschijnt 'vergeet de wedstrijd niet!' Lieve film hoor.

dinsdag 21 augustus 2012

Top Hat

Mooi dat ik net die Jeeves-Omnibus van Wodehouse had gelezen, hoewel ik zo snel geen credit ontwaarde is zijn elitaire tophoeden-wereld hier zeker een inspiratie geweest. Zo begint en eindigt de film met een buitengewoon (irritant!) intelligente 'valet' die overal een oplossing voor in huis heeft, behalve voor de stropdaskeuze van zijn koppige meester. De Wooster van dienst is niet zó lui, want impresario. De mannen van Wodehouse fungeren eigenlijk als komische aangevers en tussendoortjes voor het hoofdverhaal, waarin Fred Astaire een tot over zijn oren verliefde artiest speelt. Dat zou Wooster nou nooit overkomen! In Astaire had ik me verder nooit zo verdiept, hij blijkt een wat kille tanige spijker; de professionaliteit spat er aan alle kanten vanaf. Gene Kelly is me liever, maar ook zonder hem is dit een vermakelijke musical. En niet alleen om de Wodehouse-achtige wisecracks: 'order me a plane!', what kind of plane?' with wings!'. Astaire probeert zijn liefje (Ginger Rogers vanzelfsprekend) al dansend te veroveren, en doet dat onder andere met een nachtelijk tapdansje. Eerst hard, en dan, als de letterlijke sandman wiegend en schuivend. Bijzonder mooie geste. Leuke liedjes zijn er ook, van Irving Berlin. Veel overbekende sappig sentimentele melodieën. 'Heaven, I'm in heaven.. When we're out together, dancing cheek to cheek.'

Invasion of the Body Snatchers

Dacht dat ik het origineel al kende, maar verwarde het met The Blob. Dit is de remake van Kaufman, vast een stuk duisterder, en bovendien in geslaagde seventies-paranoiathriller-stijl. Prima beelden, prima effecten, én hoofdrollen voor Donald Sutherland en Jeff Goldblum, what more do you want. Goldblum speelt overigens een wat onduidelijk semi/comic relief-personage als mislukte dichter, in combinatie met zijn vrouw, die een geweldige moddermassage praktijk runt. Met die modderbaden zijn we bij een van de subthemaatjes aangekomen. Ecologie. Het gevaar ontpopt zich via planten op aarde. Donald Sutherland houdt zich ook al met 'natuurlijke' zaken bezig, want hij vertolkt een voedselinspecteur. (De Amerikaanse angst dat ze je via het eten vergiftigen?) Sutherland, of eigenlijk zijn Weisz-(pr)achtige werkflirtje Brooke Adams merkt dat de mensen in de stad beginnen te veranderen. Alsof ze vervangen worden. Een nieuw soort zombies. Levend ondood. Het mysterie ontvouwt zich in de eerste helft vol klasse, culminerend in een gruwelijke scene in een achtertuin. Daarna begint het meer standaard-actiefilm gedeelte, 'oh no we're cornered!', al blijft het er een met een twist. Sutherland heeft géén geweer, en schiet ook nergens. Resultaat brengt dat hem echter óók niet. Tegen die tijd is de communisten-metafoor er wel afdoende ingeramd, en zat ik vooral te grinniken over het cirkeltje aan het einde. De film begint met een opengaande bloem, een nogal vaginaal beeld, en eindigt met een geflipte vrouw. Naakt. Want dat is pas écht eng natuurlijk.

