dinsdag 31 juli 2012

Back Street

Het is erg lang geleden dat ik De Koperen Tuin van Vestdijk las, maar het leitmotiefje in deze film deed me er vaag aan denken. Een chique park, met zo'n overkoepeld 'huisje', waar een band staat te spelen. Twee geliefden zouden elkaar daar ontmoeten, maar het loopt anders. De misgelopen date vormt de basis van een tragische liefdesgeschiedenis, waarin de vrouw zich wegcijfert, als bijvrouw 'in the back streets of the life of a man', maar je de man tóch geen klootzak gaat vinden. In zekere zin voelt de film zelfs vrij modern, de buitenechtelijke relatie wordt nergens veroordeeld, en lijkt met de jaren zelfs aan kracht te winnen. De vrouw (Irene Dunne, zo'n typisch early films hoedenmeisje) wacht op haar door manlief gefinancieerde Apartment op haar vlam (John Boles, het latin lover type, ook al kwam ie gewoon uit Texas). Het vuurwerk komt in de laatste fase als de inmiddels volwassen zoon van de man het voor zijn moeder opneemt, en pa en maîtresse met hun overspel confronteert. Het einde is naar goed Kluunig chick-lit gebruik (dit was een beroemde roman) erg melodramatisch, al is het laatste bezoekje aan de eerdergenoemde Koperen Tuin magisch. (Van mij had de film niet meer naar het nu terug hoeven keren). Gevlucht in een droom.

Présumé Coupable

Capturing The Friedmans... In Frankrijk. Doordat dit een speelfilm is ontbreekt weliswaar de verbluffende found footage-sfeer, maar daar staat tegenover dat de hoofdrolspeler nóg wat Kafkaësker, eh, genaaid wordt. Het hoeft geen 'schuld-wedstrijdje' te worden, maar dat deze man niets op zijn kerfstok had had de politie na ongeveer drie minuten verhoor wel mogen concluderen. En dat lukt ze nog niet in twee jaar, want bij alles dat misgaat is de sloomheid van de wettelijke machinerie nog wel het ergste. (Vergelijkbaar eigenlijk met asielzoekers in detentiecentra...) In The Wrong Man werd Fonda van moord beschuldigd, tegenwoordig mag je hopen dat je dát overkomt, in plaats van (kinder)verkrachting. Kennelijk kan niemand dan meer logisch nadenken, en is het te lekker scoren. Omgekeerd geldt dat ook, de boodschap is zo pijnlijk dat het lastig is over de film an sich na te denken. Had er iets beter gekund? De hoofdrol is alvast uitstekend, een verbijsterde man in een nét even te fout leren jekkie. Hij draait door in de 'gewone' gevangenis, vanwaaruit ik nog wel wat meer scenes had willen zien. Die celmaten, willen die niet weten waarom hij 'r zit? Al snel krijgt hij een rustiger kamertje. Niet dat dat hem rustiger in het hoofd maakt, want na tal van andere suïcidepogingen begint hij een hele nare hunger strike. Hij wordt zo mager dat het wel een digitaal effect móet zijn geweest. Hoop ik. Vervreemdend creepy, net zo onwerkelijk als de hele 'situatie'. Ik merk het al, deze film is gewoon een tsunami die je je over je heen moet laten komen.

Graveyard of Honor

Gróte yakuza-film van Miike. Serieus ook. Duidelijk zijn poging tot een Goodfellas-achtig epos. En, waar Takeshi Kitano met het zeer vergelijkbare Outrage – ook door hogere verwachtingen – faalde, lukt Miike het wel om ruim twee uur met eindeloos maffia-familie geweld te boeien. (De gedegen georganiseerde yakuza spreken vaak heel zakelijk van 'groups') Op de soundtrack klinkt al snel wat trompet, in films altijd een duidelijk aanwijzing dat er een heroïne-verslaving zit aan te komen... Misschien is het jazzgenre wel gestorven aan die eeuwige associatie. Dat aspect (en die sound) helpt Miike hier hoe dan ook enorm. Het brute hoofdpersonage wordt nooit een echt mensch, maar het merendeel van zijn daden wordt dan ook gepleegd in een koortsachtige heroïne-trip. In een van de meest misselijkmakende sequenties die ik ooit heb gezien weet de gangster op geschifte (letterlijk!) wijze een tripje úit zijn gevangeniscel te regelen. Om wraak te nemen op alles en iedereen (inclusief zichzelf?). Ik moest denken aan een interlude van Sufjan Stevens op diens leipe A Sun Came. 'Slip on the vomit!' Met die wraakacties is hij overigens zo'n beetje vanaf de magisch-tragische opening al mee bezig... Messen spelen ook een prominente rol en geeft verscheidene acteurs de kans om als bloedfonteintjes in het rond slaand ten onder te gaan. Pistolen zorgen voor de leukste grap, als de held twee geweren op de M.E. leeg heeft staan schieten, verdwijnt hij twee seconden naar binnen, om prompt met een witte handdoek te gaan zwaaien. 'De kogels zijn op!'

The Serpent and the Rainbow

Het kan niet elk zondag raak zijn met die cultfilms, alhoewel mijn eerste Wes Craven eigenlijk prima met Rabid is te vergelijken. De medicalisatie van de zombie, hier nog uitgebreid met een politiek laagje (onrust op Haïti). De hele film gaan afzetten tegen het werk van Cronenberg is misschien wat zielig, maar het jagen op een genezend poedertje is bij Craven natuurlijk gewoon een excuus voor mad voodoo shit. (Angst voor andere religies, en nog simpeler, angst voor 'de neger', met zijn bovennatuurlijke krachten) Al moet gezegd dat de film wel fijntjes aanstipt hoe raar het moet wezen om een zombie te zijn. Hoe eng. Lig je daar in je kist, bewust van alles, ondood te wezen. Een Indiana Jones-achtige onderzoeker wordt door de farmaceutische industrie naar Haiti gezonden, om een en ander uit te pluizen; waarna de man afgeleid raakt door een geflipte legerpief én een fraai 'mulatje', zoals de Belgen dat zo mooi zeggen. (Het was natuurlijk echt dapper geweest als de heldin van het verhaal een, eh, volbloed Haïtiaanse was geweest.) Maar goed! Heel veel tijd voor zijn love interest is er toch al niet, want onnavolgbare nare dromen die realiteit worden teisteren de held. Eng vond ik die echter nooit. Wel de ultieme horror-tagline: 'ik geef je alles – wil je m'n geld?' 'Hoef ik niet'. 'Wat wil je dan!?'. 'I want to hear you scream!'

maandag 30 juli 2012

Tokyo-Ga

Bijzonder fijne documentaire, voluit Subjectivistisch, zoals het hoort. Ik ging er met hooggespannen verwachtingen in, waardoor de film me eigenlijk dubbel moest overtuigen, maar als de pachinko-balletjes gaan vallen, klikt ie bij mij. En dat is al na een minuutje of tien; er waren dus niet eens treinen voor nodig! Wim Wenders begint te dromen over de staat van hypnose die de metalen balletjes afdwingen – 'winnen is onbelangrijk, tijd verstrijkt' – en laat de mannen zien die, zodra de arcadehal is gesloten, de kastjes teder vertimmeren, zodat de loop van de balletjes verandert. Wenders ontmoet gedurende zijn bezoek aan Japan, naast vertrouwelingen van Yasujiro Ozu, ook éigen kompanen. Hij praat met Werner Herzog in de top van de Tokyo Tower, en bespioneert Chris Marker in een café. Met beide filmmakers vertoont deze ode aan Ozu verwantschap, maar Wenders heeft niet het voor de hand weg bluffende ego van Herzog, of de diepgaande filosofische constructies van Marker. Nee, in lijn van het werk van Ozu is Wenders op de deadpan humoristische voice-over voorzichtig, hij cijfert zichzelf en zijn invallen meteen weer weg. Deze bescheidenheid siert hem, en past ook goed bij het thema 'wij zijn slechts pupillen van de meester'. Na aankomst raakt Wenders aanvankelijk dermate 'lost in translation' c.q. bevangen door de Tokyo-hypnose, dat hij die hele Ozu lijkt te vergeten. Maar via tal van balspelletjes – golf als de yuppen-pachinko, en kinderen die me overtuigden dat 'r een leuk tikkertje-straatversie van honkbal mogelijk is – keert Wenders terug in de onveranderlijke wereld van Ozu. Diens minutieuze werkwijze wordt uiteengezet, en ik moest denken aan het knutselen van een kijkdoos. Ook daar is de ruimte claustrofobisch beperkt, en dien je de objecten op exact de gewenste afstand van elkaar te plaatsen. En als alles op de juiste plek staat komt het het mooiste moment. Je knipt een gat in de deksel (de camera wordt klaargezet) en tot slot plak je er een doorschijnend kleurpapiertje overheen. Dát is de 50mm-lens van Ozu op kniehoogte, of simpelweg de blik van de meester, en alhoewel alles in de doos stilstaat wordt het plots toch een magisch-levende wereld. Echter dan echt.