Mundo Grúa

Na een tijdje valt er eigenlijk steeds minder te lachen, maar mijn eerste idee was toch Clerks via American Job in Argentinië. Het tweede gedeelte van die vergelijking is echter raker. Een debuut vol saaie en uitzichtloze baantjes, op uiterst goedkoop ('gritty') zwart-wit celluloid geschoten. We volgen een dikke Argentijnse kerel (een soort Marty, hij 'date' ook) en zijn even pafferige zoon. Pa was vroeger succesvol muzikant, zoon probeert dat nu, met aanmerkelijk minder resultaat; het concert eindigt in een knokpartij. Een groupie scoren lukt nog wel, wat pa dan weer kwaad maakt. 'Wat denk je dat het hier is, een bordeel!?' Ondertussen probeert pa (die 49 blijkt te zijn, waar je 'm zestig geeft) dus nieuwe baantjes uit. Het vak van hijskraanmachinist blijkt geen sinecure. Het is maar goed dat de camera niet naar beneden kijkt, brrr. In het laatste kwart reist hij dan maar naar het zuiden om iets onbestemds in de bouw te gaan doen. Underpaid en underfed (al is dat laatste misschien niet zo'n ramp...) Je zou Mundo Grúa functioneel saai kunnen noemen, maar het lukte me niet echt geconcentreerd te blijven. Familia Rodante (van dezelfde regisseur) is letterlijk en figuurlijk kleurrijker.

maandag 20 augustus 2012

The Long Riders

Een soort Altman-b-kantje, maar dan van actiefilm-specialist Walter Hill. Zeker het eerste uur is er van actie overigens nog weinig sprake, de film heeft een landerige improvisatie-sfeer, ook door de muziek van Ry Cooder. Thieves Like Us, maar dan met de (Jesse) James & Younger-gang. Fraaie beelden, veel passerende treinen en vrouwen. Het is lang een beetje zoeken naar een ingang in het verhaal, we zien alle bekende aspecten (de journalist die een boek over ze wil schrijven) uit de Jesse James-legende voorbijflitsen, maar voor meer dan aanstippen is geen tijd. Goed wordt The Long Riders pas in het laatste kwart. Walter Hill heeft toch die trigger van een een Antonio das Mortes-achtige knokpartij nodig. Mano a mano, met een sjaal ertussen. Vervolgens zitten de gang-jongens in hun 'laatste trein', eentje speelt op zo'n ploink-ploink harp, en ze reminiscen over de toekomst. Je weet dat het dan mis gaat lopen. En hóe. In een Peckinpah of zelfs Mann-achtig einde haalt Hill alles uit de kast. Briljant geluidsdesign (keiharde kogelinslagen) en heel veel slow motion. Nu vergeet ik nog dé gimmick van de film te vermelden; er is er heel toepasselijk een heel blik échte broers opengetrokkenk. De Quaids zijn geinig, de Carradines zijn smakelijk boers, de Guests mogen het afmaken, maar het best (en het Altmantst) zijn de Keaches. James Keach is broeierig als Jesse James, ergens tussen de psychopathie van Barden in No Country for Old Men en de zwijgende klasse van een wreker uit een gothic novel.

The Mirror

Heeft eigenlijk alles in zich om briljant te zijn: Iraanse arthouse, Alice (verdwaald) in den Stadten-gevoel, én een onwaarschijnlijk ver doorgevoerde meta-wending (de spiegel uit de titel). En toch is de film wat saai, en soms zelfs wat irritant. Dat ligt bovenal aan het stemmetje van het meisje dat de hoofdrol speelt. Ze piept heel wat af, ik kon er al snel niet meer tegen. Zelfs als ze géén kleuter meer hoeft te spelen, doet ze het nóg. Eerst zien we het kind uit school op zoek naar haar moeder. Ik denk dat ieder kind dat wel eens meemaakt; je wordt altijd opgehaald, en dan is ze er niet. De angst en de woede. (Mij overkwam het een keer toen mijn vader een pot verf over het hoofd van mijn moeder had gegooid. Per ongeluk wel...) Goed, het kind waagt zich in de welbekende hel die het verkeer van Teheran is, waar iedereen nog wat gestresster is omdat er (in trademark Panahi-stijl) een voetbalmatch aan de gang is... Eindeloze taferelen met in taxi's en bussen. En dan dus, hét moment van de film. Ik begon net te denken, 'jezus' die Iraanse samenleving kweekt door al die religie wel passieve vrouwen. Alsof om te bewijzen van niet (of juist dat de film dáár over gaat) gooit het meisje haar kont tegen de krib. 'Ik kap met deze onzin!' En in de goeie Makhmalbaf-traditie begint het dan eigenlijk pas. Mooi, maar niet zo magisch als ik hoopte.

Ghost in the Shell

Zó! Ook techno-manga's profiteren dus van een meisje in de hoofdrol. Deze is zoveel beter dan Akira, en gewoon een wonderschoon filmpje. Nog geen tachtig minuten zijn er nodig voor het oproepen van een Blade Runner-achtige wereld; een invloed waar men hier niet flauw over doet, bijvoorbeeld door via Through A Glass Darkly naar Philip K Dick te verwijzen. Op een cruciaal, haast bijbels moment nog wel, als het cyborg-meisje voor het eerst 'de geest' krijgt. Deze film deed me begrijpen waarom God ondanks zijn Almachtigheid toch zo nodig concreet nageslacht wilde! De replicanten en zelfdenkende computervirussen willen mensen worden, of desnoods écht dood kunnen. In typisch Japanse Air Doll Pinokkio-stijl gaan ze op die queeste in de shells van ware babes, met grote borsten en harde tepels; misschien hebben cyborgs het gewoon snel koud... Het hoofdpersonage wordt bijgestaan door een reus van een kerel (het Frankenstein-type) die haar als het moet met zwaar geschut te hulp schiet, of een biertje met haar drinkt. In een onzichtbaarheidspakje kan het meisje het echter meestal zelf ook prima af. De actiescenes zijn enerverend en het verhaaltje zit filosofisch doortimmerd in elkaar, maar heeft ook meer dan genoeg geinige gadget-momenten. Uiteindelijk gaat het vooral om de 'stiltes'. Zelfs daar is in die tachtig minuten genoeg tijd voor. Het eerste 'we bekijken de lege stad'-moment, wow! Ik zou er bijna L'Eclisse bij gaan halen... De soundtrack werkt daar en elders prima, met Afrikaansige vocalen, tribale ritmes, synths in cyberpunk.

zondag 19 augustus 2012

The Funeral

Hoe matig de film verder ook is, dit is Chris Penn's magnum opusje. De kolossale Penn-broer is altijd geweldig in bijrollen, en mag hier dan eindelijk een keer opschuiven richting hoofdrol (voordat ie zichzelf 'voorbijgeleefd' had). Een van zijn eerste scenes, als hij geëmotioneerd afscheid neemt van zijn broer Vincent Gallo (die in z'n kist ligt) is zó intens. Zijn medemaffiosi snellen toe om Penn snel een schoudermassage tegeven, voor ie helemaal flipt. (Hij heeft er kennelijk een 'history' in). Voor The Funeral heeft Abel Ferrara toch weer een ster-ensemble los weten te peuteren; want naast Gallo en Penn zijn ook Christopher Walken, Edie Falco, Isabella Rosselini én Benicio del Toro erbij. De laatste is (onbedoeld?) grappig en barst van de neppe Mexicaanse soap-bravado. Het probleem van The Funeral zit 'm erin dat de film in honderd epische minuten over drie broers tegelijk probeert te gaan. Dat zijn er twee teveel. Walken is chaotisch slecht (soms lijkt ie ineens in een Iersig accent te vervallen!) als de meta-crimineel die peinst over 'waarom we dit toch doen', Gallo is best grappig als linksige vrouwenversierder, maar legt dus snel het loodje. Blijf Penn over, die zelfs wat Godfather 2 flashbacks in het Italiaans meekrijgt. Die werken ook al eerder verwarrend dan sfeerverhogend. Nee, alles moet van de woedeuitbarstingen van Penn komen, en die komen hard, goed, en bloederig. Echt een film die profiteert van expliciet geweld.