Boogie

Denk aan het huwelijk in Tuesday, After Christmas – zelfde regisseur – maar dan zo'n 3.5 jaar eerder. De kerstapocalyps is nog ver weg, maar die huwelijkscrisis broeit al, ondanks dat vrouwlief zwanger is van een tweede. ('Dat is de laatste', meldt haar man Bogdan.) Het drietal is op voorjaarsvakantie (de Engelse titel Summer Holiday slaat nergens op) in een of ander flets toeristisch oord. Vroeger was alles beter. Toen bestond het leven nog uit lol, denkt Boogie, als ie wat oude vrienden tegenkomt. Na het echtelijke gekibbel begint de uiterst langzame film met hun entree pas echt goed te worden. Want, zijn dit nog wel Boogie's vrienden? Zijn vrouw wil duidelijk dat hij ze níet kent. En heeft ze misschien niet gewoon gelijk. Draad op IMDb: “The Climax of Male Stupidity”. De twee losers fladderen om de veel knappere Boogie heen, hengelen of hij misschien nog een baantje voor ze heeft, en willen samen met hem op vrouwenjacht. Boogie Nights! Het leidt tot de pijnlijkste en beste scene(s) van de film. Boogie en maten zitten in de restauratie van een bowlingbaan, de twee losers zijn er duidelijk bekend, en babbelen wat met een promomeisje. Maar die heeft enkel nog oog voor Boogie. 'Ik ga wijn halen om hiervan te herstellen', zegt de treffend slechtgekapte bol-ogige cynisch grappige slons in wie ik mezelf net teveel herkende. Zijn dikke Kevin Smith-achtige kompaan geeft minder snel op. Dan maar een hoertje. Poeh. Minstens zo asgrauw dus als Tuesday Before Christmas, al zat ik daar wel aanmerkelijk meer op het puntje van mijn stoel.

Nowhere Boy

Voor familie doe je alles hè, zelfs een film over de Beatles kijken... Nowhere Boy lijkt gefinancierd door Paul McCartney, want als de uiterst galante nerdy underdog van het verhaal werd hij bíjna mijn nieuwe held. John Lennon daarentegen was kennelijk een 17-jarige blaaskaak, die enkel rocker wilde worden voor de blowjobs en de fame. Legitieme redenen, daar niet van. Maar Macca zegt ergens niet voor niets: 'It's the music, man'. Freud zou tevreden zijn, moeders spelen in het leven van beide Beatles een cruciale rol. ('She sort of died last year', zegt Paul verdrietig.) Lennon heeft zelfs twee moeders, althans, wanneer hij erachter komt dat zijn biologische mama letterlijk om de hoek woont. Potentieel de mooiste scene, maar men ging er wat gehaast doorheen. Moet je je voorstellen, dat je denkt dat je moeder heel ver weg is, en dat het al die tijd '6 minutes south' was. (En niet eens by car, of op het dak van een bus...) Mama Lennon is een rol geknipt voor Julianne Moore (hier niet aanwezig): manisch, depri, en té intiem, echt(e) Malle-toestanden blijven uit, maar toch. Het zorgt voor een intens en goed eerste half uurtje. Daarna beginnen de bandvoorbereidingen (als The Quarrymen) en proef ik bij de makers toch iets te weinig liefde voor muziek, voor skiffle. Op relationeel vlak is de film (ook met Kristin Scott Thomas, de tweede Lennon-ma) echter plezierig sentimenteel, ondanks dat de overdreven gespierde mooiboy die de nowhere boy speelt vrij matig acteert.

L'Horloger de Saint-Paul

De NY Times-almanak laat de filmliefhebber nooit in de steek, zelfs niet als een van de genoemde 1000 films meer dan een half decennium (voor mij) onvindbaar bleek. Deze Tavernier is de moeite van het wachten absoluut waard. Zeer fijne film, alsof de Hollywood-seventies ook naar Frankijk waren gekomen. Een Simenon-policier met het wankelend waggelende tempo van een geslagen hond. De meisjes van Night Moves, een hoofdrolspeler (Noiret) die even moedeloos is als Kevin Spacey in American Beauty én het Roemeense fucked up door het systeem-gevoel van Aurora. Heel bijzonder. Bijna alles gaat goed. Simpel voorbeeldje, helemaal aan het eind gaat Noiret een kerk binnen – en ik denk nee, een kerk, wat een onzin –, maar hij kijkt als horloger natuurlijk naar het uurwerk, dat hij zelf heeft gefixt. (Volgen vele spoilers!) Hij kan wel wat bezinning gebruiken, want in het begin van de film meldt de politie hem dat zijn zoon een man heeft vermoord, én voortvluchtig is. Binnen een paar uur weet heel Lyon het, komen er fabrieksmeisjes over het slachtoffer roddelen, en gaat er een steen door de ramen. De horloger en zijn Guus Meeuwis-achtige beste vriend zetten de achtervolging in. En meer dan dat. 'Zou ik nu aangifte doen van die steen'. 'Dit lijkt me niet het juiste moment'. Langzaamaan kruipt er een politieke laagje in het verhaal, '68 is net geweest, gaullistisch (?) Frankrijk beklemt jong en oud. 'Alle flikken moeten dood', staat er op de muren. Al die opgekropte agressie zoekt een uitweg. De horloger peinst over zijn vaderlijke fouten, en zoekt de vrouw op die een tijdje als stiefmoeder voor de jongen fungeerde. Het is misschien wel de mooiste scene, van Dardennes-nivau. Maar van dat niveau blijven ze maar komen, slechts de laatste handvol minuten zijn wat overbodig, en benadrukken wat eerder al afdoende gesuggereerd is.

zondag 29 juli 2012

City of Life and Death

Chinadler's List. Ieder land zijn eigen trauma, en zijn eigen oorlogsmisdaden. De Chinezen hadden het zwaar te verduren in WWII, bezet door de Japanners. Maar voor we het vingertje heffen denken we aan de Istanboelse kapitein Westerling, de even brute als fascinerende 'commandant van de speciale troepen' die op eigen houtje voor ons landje ook wat genocide uitvoerde. En denk maar niet dat Nederland daar ooit uitgebreid voor door het stof is gegaan. De Japanners pakken het hier nog wat massaler aan, en al zo vroeg in de film ook! Ik vond de opbouw van dit hypergestileerd zwart-wit geschoten oorlogsepos curieus. Binnen een half uurtje is de grootste gruweldaad wel gepleegd, en dat is dus nog voor we de slachtoffers of daders goed kennen. (Ik bedenk me dat Saving Private Ryan ook met dé schok begint). Na de bijbelse waanzin voelen de kleinschalige 'akkefietjes' in de volgende twee uur hier eigenlijk maar als kinderspel. Bovendien weet de Chinese film sentiment en nationalisme niet te vermijden. Zowel de Goede Japanner als de Goede Nazi ontbreken niet. (Vooral de aanwezigheid van de laatste vond ik meta-grappig, in deze contreien, en ja, ik weet dat John Raabe er wérkelijk was) De Japanse soldaten worden ondertussen als verwijfd afgeschilderd, en de Chinese rat krijgt zo pijnlijk mogelijk de deksel op de neus. Een laatste WTF-momentje is de Japanse parade aan het einde; dat haast als een soort reverse-Riefenstahl in beeld wordt gebracht.