Gattaca

Mijn concentratie was wegens allerhande beslommeringen niet optimaal, maar gelukkig is er weer 'ns een voice-over die het hele verhaal vertelt. Heel erg is dat ditmaal niet want Gattaca is vooral 'idee'. Hoewel de hoofdpersonages door kanonnen als Ethan Hawke en Jude Law worden gespeeld geeft het (op zichzelf slimme) script ze niet erg veel echte 'klik'-momenten. Terwijl hun situatie toch Never Let Me Go-tragisch is. In deze sci-fi noir bestaan er in de toekomst vooral perfect gesleutelde mensen. Law (altijd al de ultieme cyborg) is er één van, al zit hij door eigen 'schuld' wél in een rolstoel. Hawke is een van de weinige 'godchildren', wat hem de paria van de samenleving maakt. Zijn torenhoge space-reis-ambities lijken dus tevergeefs, maar zie daar, een dubbelspel! Ik begon een vreemd verband te leggen met doping; door de constante controles - én het gefop met snelle verwisselingen - op zoek naar afwijkende waarden ontspint zich een picogrammetjes-jacht (met 'de hoed' Alan Arkin als noir-agent). Gattaca geeft ook mooi aan wat het mogelijke gevaar is van doping-tolerantie. 'Weet je wat mijn geheim is?' 'I didn't save anything for the ride back'. De beelden zijn kil maar donker sfeervol, hoewel Uma Thurman wel wat overbodig is...

El Sur

Lees het uitgebreide artikel op de site van De Subjectivisten.

zaterdag 18 augustus 2012

My Beautiful Laundrette

Ik zag het hier de eerste tien minuten helemaal zitten, de Paki-Britse versie van Submarine of Gregory's Girl, coming of age-films, ik krijg er nooit genoeg van. Een Pakistaanse jongen (met een keurig Brits accent) woont met zijn (vooral in eigen ogen) mislukte intellectuele depri-drinkende vader (denk Anil Ramdas) aan het spoor. De jongen zóu naar college moeten, maar 'hummelt' nu wat rond. Zijn vader dropt 'm dan maar bij bekenden, Pakistanen die het wél hebben gemaakt 'in the land we hate ánd love'. De godfather van deze clan is een olijke kerel, zijn secondant een soort Colombiaanse drugsbaron. Onze Harold-held begint met auto's wassen, maar al snel gaat het beter (de dochter van de baas showt 'm stiekem haar boobies) etc. Maar in 't begin zagen we al even een new romantic-achtige blanke kerel rondlopen, 'on the dole', flirtend met rechts-extremisme. De twee gozers blijken oude vrienden, en dan bedoel ik héle goede vrienden. Een plotse wending, die de blanke kuif tot een soort Morrissey avant la lettre maakt. Samen beginnen ze een laundrette, met niet al te 'wit' geld. De tweede helft van de film is echter een rommeltje. Niet concreet genoeg voor de volvette soundtrack, niet associatief genoeg om het episodische karakter bijeen te houden. Alsof er tegelijkertijd teveel gebeurt, en te weinig voor een mooie hoofdlijn. De Indiase jongen krijgt ook steeds meer problemen zijn kompaan qua acteren bij te houden. Dat zij hem vergeven, want (pas!) in de aftiteling zie ik dat zijn lonsdale love interest Daniel Day Lewis is. Wat een acteurbeest is dat toch.

Verboten!