Tepepa

Warrige western waarin werkelijk iedereen die meewerkte op een ander spoor lijkt te zitten. Of nee, het is een soort stoelendans waarin steeds iemand overschiet. De Cubaan Tomas Milian speelt de revolutionair Tepepa, die in Mexico tegen het grootkapitaal strijdt. Net als alle linkse revolutionairen heeft hij een voorliefde voor speeches, wat hem duur komt te staan. Bovendien lijkt de acteur zijn tekst pas op de set te 'eh eh' hebben geleerd, hij lijkt Frank de Boer wel. (Kan ook de dub wezen...) Orson Welles waggelt rond als kolossale slechterik, en hij heeft 't zo te zien vooral erg warm. (Waar zou de film zijn opgenomen? Spanje of Italie vermoedelijk.) Welles nam zijn rol iets te serieus, want de sfeer op de set was – lees ik – verschrikkelijk. Welles: 'That dirty Cuban!' De meest interessante rol is voor de bretelsde John Steiner. Hij is als gringo sowieso een buitenstaander, en Bowieaans dun. Steiner begint de film met een stunt in een auto (auto's in westerns, raar en cool) waarmee hij Tepepa redt. Om hem zelf te kunnen doden! In flashbacks zien we waarom – waarop Morricone elke keer overschakelt op een veel te zoetsappig pingeltje. De film is grotendeels hárd en politiek (als een commentaar op Cuba?). Tepepa gaat tekeer als ware hij Rambo, al vergeeft (of beter gedenkt) hij in een mooie scene nog wel even een verrader. Die hij even ervoor zelf doodde.

Rabid

Zonder een spoor van twijfel mijn favoriete Cronenberg. Ja, dat lijkt getroll, maar er is ook wel een logische verklaring. Als je bij een auteur de ingang tot zijn hoogstpersoonlijke wereld niet écht weet te vinden, dan komt een verdunning (of juist verbreding) met genrefilm-elementen als geroepen. Rabid is Cronenberg in zombie/vampier/weerwolf-modus, en alles wat de eveneens door Alex Cox getipte cultfilm Vamp had moeten zijn. Cronenberg brengt ook in zijn early work zijn fascinatie voor operaties en het menselijke lichaam al mee, wat de film een goedverzorgd wetenschappelijk tintje meegeeft, bijna zo serieus als Contagion. In Rabid breekt vanuit een 'geef mij een nieuwe neus'-privékliniek een variant van hondsdolheid uit, waardoor heel Montreal elkaar te lijf gaat. Patient zéro is een bijzonder knappe jongedame. Cronenberg laat met de golden age of porn star Marilyn Chambers de kans op wat sexploitatie natuurlijk niet liggen, maar het is ook functioneel. Vrouwelijke seksualiteit als wapen, hier wel heel letterlijk verbeeld in, nee, dat moet je echt zelf zien. Ook de andere hoofdrol is goed. Het vriendje van de femme fatale wordt gespeeld door de onbekende Frank Moore, die zo'n zachte seventies-Hollywood kop heeft. Peter Lorre meets Christopher Walken. De horror-hoofdlijn werkt prima, maar Cronenberg neemt ook ruim de tijd voor wat smakelijke intermezzi. Zo heeft Chambers een Velma-bebrild meisje als beste vriendin, voor wat lesbische knipoogjes, brengt men een bezoekje aan de pornobioscoop (denk aan An American Werewolf in London) én zit de 'goede dokter' midden op de nacht op de bank van de huiskamer leip met zijn pasgeboren baby te spelen. Waarom ook niet!

Et Dieu... Créa la Femme

In een MCA in memoriam-draad kwam zijn Criterion-lijstje langs (lollig as could be expected) en daarom de enige film die ik daarvan nog niet had gezien, gekeken. Deze film maakte van Brigitte Bardot een ster, en u kunt wel ongeveer raden hoe. Baywatch, avant la lettre! Ik peinsde ondertussen waarom ik Marilyn Monroe tóch mooier vind. (Terwijl die toch eigenlijk grovere vormen heeft.) Het zal de onzekerheid zijn die je bij Monroe ziet. Bardot loopt ook hier weer gewoon parmantig rond te hupsen, met de borst vooruit, ze wéét dat ze perfect is. (Vandaar die titel zeker.) Toch is dit bepaald geen reli-farce, behalve wat appelige opmerkingen gaat de komedie over dorpse moraal, die de prent richting het verrassend tragische einde op een akelige manier lijkt te verdedigen. De lasten die je hebt als je jong én knap bent. Het weesmeisje Bardot 'wil gewoon wat plezier' hebben, maar wordt daardoor door het hele vissersdorpje met de nek aangekeken. Gelukkig wil de lelijkste bootsjongen van het dorp (en hij heeft inderdaad wat van Ribery/Lurling) wel met haar trouwen, verstandshuwelijk of niet. Alleen... Hij is niet alleen. Twee broers vinden zo'n jongedame in huis óók leuk. In de tussentijd zingt Bardot met Pippi Langkous-stem, en zijn er een paar lekker melige MCA-grappen, involving een konijntje dat Socrates heet, en een telefoongesprek dat als volgt verloopt. (Bardot neemt op). Allo? (Stilte) Allo!? (Stilte). ALLO!?!?!. 'Ze zullen wel doof zijn'...

zaterdag 28 juli 2012

After Dark, My Sweet

Deze Foley is gewoon matig, in plaats van intrigerend en chaotisch goed, zoals At Close Range was. Dat verbaasde me nou niet. In After Dark, My Sweet blijft het bij een aardig begin, en één schamel spannend scenetje richting einde. In de opening loopt James Patric van noir-cliché naar noir-cliché, wat een leuke spoof doet vermoeden. Er is een Lynchiaans creepy vriendelijke dokter, een lijzige dame in een smoezelige bar, en dan is daar Patric zelf als voormalig bokser en huidige gestoorde, geplaagd door kortsluitingen in zijn brein, waar veel te weinig mee wordt gedaan. De matig acterende Patric is alleen in die eerste paar minuten geloofwaardig, als een babbelzieke idioot die zichzelf weer eens op de samenleving heeft losgelaten. Hij stapt zonder morren in de kar van de femme fatale (de dame uit de bar, who else) om zich tal van problemen op de hals te halen. Even later bedenkt hij zich; en ik ging er eens goed voor zitten. Een soort film noir road movie, dat zou wat kunnen worden. Maar de held keert om! De anderhalf uur daarna wordt het almaar minder. Een grijze magere Bruce Dern is nog het beste als de ex-agent met foute plannetjes, waarvoor hij de domme Raemon Sluiter-achtige spierbundel wil inzetten. Die moet daar zelfs nog een limochauffeurs-pakkie voor aantrekken. Op dat moment begint de film eerder op een George Michael-videoclip te lijken. Het drietal zet een ontvoering op, van een kind nota bene, maar waar iedereen in een goede film noir een dubbele agenda lijkt te hebben, heeft niemand hier ook maar een pén bij zich. Bijzonder verbaasd (en licht geërgerd – ik wil het ook zien!) over de vele positieve recensies

Izo

What if Everyman killed évery man? Ongeveer drie seconden dacht ik dat Takashi Miike Bergman-religieus ging doen. Vervolgens wordt 'r een kerel op gruwelijke wijze gekruisigd. Zo begint deze Oldboy-achtige wraaktrip, vol potentiële gif images. De ondode dwaalt door de tijden heen, ondertussen elke tegenligger in mootjes hakkend. Dik twee uur lang. Ik vraag me af of ze hiervoor oude sets hebben gerecycled, want de man loopt werkelijk door elk mogelijk Japans filmgenre. (Ozu, biker-films, yakuza's, samoerai-epi, high school drama's.) Slechts bij het splijten van een kleuter wendt Miike zijn camera even af, als de brave fatsoensrakker die hij is...! Veel meer valt hier niet over te zeggen, Takeshi Kitano heeft nog een onduidelijke cameo als regeringsleider. Het politieke vernislaagje is sowieso onnavolgbaar. (Hitler en Japanse parades komen op archiefbeelden voorbij.) Maar wat de meaning of all this is? Miike piekt twee keer, waarvan eenmaal keer te vroeg. Al snel komt de evil geest Izo zijn moeder tegen. En hij jaagt haar op geheel eigen wijze de bomen in! Later trekt de film de ultieme conclusie uit zijn eigen concept, en gaat Izo in rennend over de Melkweg-snelweg des levens in gevecht met zaadcellen, eicellen en het DNA, waarmee de film ook al opende. Een favoriet van Gaspar Noe, ongetwijfeld. Ik was zelf blij met de Jandekiaanse acid-folk intermezzi van Kazuki Tomokawa.

Dinner at Eight

Da's dus anderhalf uur te laat, wat mij betreft. En het dinertje had ook in de film wat vroeger mogen zijn, de scenes duren hier allemaal 10 minuten of langer, terwijl vaak de helft had volstaan om het punt te maken. Maar misschien is dat iets van de moderne kijker, Dinner at Eight is een Cukor-classic uit de thirties; de talkies bestonden minder dan een handvol jaren en iedereen articuleert nog heel dui-de-lijk. Opmerkelijk is dat hier al de nostalgie naar de silent era is te bespeuren, ver voor Sunset Blvd. In de beste scenes is John Barrymore Zero Mostel-tragisch aandoenlijk als uitgerangeerde acteur. Ooit werd hij geroemd om zijn 'profile', nu is hij slechts een alcoholist, die niet door heeft dat hij blij zou moeten zijn met elk 'bit part' dat zijn ijverige agent nog voor hem weet te regelen. Ook de andere mannelijk hoofdrolspeler, eveneens een van de Barrymorers lijdt, als failliete scheepsmagnaat. Het zijn de dames die voor de komische noot zorgen. Billie Burke speelt een Hyacinth avant la lettre, ze ís (of was) al rijk, en nog bestaat ze enkel uit 'air'. No nonsense lollig is de gepensioneerde operaster Carlotta. ('A comeback? Nooo I keep my double chins in privacy') Recht weggelopen uit Kuifje, die dame. '(You?) Gray? nonsense! Distinguished!'. Toch gaat het hier niet om die wisecracks, daarvoor is dit teveel een echte Depressie-film. En toch wel een bijzondere.

Deutschland Bleiche Mutter

En meteen de anti-these van The Dirty Dozen eroverheen. Deutschland, Bleie Mutter is een filosofisch getinte film over hoe het is om een doodnormale Duitser in WWII te zijn. Veel van de taferelen zijn bekend, uit Die Ehe der Maria Braun bijvoorbeeld, maar regisseuse Sanders-Brahms doet er wat bijzonders mee. Ze bespiegelt als een soort Agnes Varda op haar eigen leven. Hoe haar ouders elkaar ontmoeten op een nazi-partijtje, en hoe zoveel dingen al vernietigd werden voor zij ze kon zien. Aan de andere kant, het geluk van de te laat geborene. Niet meer écht schuldig. De film zit vol aardige details; de acteur die haar pa speelt ziet er veel te oud uit voor zijn rol. Maar Sanders zegt: ik kan me hem alleen herinneren met zijn hoofd van ná WWII. De band van vader en dochter is door zijn afwezigheid hevig getroebleerd, maar die met moeder is helemaal post-traumatisch intens, en wordt in de tweede helft almaar schokkender. Deze film heeft niet voor niets die titel (naar een gedicht van Brecht). Als de nazi's aan de verliezende hand zijn zwerft de jonge moeder Sans Toit Ni Loi met babydochter door platgeschoten steden en verlaten velden. Sanders mengt archiefbeelden met de acteurs, zonder zich een moment om film-illusie te bekommeren. Zo kan moeder praten met een mannetje op een haperende kleurenopname uit de forties. Magisch. Ook het momentje in een molen zal me bijblijven. Door het sprookje dat de moeder vertelt krijgt de plek trekjes van een concentratiekamp. Ver daarvoor, luistert men naar de radio, waar de Duitse omroep een 'rondje langs de velden' maakt. 'Hier meldt zich het derde bataljon in Finland'. 'Hier de vliegeniers in Afrika'. 'We rijden nu door een ijsvlakte naar Stalingrad'. Je voelt de trots van het puberkind dat zijn ouders de wereld eens gaat laten zien hoe sterk het is.

vrijdag 27 juli 2012

The Dirty Dozen

Er is vast wel een feesten en partijenband die zo heet hè? The Dirty Dozen is een goed opgebouwde, maar uiteindelijk mindere combinatie van Where Eagles Dare en The League of Gentlemen. Met de laatste film deelt de film de structuur. Man verzamelt team, traint ze; er volgt een 'laatste test' (die bijna leuker is dan de echte missie) om vervolgens los te gaan. Al hebben we het hier dus niet over een bankoverval, maar een 'topsecret' legereenheid die hoge nazi's moet gaan afknallen. Eigenlijk een heel gefrustreerd subgenre natuurlijk, een soort wraakfantasie van de overwinnaars. Hadden we 't zo maar kunnen doen. Maar zo dom als hier waren de Duitsers niet. De luxe villa zou 'zwaarbeveiligd' zijn, maar het team komt aanvankelijk twee (!) bewakertjes tegen. Het loopt lang allemaal van een A-team-achtig snugger vlot dakje. Gedurende de dril-voorbereidingen is vooral John Cassavetes goed op dreef. Als ik hem was had ik die grijze crewcut altijd gehouden, staat erg stoer. (Het geeft 'm een passend hippe Jared Leto-intensiteit mee.) Teamleider is Lee Marvin, vermoedelijk de meest logische acteur in een legerkloffie. (En werkelijk in het bezit van een purple heart.) Ik zie 'm trouwens ook wel in een Thunderbirds-remake rondlopen... Zijn leger-ervaring is hier verder niet van belang, want de Dirty Dozen heten niet voor niets zo. Men richt een ware genocide aan. Akelig ongemakkelijk! Ik dacht, de donkere jongen zal dan wel als het geweten fungeren, maar nee hoor. Branden zullen ze. Die ratten.

Hells Angels on Wheels

Ik haalde laatst (op de fiets) een stapvoets rijdende stoet auto's in, er reden motormannetjes met rode zwaailichten tussendoor. Wat is dit, dacht ik, een protest? Inmiddels waren we de buitenwijk uit en bereikte ik eindelijk de kop van de optocht. Een begrafenisauto! Italiaanse toestanden. En het werd nog mooier, de stoet draaide de snelweg op; de motormannetjes begonnen het verkeer tegen te houden. De wachtende auto's begonnen al te toeteren, en die wisten nog niet dat ze minstens tien minuten te gaan hadden... Ik vond het maar self-kicking aandachttrekkerij, en tegelijkertijd schaamde ik me voor die gedachte. Zo burgerlijk. Precies het gevoel van de biker-films. De Angels beschimpen kerk, gezagsgetrouwe burgers, leger, en oom agent, wat toch eigenlijk toe te juichen valt. Maar het is zó irritant en puberaal. Nu is Hells Angels on Wheels wel wat mellower dan het verschrikkelijke The Wild Angels met Fonda... Jack Nicholson en zijn love interest beginnen zich hier juist langzaam van de Angels te verwijderen. Alsof de subcultuurhype na één jaar al vermoeiend was geworden. (Easy Rider moest nochtans nog komen.) Voor Nicholson het tegen de Ahmadinejad-achtige mc-president opneemt is deze film minder trollen, en meer seks. Fluitsolo's op de hippie-soundtrack, halfnaakte dames onder de verf op je scherm. Gezellig. Van duidelijke scenes of verhaal is geen sprake. Een beetje karren door Nevada, terwijl de herfst invalt. Laslo Kovacs goochelt met de camera, en houdt de sfeer er psychedelisch in.

Topsy-Turvy

Het is lastig de verleiding te weerstaan om op te merken dat Mike Leigh hier een topsy-turvy in zijn gebruikelijke niveau doet. Dat zou gechargeerd zijn, maar een hoogvlieger in zijn fijne oeuvre is dit overschatte, langdradige epos zeker niet. Het zullen de operettes wezen, de musicals van hun tijd, ze konden me geen 160 minuten boeien. En Leigh weet ook niet echt met de sentimentaliteit ervan om te gaan. Als je zo'n film maakt moet je ook gewoon inzetten op clichés en schmaltzy rillingen. Leigh wil er in de tussenscenes toch nog iets van zijn gebruikelijke humane improvisaties in frommelen, en hoewel dat soms werkt, slaat de film zo toch wat uit het lood. (Al lukt het Leigh op het eind achteloos om al het vrouwenverdriet van Hysteria even in vijf rake minuten samen te vatten.) Topsy-Turvy kent ook qua scenario een wat moeizame, onevenwichtige structuur. De film begint met een operette-componist, die eindelijk eens een echt serieus werk wil schrijven. Daar is zijn omgeving (theatermanagers, librettist) het niet mee eens. Je verwacht een worsteling, om uiteindelijk 'winning' boven te komen. Maar halverwege weet men hem van het idee 'af te brengen'. En verschuift Leigh zijn aandacht prompt naar de librettist! (Waarom dan niet bij de librettist te begonnen?) Diens uneasy housewife was toch al interessanter. En Leigh met zijn voorkeur voor losers voelt zich er ook beter thuis; geen genie, maar een noeste werker, die zijn ideeën recyclet. De librettist schrijft een opera over Japan, waarin Timothy Spall – grappig en goed als altijd – een keizer speelt.