Met The Big Red One heb ik de definitieve Fuller-oorlogsfilm al gezien, maar ook in dit 'kleintje' brengt hij wel weer een heel 'eigen' gevoel mee, van iemand die werkelijk door Europa had gestruind, flirtend met de Duitse frauleins. (Wat overigens zoals zoveel dingen 'verboten!' is). Toch weet een Amerikaanse soldaat (James Best) in het eerste kwart er eentje aan de haak te slaan, of zij hem, want er heerst (natuurlijk) overal achterdocht. Een Amerikaans G.I betekent makkelijk toegang tot eten (en chocoladerepen) dus wie weet heeft deze 'Heidi' (Susan Cummings, de beste rol van de film) wel een dubbele agenda. In de marge van het verhaal toont Fuller de verliezers, levend op voedselbonnen (East Germans eat, West Germans starve!) en gefrustreerde nazi's die guerilla plannen. We leren van soldatengrappen als 'ze vonden Hitler dood met een briefje in zijn hand: 'I never was a nazi'...' Kortom boeiende kleine micro-verhalen, maar halverwege verschijnt plotseling in een vette tussentitel: Nuremberg, en gaat Fuller doodleuk ook nog even (met echte beelden!) het beruchte tribunaal behandelen. Het kost heel wat patchwork om dat aan het oorspronkelijke liefdesverhaaltje te brengen, en de oplossing daarvoor is me wat al te klaroengeschal sentimenteel. (Al voel je wel weer de oprecht woede van ooggetuige Fuller) Ondertussen doen Wagner en Beethoven een wedstrijdje op de soundtrack, dat wordt een simpele zege voor Wagner, maar die speelde dan ook thuis...

In the Realm of the Senses

Ik wist niet wat me overkwam. Echt! Geen smoesje, ik dacht dat dit een of andere oude Japanse horrorfilm was... De Franse intiteling in de eerste minuut leek al wat vreemd, maar de reden daarvan is na ongeveer drie minuten wel duidelijk. Oeh la la. Na de shock volgt toch een wat preutse ongemakkelijkheid, het zal aan mij liggen. In feite is dit heel lang een soort 9 Songs, met geisha-getokkel als de Black Rebel Motorcycle Club van dienst. (En de Geisha-bandleden doen wél mee aan de actie.) Een ogenschijnlijk lieftallige bediende (en voormalige prostituee) papt aan met haar sensei, die in de enige echt geile scene haar poetskunsten bewondert. (Boendoek op de grond, billen omhoog, blik naar beneden en rennen maar, een bekend Japans tafereel.) Veel tijd om kennis te maken hebben de twee verder niet nodig, en wat volgt is zo'n anderhalf uur vrij saaie hardcore pornografie, waarbij het ontbreken van anale seks haast ópvalt. (Want al het andere komt langs of wordt op zijn minst gesuggereerd...!) Het knappe van Oshima is dat ie met al die herhaling uiteindelijk dan toch nog iets van een verhaal weet te suggereren. Seksverslaving is helemaal hip, maar van alle tijden (duh). Lichamelijke obsessies, en dan steeds maar weer een stapje verder. David Carradine's favoriete film.

vrijdag 17 augustus 2012

Jeder für Sich und Gott Gegen Alle

Kaspar Hauser was de natte droom van elke Cobra-kunstenaar. Volkomen tabula rasa, zonder enige cultuur. Werner Herzog (de neo-expressionist) laat Kaspar hier spelen door de (veel te oude) Bruno S, een vergelijkbare 'naïeve gek'. Herzogs wereldje is voor expressionisme wel wat te realistisch, maar zijn voorkeuren voor deformanten en surrealisme (woestijn!) ontbreken niet. Ook hier neemt hij gewoon ruim de tijd voor een circus met 'freaks', Kaspar incluis. De scenes met de meeste magie zitten echter daarvoor, net nadat Kaspar door zijn mysterieuze begeleider in de geciviliseerde wereld is gedropt. Het Duitse dorpje is niet alleen gefascineerd door deze vreemdeling, ze nemen hem ook ongeloofwaardig hartelijk in hun midden op. Kaspar krijgt lesjes in tafelmanieren, en leert van de dorpskindjes gedichten. Ondertussen voert hij zelf een vogeltje. (Beestjes, al even ongerept.) Het is allemaal erg aandoenlijk, en heeft die humane Herzog-touch. Maar hoe meer Bruno S. moet (en kan) gaan spreken, hoe meer hij op een nadrukkelijk formulerende mongool begint te lijken. Ik kreeg er een soort Hans Teeuwen-gevoel bij, moet je je die in een remake voorstellen... Het (depressie)drama dat Hauser aan het eind van zijn leven treft wordt door Herzog wat achteloos afgedaan. Misschien lag het aan het slepende middengedeelte. Herzog is in elk geval wel zeer geïnteresseerd in de ijverige alles herhalende notulant, een schots en scheef oud knarretje dat aan het eind tevreden naar huis huppelt.

Quatermass and the Pit

Hartstikke lieve buitenaardse wezens-film, niet dat er veel aliens zijn te zien – alhoewel - what if we were all aliens? Het gaat me echter om de personages en de speciale effecten. De hoofdrolspelers zijn allemaal van middelbare leeftijd en soms zelfs baardig grijzend. (Je merkt plots hoe zeldzaam dat eigenlijk is, Jaws heeft ook wel dat 'shabby' gevoel.) Een paar keer wordt een personage 'young' genoemd, en zelfs die zijn dan al de dertig gepasseerd. Deze levenservaring past ook bij het technologisch doorwrochte gevoel van het eerste uur. Ok, de archeologen gaan erg ruw om met de gevonden schedels, maar toch voelt het allemaal wel écht. Dat je skeletten in de London Underground vindt, en dat je er dan langzaam achterkomt dat die in een heus spaceship zaten. Het moment dat het vehikel wordt opengemaakt is qua knutselkunsten het mooist. De papiermaché aliens komen recht van een carnavalswagen. Genoeg te grijnzen dus, maar het laatste half uurtje wordt het eerst even bloedspannend, en vlak erna ineen minder van niveau. Het begint er mee dat de wetenschappers het onderbewuste van patiënten op een tv kunnen projecten – weg, kuch, realisme – en vervolgens wordt er alsnog een soort slechterik in het verhaal an sich 'geprojecteerd'. En dat is niemand minder dan de Duivel himself. Het laatste shot is gelukkig weer wel fantastisch, een soort 'bewegende' still, met de personages nog op het doek.

La Pointe Courte

Zul je altijd zien; rekende ik erop een volgende geniale Agnes Varda-film te zien, waarover ik dan wellicht een groot Subjectivisten-artikel kon pennen. Blijkt dit debuut (het zij haar vergeven hoor) de minste die ik van haar ken. Veel te veel Rohmer op zijn ingewikkeldst. La Pointe Courte had met gemak een van diens moral tales kunnen zijn. Het is een wonder dat het Jansenisme nergens ter sprake komt. Een van de hoofdpersonages heeft in elk geval wél een monnikenkapsel, en babbelt filosofisch met zijn Anita Witzier-meisje over de (on)mogelijkheden van hun liefde. Tussendoor dwalen ze door het shabby scheepswerfgebied waar de man opgroeide. Als het stelletje nog niet is gearriveerd lijkt het wel een zigeunerkampje. Donkerharige vrouwen, veel kinderen, en mannen die het continu aan de stok hebben met de wet. Ook het Italiaanse neorealisme is niet ver. Is het nou docu of fictie? Knap gedaan. Varda vind in die omgeving genoeg beestjes om te filmen; katten vooral natuurlijk. Die komen op de vis af... Sinds ik de indifferent cats in porn-tumblr heb gezien is het moeilijk kijken naar een kat die toevallig door het beeld wandelt. Maar dit terzijde. De zwart-wit shots zijn overigens beeldig, maar bij Varda had ik het liever over andere zaken gehad.