The Locket

Uiterst elegante film noir. Het leek er zelfs even op dat de femme fatale aan het einde alles vergeven zou worden. Ooit wil ik een film zien waarin dat gebeurt. Ook de Orson Wellesiaanse structuur van The Locket levert nieuwe ideeën op. De film begint met een keten van personages die elkaar flashbacks gaan vertellen; dus je krijgt een verhaal in een verhaal in een verhaal in een verhaal. Wat nou als de film die lijn continu doorzet? Nu keert de film in een soepele beweging langzaam terug. Schrijdt terug, zou je kunnen zeggen, want de setting is upper class duur. De femme fatale heeft juist een huismeidverleden; wat me een logischere verklaring voor haar gedrag lijkt dan een gebrek aan liefde. Die laatste suggestie komt van de psychoanalyticus, die het aan het einde nog even over symbolen mag hebben. In de verhalen daarvoor zien we een Elvis-stoere Robert Mitchum als kunstenaar. (Schilderkunst en Freud liggen altijd heel dicht bij elkaar, in Hollywood, denk maar aan Vertigo). Mitchum raakt verliefd op één van zijn studentes. Een meisje met een vingervlugge voorliefde voor dure sieraden. De flashback waarin ze hem het ontstaan van dat probleem opbiecht is erg sterk. (Faulkner meets slechte stiefmoeders, al is het hier dan de moeder van een rijk vriendinnetje.) The Locket verliest pas wat van haar intensiteit als de actie zich naar Engeland gedurende WWII verplaatst. De psy zegt: 'I offered my services to the British medical staff, and Nancy joined an ambulance unit'. En hop daar zien we de voormalige secretaresse dapper achter het stuur van een karretje op noodsnelheid. Te grappig.

donderdag 26 juli 2012

All Around Us

Lees het uitgebreide artikel op de site van De Subjectivisten.

Edge of the City

Bijzondere film. Geen echt goeie, maar dan nog, zo vaak komt een Amerikaanse fifties-film niet in de buurt van die Engelse kitchen sink dramas. Ongemakkelijkheid op de werkvloer, krasjes thuis. In een Amerikaanse film speelt het racisme-aspect in die periode een dappere en belangrijke rol. Sidney Poitier is ijzersterk als onwaarschijnlijk joviale arbeider, die zijn vriendschap haast opdringt aan een blanke loser. Bij Poitier thuis lijkt men het blanke middenklasse leven te persifleren (inclusief sigaren). Het wringt allemaal heel boeiend. De film neemt zelfs in een moeite door het 'downdate'-aspect van de vrouw mee. Slimme vrouwen, die tóch moeten settlen als huisvrouwtje én met een fabrieksarbeider trouwen, omdat ze nu eenmaal uit de slums komen. Op de werkvloer heerst discriminatie, en krijgt de kijker langzaam door waarom Poitier zo graag een vriend wil. Cassavetes speelt de nieuw aangekomen loser, in vermoedelijk zijn beste rol búiten zijn eigen films. Hij is hartstikke onzeker met de dames, en krijgt van Poitier lesjes. 'Loop mee tot de deur, NU'. Ook de telefoongesprekjes van Cassavetes met de basisschooljuf die hij op aandringen van Poitier op het oog heeft zijn erg geslaagd. Eerste vijftig minuten zijn om door een ringetje te halen. Maar dan blijkt dit alsnog een typisch Amerikaanse film. Geen zwakke personages zonder giga-trauma's. (Ik had de hints daarvóór genegeerd, en hoopte dat Cassavetes een closet-gay speelde...) Maar dat zou teveel gevraagd zijn. Een vader-complex, bloed aan zijn handen, escapisme in zelfopofferend filmgeweld, dat is uiteindelijk toch waar Amerikanen altijd op uit denken te moeten komen.

Zebraman

Voor zijn doen is deze Takashi Miike geschikt voor de hele familie. Nou ja, zijn eigen familie dan, want wat groene flubber-gore (en lijken die in de hens worden gestoken) ontbreken niet in deze superheldenparodie. Miike loopt hier dus vooruit op films als Kick-Ass en The Green Hornet die we recent vanuit Hollywood zagen komen. Vanzelfsprekend is Miike's versie maller, krakkemikkiger, en leuker. Dat laatste verbaasd me toch een beetje, want het vergelijkbare Big Man Japan vond ik maar niets. Het zal wel wennen. Zebraman is wel een stuk conventioneler hoor, met de sul die een held in zebrapak wordt, en domme FBI-achtige agenten die er achteraan kachelen. In een running gag raakt hun baas steeds zwaarder gewond (lees in de bandages), maar hij blijft gewoon doorlopen. Genoeg van zulke kleine grapjes hier; zo gaat het haar van de leraar (bij dag) rechtop staan bij naderend gevaar. Die leraar lijkt meer dan ooit een alter ego van Miike zelf – had die ook niet zo'n grote bril? Maar ook, eh, psychologisch. Als het grote kind dat het liefst nog in zijn (belangrijk detail!) zelfgeknutselde superheldenpak rondrent. Wel jammer is het ontbreken van een schmierende coole slechterik. Er zijn kleine groene aliens (als die miepmiepwezentjes uit Toy Story), maar de Crab Man (man met krab op zijn hoofd, Spongebobstijl) is na een charismatisch scharenknippend begin helaas vrij snel weer verdwenen. Het Romeins-fascistische einde maakt het over meta-bedoelingen struikelende tweede uur goed.

Gold Diggers Of 1935

Daar had 't Blackbook of Movies me even tuk, een geweldig sexy promofoto van een stuk of tien Busby babes, liggend in een cirkel, in miniscule latex-pakjes. Dit moest wel Busby's meest uitzinnige film zijn, zeker omdat hij ook zelf regisseerde. Vervolgens is het 87 (van de 94) minuten wachten op dat momentje. Busby's danssequentie komt pas helemaal aan 't eind, en is zijn meest surreële en kunstzinnige. Je zou 'm zelfs Dalíesk kunnen noemen. Het zijn niet zozeer de dames die minimalistisch gekleed gaan, het is de sequentie an sich die voor Busby's doen behoorlijk stemmig is, en met duisternis speelt. Al zitten er ook wel weer Noord-Koreaanse passages in hoor. Is deze musical daarmee, nou ja, zonde van de tijd? Neen, want het verhaaltje ervoor gaat eindelijk eens een keer níet over rehearsals. Of beter, niet over het oefenen zelf. De regisseur probeert het geld voor zijn show bijeen te krijgen in een peperduur hotel. Financiële spelletjes (en gierigheid) vormen de hoofdmoot van de grappen. ' I got 10% of your third of the four third of the total'. Zoiets. Ondertussen vlinderen de youngsters in het hotel (waaronder Dick Powell) rond op zoek naar liefde; als een gelegitimeerde vorm van gold diggen, want geen van hen krijgt vreemd genoeg de 'ware liefde'-deksel op de neus, wat ik wel verwachtte. Powell zingt liedjes bij maanlicht in een motorbootje, en Hugh Herbert als Woody Allenig verstrooide schrijver is bíjna My Man Goddfrey-achtig lollig. Hij schrijft de definitieve monografie on snuff. ('Nothing to be sneezed at!')

woensdag 25 juli 2012

At Close Range

De leukste cultfilms zijn die waarin de makers boven hun macht grijpen, van die liefdevolle projecten waaraan jarenlang is gesleuteld, totdat iedereen het overzicht is kwijtgeraakt. At Close Range is er zo een, in wezen een b-film, maar met grote namen. In de sfeervolle neonoir-opening zien we een jonge Sean Penn door een nachtelijk stadje rijden. Sentimentele pianoklanken begeleiden zijn rusteloze blik, synthetische strijkers hobbelen erachteraan, heerlijk eighties. En waar ken ik die melodie toch van? Penn komt enkele matties tegen, fokt wat met een snoevende burger, en ziet dan het meisje van zijn dromen. Mary Stuart Masterson is een echte b-keuze, in de plaats van iemand als Molly Ringwald. Een merkwaardig breed hoofd op een slanke nek, en een rossig plattelandstomboy-kapsel. Ik vind ze geweldig. Penn en Masterson kroelend in maisvelden, met wat goede wil is At Close Range even(tjes) modernistisch Days of Heaven. En juist de fantasie van de kijker is bij dit type film zo van belang. Je moet er zélf wat van maken. Met de entree van Christopher Walken begint het verhaal echt. De verloren criminele vader mompelt Australisch onverstaanbaar, en heeft naar goed gebruik een uitzinnig kapsel (en snor). Hij neemt Penn op in zijn 'family'. In het uur dat volgt is dit een soort Animal Kingdom, qua sfeer dan, want dat het scenario ongeloofwaardig wankelt moge duidelijk zijn. Richting einde doen de personages ín de film zelf maar hard hun best om één van hen te 'vergeten', want dat zou toch maar script-gaten blootleggen. Tegen die tijd is de film (en de familie) allang in kogelgaten verdwenen, al gebeurt dat wederom op fascinerende wijze. Bruut geweld á la Arthur Penn, en als die lijn nog net wat dapperder was doorgetrokken was dit haast Drive geworden! Dat mocht vast niet van de geldschieters, waaronder Madonna, die het project aan echtgenoot Penn toespeelde. Van haar (nou ja...) waren dus die piano-klanken. 'A man can tell a thousand lies/I've learned my lesson well'. Fijn.