donderdag 16 augustus 2012

Nightmare Alley

Iets te degelijk forties-melodrama. A Face in the Crowd, maar dan minder goed. De Amerikanen houden van de krantenjongen die de top bereikt, maar net als de rest van de wereld willen ze 'm eigenlijk ook wel weer gewoon op z'n bek zien gaan. Hier is de kleine sjoemelaar een kerel op een reizend circus. Zijn verbeten Henry Fonda-achtige blik doet al snel vermoeden dat hij femme fatale-geconcentreerd aan zijn doelen werkt. Al snel weet hij zich van stage hand op te werken tot 'mentalist', om zo in showbiz te belanden. Op die weg wordt hij bijgestaan door maarliefst drie vrouwen (we zien een grootse film tot slotte). De eerste zorgt voor de lessen, en wordt weer snel afgedankt. De tweede danst als lief acrobatenmeisje (die nog dreigt te worden gearresteerd voor 'indecent exposure') maar de derde is het verrassendst en het gevaarlijkst. Een psychologe. Voor Hollywood is dat natuurlijk één pot nat. Mentale spelletjes op de buhne of op de bank, beide fout. Toch? De twee beginnen een intrigerende (maar schetsmatig) uitgewerkte samenwerking om de lokale mob te bestelen. Hierbij komen ook de eerste twee vrouwen weer mooi van pas. Echt spannend of broeierig wordt deze big budget noir echter nergens, al moet gezegd dat het einde (the fall dus) van de prima hoofdrolspeler Tyrone Power (wat een naam) spectaculair ver gaat.

Buongiorno, Notte

Interessante 'counterpiece' van Il Divo, juist omdat deze een stuk minder is. Beide films behandelen dezelfde Italiaanse politieke periode, en vangen die in een sfeervolle maalstroom van beelden, verwoven met popliedjes en andere 'low art'. Misschien heeft Il Divo het makkelijker, als wraakoefening. Andreotti is de duivel, dat is filmisch lekkerder dan Aldo Moro. Moro is niet de goedheid zelve, maar hij wordt vanzelf een soort heilige: hij waarschuwt de Rode Brigades niet voor niets dat ze precies in de valkuil vallen die ze zelf hebben gegraven. Door de film – zeker in het begin – te doorsnijden met beelden van Sovjet-parades maakt de regisseur de kidnappers belachelijk. Terecht, en toch is het jammer, ten slotte vormen ze wel zijn hoofdpersonages. Het is niet dat hun 'bestaan' uit het niets kwam. (Denk even: Italiaanse politiek = maffia.) Typerend voor een Italiaanse arthouse-film is de warrige hoofdrol voor een brunette op de rand van een hysterie-instorting. De dame maakt deel uit van de splintergroeping, maar is de enige die ook nog in het dagelijks leven fungeert. In die hoedanigheid zit al vrij vroeg (te vroeg) de beste en beklemmendste scene. Een liftdeur gaat open, we kijken vanuit de lift naar buiten en zien mensen schrikken. Iemand loopt naar binnen, en komt met rode vingers naar buiten. Het blijkt geen bloed, maar 'het teken van de duivel. Buongiorno, Notte wordt daarna (niet geheel onverwacht) almaar religieuzer om uiteindelijk fraai maar rommelig te eindigen. Met de Paus. Who else.

The Navigator: A Mediaeval Odyssey

En elke keer als ik aan Andrey Rubylov denk wordt die film in gedachten weer wat mythischer – en dat terwijl ik er bij het kijken weinig van begreep. De vergelijking lijkt hier wat wonderlijk, wie op de poster afgaat vermoed een kinder-actiefilm met een middeleeuwsausje, maar 'this being cult' is het echt héél raar. Mislukt, maar zó cool. Het begint al met een soort trailer vooraf. Dat blijkt later een visioen, waarna de film van kleur overschakelt op uiterst brak no budget-zwart wit. Een afgelegen dorpje in Cumbria wacht op de terugkeer van een verloren zoon. Vooral de jonge ziener (van die "trailer") kijkt reikhalzend naar zijn broer uit. Maar wanneer de man er is brengt hij enkele slechte tidings, in authentiek onverstaanbaar Engels. De Pest rukt op. Mensen vallen zonder waarschuwing bij bosjes neer, zo waarschuwt hij. Wat te doen, o ziener!? De oplossing lijkt een Refniaanse viking-reis, vol symboliek. Die reis pakt echter gans anders uit dan verwacht. De mannen graven een gat, en komen (in kleur!) aan de andere kant van de platte wereld uit. In modern day Nieuw Zeeland! Al die lichten; 'this must be celestial city'. Het lijkt even Crocodile Dundee-grappig te moeten worden, maar gelukkig volgen de rituelen alsnog. Gesjouw met een 'high cross', er wordt zelf koper gegoten (denk aan Tarkovsky's klok). Toch, zo beklemmend als die openingsfase wordt het niet meer.

woensdag 15 augustus 2012

Crocodile

Het debuut van Kim Ki-Duk heeft zijn gebruikelijke geweldsuitbarstingen (vooral tegen vrouwen) maar plaatst die in een nog rauwere setting dan gebruikelijk. We leven hier 'under the bridge' met een groepje zwervers. Alleen op de wereld. Een jongen – die net zo overdreven acteert als de Japanse stuiterbal in de treinenfilm I Wish – hosselt daar met zijn pa en opa. Als het tenminste zijn échte pa en opa zijn. Geld wordt verdiend met het verkopen van fotokopieën – van wát zien we niet, hier in Breda loopt altijd een vrouw met gekopieerde katten-tekeningen – en het bestelen van suïcidalen die 'r bij de rivier een einde aan hebben gemaakt. Op een dag "redt" de zwervers-pa een knappe vrouw, verrkracht haar vervolgens, en nóg wil ze niet weg. Zij wordt de sister van de extended familie en brengt wat warmte. Zover dat ten minste kan. Maar net als de hosselaars wat 'ontdooien' (dat werd ook tijd, de woede-aanvallen werden wat repetitief) beginnen in de tweede helft van de film de politie en de maffia en rol te spelen. Hier verliest Kim Ki-Duk zijn kalme hand, in flitsen gebeurt er een hoop Beak Takeshi-grofs, maar ik voelde het niet meer. Wél nog de donkerste zwarte komedie-grap van het filmjaar gezien, nadat de opa op geheel eigen wijze een stations-koffiemachine heeft gerepareerd. Douwe Egberts aroma rood...

Perfect Blue

Het blijft een onwerkelijk trekje hebben. Een tekenfilm voor volwassenen. Perfect Blue is een soort Black Swan of Psycho, maar dan in cartoon-versie. Die Japanners nemen het getekende genre bloederig serieus. In deze anime weer genoeg gepeins vanuit allerhande ramen, én (zoals eerder gesignaleerd) ook weer een jong meisje in de hoofdrol. Ze zingt in een K3-popgroepje, zonder grote successen, maar ook als mislukt pop idol kun je wel je centjes verdienen. Ik moest denken aan de reclameborden van Roodkapje die hier onlangs hingen, met in de hoofdrol Sita. Ooit een Idol met knalsingles, nu in een 'racketcentrum'... De entertainment-industrie wordt in het te korte (!) Perfect Blue fijntjes geschetst, ik had er nog wel twintig minuten carrièreplanning en onderhandeling met agentjes en producers bij willen hebben. Het hoofdpersonage wil wat anders, gaat acteren, en belandt vervolgens in haar eigen nachtmerrie. Dat begint er al mee dat ze als wannabe actrice eerst in 'foute' scenes moet spelen. ('Rape scene' bulderen de mannen op de set.) Zelfs de sexy fotoshoot comes back to haunt her, in haar dromen. Langzaam begint het realiteitsneukerij-gedeelte, en dat is bijzonder gecompliceerd. Er beginnen wel dertig semi-imaginaire scenes achter elkaar, en steeds dacht ik dat het echt was. De twist aan het eind (met een vleugje Psycho dus) weet de boel niet eens definitief te verhelderen. Misschien had het zelfs met wat minder Se7en-geweld gekund.