Weekend

Nou, laat ik eens niet lollig doen over Godard. Dit is van zijn moeilijke films een van de leukste. Zeker het eerste uur. Schizofreen, gewelddadig, gekke tussentitels, en heel erg meta. Personages die oproepen andere personages te doden 'want te zijn toch maar imaginair'. En vervolgens peinzen: 'maar we zijn zelf ook nauwelijks meer dan dat'. Ik vind dat soort grappen toch altijd weer leuk. 'Wat een stomme film is dit, we komen alleen maar idioten tegen'. Een koppeltje reist op de allerzwartste zaterdag ever per auto naar (schoon)ouders (om ze om zeep te helpen). Maar eigenlijk gaat vanaf het begin al alles mis. Norse Parijzenaars die (niet geheel onterecht) het vuur op je openen. 'Maar bumpers zijn om te bumpen!'. Daarvóór zit trouwens nog een bijzonder ranzige en toch wel sexy scene, waarin het meisje een avontuurtje opbiecht (of verzint). \ANAL/YSE noemen de tussen-slogans het. (Iets met eieren, enzo...) Een nog veel beruchtere scene is een zeven minuten durend shot vol toeterende auto's. Tati gone horror. Je zou denken; wat kan het voorstellen, maar het getoeter werkt dánig op de zenuwen. (De pointe is, zoals de rest van de film, weer keihard). Net als ik écht enthousiast wordt, begint Godard na een uur toch weer wat politieke praatjes in te lassen. De redeneringen van Godard's personages vervelen, van die Mulischiaanse hersengymnastiek om de Tsaren de schuld te geven voor het mislukken van het Sovjet-communisme. Nee, geef mij dan maar JP Léaud die in een telefooncel een aandoenlijk liedje zingt. (En mogelijk een beter zanger dan acteur is.)

Ship of Fools

Van die giga-cruiseschepen, ze lijken altijd gedoemd. Op het schip van The Cat's Meow viel een dooie, de jongen in Wah Do Dem was niet op tijd terug, en de Titanic zonk. De passagiers op het Ship of Fools gaan ook richting hun ondergang. Het is 1933, en de upper class/deck passagiers zijn merendeel Duitsers. De joodse Duitser mag al niet meer bij hen aan tafel zitten, waar een zakenman nazi-praatjes orakelt. Op een gekostumeerd bal zet hij later duivelshoorntjes op, opdat het maar duidelijk is... Ship of Fools is beter in de alledaagsere passages, waarin de film taboes kietelt. Meestal aan het slot van de scene, om zich dan snel naar een volgende uit de voeten te maken. De dokter vraagt een vrouw naar haar 'period', een paartje peinst of hun relatie zonder seks ook standhoudt, en een jongen smeekt bij zijn vrekkige reli-opa om een zakcentje, waarmee hij naar een van de aanwezige zigeunerpleziermeisjes kan, voor zijn eerste keer. Als verteller functioneert een coole wijze dwerg, net zo'n cliché als de magical negro. Hij sluit vriendschap met de jood, die zich op en top (en vergeefs) Duitser voelt. Zelfs zijn Iron Cross verandert daar niks aan. (Subtiel cinefiel bruggetje.) Lee Marvin speelt met de tong in de wang een vieze man. Allemaal best aardig gedaan, maar hét mozaiek-verhaaltje dat echt overeind blijft is voor Simone Signoret en Oskar Werner. Zij een mysterieuze uitgebluste aan slaapmiddelen verslaafde revolutionaire dame, hij een uitgebluste scheepsdokter die nog één keer verliefd van zichzelf mag worden. Wat een Nederlands hoofd heeft die Werner eigenlijk. Een soort Floris.

Schlafkrankheit

Komt wel in de buurt van Claire Denis' White Material, zowel thematisch als kwalitatief. Nu vond ik dat geen hoogtepunt in het oeuvre van de Franse regisseuse, maar dat zegt niet zo heel veel bij zo'n topper. Ik heb de neiging wat milder dan gebruikelijk over Schlafkrankheit te oordelen, door de aanwezigheid van Pierre Bokma. Een Nederlander die schittert, in een film, woah! Jammer dat het een Duitse film is... Bokma speelt een arts in Kameroen. Zijn Duits met echtgenote en dochter is sympathiek nadrukkelijk, zijn Frans met de locals is matig. De arts heeft met geld van de WHO de Afrikaanse slaapziekte-epidemie ingedamd. Doordat er nauwelijks nog gevallen zijn krijgt de hele ziekte wat surreëels, ook al door de naam. Dat brengt deze film vol mysterieuze nachtelijke scenes op het op zichzelf platgetreden spoor van 'je kan naar Afrika gaan, maar je komt er nooit meer weg'. Conrad. Apocalypse, the works. Vrouw en kind willen Bokma terug naar huis hebben, maar hij ('je bent zwarter dan ik' zegt een Afrikaan tegen hem) krijgt dat mentaal niet (meer) voor elkaar. Schlafkrankheit weet me zelfs in een tijdssprong van drie jaar te overtuigen, door het verhaal te spiegelen en een Afrikaanse Europeaan naar Kameroen te laten reizen. Deze tweede helft is wel wat minder intens, waarschijnlijk omdat ik was gaan rekenen op de totale horror-gekte, én omdat in die fase wat teveel wordt voorgekauwd. ('Je lot ligt in mijn handen'). Regisseur Köhler houdt het echter grotendeels geslaagd eenvoudig, en in lijn met de titel, donker.

dinsdag 24 juli 2012

Oedipus Rex

Telefilm-pitch. Een jonge gozer een knappe dertiger wild dansend op een technoparty (= Gomorra). Even later post coitus in bed, vraagt de vrouw: hoe oud ben je eigenlijk? Jongen: bijna 18. Vrouw: Wat!? Hoe oud denk je dan dat ik ben. Jongen: Eh, 25? Vrouw: Lief van je... Een paar scenes later wordt de jongen 18, en mag hij zijn adoptiedossier inzien. Hij vraagt een gesprek aan met zijn biologische moeder. Er volgt een week waarbij de 2 met elkaar op stap gaan om in het reine te komen met het gebeurde. Pasolini's versie van de Oedipus mythe is redelijk classicistisch, het leek me het eerste half uur zelfs wat gewoontjes, al had ik dan nog nooit een Oedipus-verfilming gezien. (Zoveel zullen er niet bestaan, denk ik). Na een half uurtje wennen wordt de film zowel grappiger als ernstiger. Wat betreft het eerste zijn er vele gortdroge momenten, zoals hoe Oedipus minzaam 'nee' knikt, als de koning 'ga aan de kant, zwerver!' schreeuwt. Er wordt sowieso veel geschreeuwd, vooral door Oedipus, en ook dat is vaak erg komisch. Maar naarmate de vloek die de held treft duidelijk en duidelijker wordt, en hij random mensenlevens begint te offeren verandert de sfeer, en krijgt de film wat van een lang uitgesponnen religieus ritueel. (Moeten we hier de peripeteia en agnitio erbij halen) Die zitten voor mijn gevoel in de film pas helemaal aan 't einde, als Pasolini de actie terug naar het nu (met auto's en zo verplaatst). Dan is er in een groen groen knollenveld iets van een geflipt soort berusting. En een kans op een mooi gif-imageje, met Oedipus die blind achter zijn maat/schoonbroer aanhobbelt.
De dvdrip heette trouwens: "Edipo.Re.nogwat.XviD-iNCEST-CD1/2"...

The Help

Typisch zo'n film 'over zwart, door wit'. Ik vind het nog teveel eenzaam blank meisje verricht goede daad voor de wijze lijdende gesegregeerde medemens, terwijl het een film had moeten zijn over hoe het ís om een zwarte meid in de racistische fifties te zijn. Nu blijft de film braaf en oppervlakkig, een hooguit degelijk geacteerde periodestuk; het had nog veel pijnlijker gemoeten. (Zo schrijnend als Douglas Sirk wordt het nergens.) Emma Stone keert na d'r college years terug naar Jackson, waar haar zieke moeder en vriendinnen haar zo snel mogelijk willen zien trouwen. Het meisje gaat echter schrijven, een krantencolumn waarvoor ze zonder te betalen de hulp van een zwarte 'maid' inschakelt. Nu is het meisje de enige die de Afro-Amerikanen níet als slaven behandelt, dus dat vertrouwen wint ze (terecht) snel. Van het een komt een ander, en ze begint aan een boek. Twee maids 'voeren' haar slices of life, en die boeien zonder meer. Interessant: juist in die foute zuidelijke staten worden witte kinderen opgevoed door zwarte surrogaat-moeders. Wat de echte moeders doen? Geen idee, enkel kankeren. En wat doen de kinderen als ze opgegroeid zijn? Hetzelfde! Je zou bijna denken al een mengeling van schaamte, huisvrouwen-verveling en afzetten tegen hun 'real black moms'. Vooral spijtig aan The Help is dat de film op epos-lengte wat overbodige zijlijntjes opzet, inclusief onnodig afleidend melodrama bij de (andere) blanke outcast, én een filmkus voor de hoofdrolspeelster. Zeker dat laatste lijntje had – in een film zonder mannen – niet gehoeven, omdat het muurbloempje zich nou juist als vervanging voor wat de samenleving van haar wil op de problematiek stort.

I Wish

'I wish I was little bit taller/I wish I was a baller.' Truthbombs! Heerlijke film, flashback naar de bovenbouw van de basisschool, met dat hitje van Skee-lo. Och, de periode tussen 9 en 12. Jongens op hun ongeremdst/gekst. Meisjes laten zich bewonderen, maar zijn zich er nog niet oordelend van bewust. Koreeda voert hier een hele stoet van zulke rascals op. De grootste stuiterbal (zowel in acties als in hoe hij élke zin intoneert) is nog ietsje jonger. Een onverbeterlijke optimist. Hij en zijn oudere broer zijn van elkaar gescheiden (doordat ook hun ouders uit elkaar zijn) wat de oudere broer maar niks vindt. Weg uit Osaka zit hij nu in de directe nabijheid van een actieve vulkaan te wachten tot de apocalyps alles weer góed maakt, want in dat soort kinderlogica denkt iedereen hier. Oma is de eerste die opvalt, zij is heel Wes Anderson met allerlei cursusjes bezig. Dit lijkt het moment dat Japan definitief laconiek westers is geworden. Meer vet én meer zelfspot. Opa probeert een cake in oude stijl te bakken, en de proevers maar klagen dat ie niet zoet genoeg is. Ook opa is trouwens een heel fijne rol, sympathiek bot. (Een van de weinige scherpere personages.) I Wish is ondanks het scheidingsthema een feel good-film pur sang. Per telefoonlijn verbinden de broertjes elkaar en hun vriendengroepen, en gaat men op zoek naar een trein-mirakel. (Japan en openbaar vervoer, dat zal nooit voorbijgaan). De voorbereidingen, op school en thuis, zijn het allerbest. Eenmaal op locatie neemt Koreeda een wat al te sentimentele filmrealiteits-afslag. Hij lijkt dit in één klap goed te maken, door de trein zonder enige building-up voorbij te laten razen; hij schakelt over op een magische sequentie van memorabele momenten van eerder. Om te janken zo mooi, en ik smeekte om de aftiteling. Maar, typisch Koreeda, hij noedelt nog een kwartier door. Overbodig, maar ik liet mijn plezier niet verknallen. De grapjes over bankfraude, indielabels en kinderbijslag! De hond!

Vamp

Wellicht leuk voor Grace Jones-fans, die de queen bitch onder de vamps mag spelen, en haar eigen Marlene Diettrich-dansmomentje heeft. In een stripclub... Ik vond ze altijd al een beetje eng, dus haar latere moordzucht is hier gepast. Vamp had een heel leuke omkering op de vampierensaga kunnen zijn; hier zouden de vampieren dan vrouwen zijn, en de slachtoffers maagdelijke jongens, gelokt door hun op seks beluste brein. Maar het héle dorp waar twee wannabe-fratboys belanden wemelt van de vampieren, en of de jongens zelf nou zo maagdelijk zijn. Groter probleem is het derde wiel aan de wagen, de Aziaat die voor transport zorgt, in ruil voor best friend status. 'For a week'. Het is het bekende racistische stereotype dat (Sixteen Candles, dezelfde acteur!) ineens een comeback maakte in Amerikaanse eighties-films. De stripclubeigenaar verdedigt zijn daden door te stellen dat hij enkel mensen 'uit de goot' laat oppeuzelen... En als je ziet hoe de Japanse jongen wordt afgevoerd. Mild leuke momenten volgen na een uur als een van de twee frat boys is gebeten, en de ander hem zijn lichaam aanbiedt. (Hij hád natuurlijk moeten vragen 'would you offer me my throat?') Ook het rolletje van een serveerster fokt nog wel met wat typische mannenangsten. Zij zegt één van de jongens van vroeger te kennen. En hij weet nergens meer van. Creepy stalkster!

maandag 23 juli 2012

A Man Vanishes

De sixties, toch wel het boeiendste naoorlogse decennium. Kunst en revolutie gingen hand in hand. Letterlijk, door de opkomst van handzamere camera's kon men de straat op. En dan kreeg je semi-documentaire films zoals Brian Holzman's Diary, en deze. Uit Japan. Nu klonk Catfish altijd al een beetje Japans, en ze tonen zich hier ook even goed in het 'is het nou feit of fictie'-spel. Een beetje van beide, waarschijnlijk, maar de film is het leukst toen ik nog volledig geloofde dat dit een narcistische documentaire in Atonioni-stijl was. Een filmcrew gaat op zoek naar een verdwenen kerel. Hij is al twee jaar onvindbaar, ook voor zijn geliefde, die mee op onderzoek gaat (enzelf vaak geïnterviewd wordt). Aan concessies doet regisseur Imamura nooit, we krijgen de info zonder duiding, en met piepkloink-begeleiding onnavolgbaar modernistisch over ons uitgestort. En dat is een klein uur lang geweldig. Bezoekjes aan mediums, straatinterviews, milkshakebars, het gáát maar door. En vooral: men práát maar door. En dat alledaagse kijkje op Japan, het is magisch hoor. Maar na een uurtje begint de aandacht van de crew zich te verleggen van de verdwenen man, naar haar achtergebleven liefde. En vice versa. Nu wordt de film niet alleen steeds duidelijker fictie, opeens wordt het genavelstaar ook wat saai. Bedenk dat Brian Holzman's Diary de hélft van de speeltijd van A Man Vanishes in beslag neemt... Die lengte begint zich te wreken, jammer, daardoor wordt dit meer een intellectueel genoegen, vol filosofische uitweidingen. Wel een zeer groot genoegen.

Crackers

Staat bekend als hét dieptepunt in Louis Malle's oeuvre. En wie zien we daar in de intiteling? Wallace Shawn. Die vreetzak is er vanzelfsprekend weer bij, als er ook zonder André laagterecords worden gebroken. Stiekem vond ik het allemaal reuze meevallen. De film ís oppervlakkig, maar wel vermakelijk. Net als Small Time Crooks van Woody, is Crackers een bewuste houtje-touwtje variant op Big Deal on Madonna Street. De actie is verplaatst naar sjofel San Francisco, waar hoertjes en hosselaars hun kostje bij elkaar scharrelen. Allemaal met een goedmoedige cheesy eighties-knipoog. De sentimentele themesong van Michael McDonald klinkt precies zo synthsoul als je verwacht. De titel verwijst niet naar crack, maar gewoon naar de toastjes, die Shawn de hele film in zijn papjes verkruimelt. Een groepje misfits hangt elke dag in de 'direct geld'-winkel van Jack Warden, alwaar een gortdroge Donald Sutherland zichzelf tot beveiliger heeft uitgeroepen. Maar de tijden veranderen, en de oude pandjesbaas laat de geblondeerde Sean Penn een beveiliginsalarm installeren. 'It's wired to everything!'. Dat is vragen om problemen, en onder leiding van Sutherland wordt met militaire precisie een kraak opgezet. ('We're 4 hours and 23 minutes behind schedule'.) De bijrollen met latinos en Afro-Amerikanen zijn érg stereotype, maar Sean Penn's love interest is een schattig Mexicaans meisje. (Tasia Valenca, je ziet in 't babyvet een eetprobleempje aankomen.) De leukste rol is voor Christine Baranski, Bettine Vriesekoop-achtig stoer als parkeeragente. Met een voorkeur voor de ingezonden erotische lezersavonturen uit de Penthouse.

Hysteria

Een kerstfilm met een trillende twist! De bordurende dames van eind 19e eeuw hadden het niet best; snel trouwen, en dan je mond houden. Niet vreemd dat ze gingen sikkeneuren. De oplossing? Een wel heel bijzondere massage-therapie. Het roept de vraag op waarom de lieve dames zichzelf geen pleziertje deden, je hebt toch geen oud mannetje nodig voor een hoogtepunt? Het antwoord ligt voor de hand. Dat soort handelingen kon men (vrouwen incluis) alleen accepteren in een medische context. Gek genoeg heb ik het gevoel dat daar ook nú nog wat van is blijven hangen. Vrouwenbladen problematiseren seks (nee alles!), en over het vrouwelijk orgasme raken de wetenschappers nooit uitgepraat. Misschien is dat een mannenschild (het is geen genot, het is een merkwaardige fysieke reactie) maar het is ook iets wat vrouwen zich té graag laten aanleunen. Als alle barrières zouden zijn 'weggedacht' dan zou..., nou ja laat maar. U begrijpt dat de film amusant maar verder niet, eh, denderend is. Een jong doktertje komt in zo'n massagepraktijk te werken, waar hij aanpapt met de dochters van de baas. De ene totaal repressed, de andere redt in Marry Poppins goes socialism-stijl de arbeidersklasse. Die laatste rol is voor Maggie Gyllenhaal, insert nu een flauwe grap over mijn gezwijmel. Ondanks haar vrijzinnigheid blijft ze hier braaf. En dat geldt voor teveel rollen. Te straight. Wat mij betreft had er veel meer Rupert Everett ingezeten. Hij speelt een vieze Eric Cantona-eske kerel met een pioniersliefde voor elektronische gadgets. Dan krijgt zijn maat last van een muis(!)arm... 1+1 = 1!

Carnage

Een klucht zonder grappen, kan dat? Carnage is am grunde tragikomisch, en de setting is zéér Woody Allen (echtelijke discussies in New York), maar het scenario stelt het zonder échte wisecracks. Carnage is eerst en vooral een acteurs-battle, met slechts vier spelers. Voor mij wint John C. Reilly, kennelijk was er tóch een comedian nodig voor dit soort dorpstoneel. Zijn personage lijkt eerst het mak schaap onder de hoede bij zijn felle echtgenote Jodie Foster. Later begint ie zich kwaad te maken, als een kind dat iets stouts heeft gedaan en nu een vlucht naar voren maakt in puberaal verzet. Het andere echtpaar brengt minder. Kate Winslet is degelijk. Christoph Waltz slaagt met de hakken op de sloot voor deze test. Tot nu toe speelde ie alleen maar fletse echo's van zijn Tarantino-meesterstukje, in deze meer serieuze rol voldoet ie wel, al blijf ik het gevoel houden van een tv-acteur. De twee echtparen komen bij elkaar om een kinder-akkefietje te regelen. Jodie Foster mag het nagels op krijtbord-personage spelen – terwijl ik me tegelijkertijd het meest in elkaar herkende. Zo iemand die heel snel over mensen oordeelt, die zichzelf heel goed vind, en ook een soort ubervriendelijke goedheid uitstraalt. Maar ondertussen denkt ze eigenlijk negatief over alles en iedereen. Ze verdedigt haar zoontje hier met hand en tand, zonder zich af te vragen of het kind misschien ook niet een beétje schuldig is. Winslet en Waltz willen eerst vooral weg, maar door de preken van Foster worden ze langzaam uit hun yupperige comfort zone gemasseerd. Dat is een tijdje leuk, maar eigenlijk voltrekt het schematische scenario zich volledig naar verwachting. Eerst de good cop/bad cop routine van beide kanten, vervolgens echtpaar tegen echtpaar, om met veel drank als mannen tegen de vrouwen te eindigen. Vooral in die laatste fase wordt de film wel erg oppervlakkig.

zondag 22 juli 2012

Tinker Tailor Soldier Spy

Had deze met plezier in het cinematigheden-blokje van mijn eindejaarsartikel gezet. Wat een vervelende, lange zit. Misschien kwam het omdat ik vorige week óók al een John Le Carré spionnen-mysterie zag. Maar The Deadly Affair illustreert mooi wat hier ontbreekt. Personages. Tinker Tailor Soldier Spy bestaat uit typetjes, mannen die er net 'r net té geheim agent uitzien, en net even te onduidelijke spelletjes met elkaar spelen. Het deed me denken aan I Know You Know waar een geschifte vader dénkt dat hij een geheim agent is. Zelfs die rommelige film had veel meer karakter. Tinker Tailor lijkt een eeuwigdurend intro. De smeermuziek pingelt eindeloos, en de personages blijven maar voice-over ín beeld (aka uitleggerige monologen) afsteken. De film heeft een mysterieuze nooit in beeld verschijnende Russische slechterik nodig om spannend te worden. Van deze variant op Kayser uit de Unusual Suspects zien we niet veel meer dan z'n aansteker. Hij lijkt de zielige mannetjes van de Britse geheime dienst als een poppenspeler te controleren. Als de Britten 'r uiteindelijk achter te zijn wie van hun de mol is wordt zelfs die onthullingsscene matter of factly afgedaan. Wat zij en deze film ook écht nodig had (en denk hier ook weer aan het kinky The Deadly Affair) was een vrouw! In Tinker Tailor spreken nog geen handjevol vrouwen gezamenlijk zo'n 10 regels tekst. De eerste klaagt dat ze 'seriously underfucked is', de tweede wordt gefucked door een veldwerker, en een derde biedt zich daarvoor tevergeefs aan. Maar die ambtenaartjes met aktentasjes hebben daar toch hélemaal geen tijd voor!

There Was a Father

Er ruist en rammelt in deze stokoude en vervallen Ozu van alles. Zo lijkt het constant te regenen! (Dat doet het écht op een van de meer dramatische momenten). Het eerste half uurtje is erg sterk. Een strenge maar vriendelijke jonge vader voedt zijn zoon op. Hij werkt als leraar. 's Avonds samen wiskunde-sommetjes oplossen, 'want als je niet hard werkt flop je'. Het zijn de taferelen die we kennen uit huidige Chinese documentaires. Sappelen om je kroost een kans te geven. Waar is ma eigenlijk? (Later blijkt ze al jaren dood). De dood blijft een rol spelen, een schooldrama zet het leven van pa en zoon op zijn kop. Ze verhuizen, en worden door geldgebrek van elkaar gescheiden. Al deze verwikkelingen worden door Ozu op een heel fraaie manier aan elkaar geborduurd, in het begin is bijna elk overgang van scene naar scene een mooi stukje beeldpoëzie. Van wake naar moeilijk gesprek naar synchroon vishengelen. Maar eenmaal uit elkaar begint dat snelle (!) tempo tegen de film te werken. Binnen no time is de zoon volwassen, staan ze weer te hengelen, en wordt dit een soort patriottisch 'de jeugd moet het doen voor de Glorie van Japan'-film. En de acteur die de volwassen zoon speelt heeft precies één gezichtsuitdrukking: de pafferig onzekere grijns van Willem-Alexander. Daarna is het wachten op de aangekondigde dood van de oude generatie. En die komt toch nog alledaags hard aan.

The Beguiled

Lekker fout duister sprookje van Don Siegel. Je kan het ook wel christelijke seventies softporno noemen. Films die beginnen met een sequentie van stokoude foto's zijn vaak sterk, en in dit geval “zingt” Clint Eastwood er ook nog 'ns een Jandekiaans liedje bij. Via oude foto's wordt de Amerikaanse Burgeroorlog afgedaan, want dat is hier slechts achtergrond. In een mistig bos zien we een twaalfjarig Roodkapje paddenstoelen (ook al best erotisch) plukken. Beng. Daar valt Clint halfdood uit de boom! Maar niet dood genoeg om haar te kussen! Het hoteldebotel-meisje neemt de gewonde Yankee prompt mee naar haar kostschool. Daar is men (logisch, geografisch) op de hand van de Zuidelijken, maar een man, dát is veel te lang geleden. In de kostschool treffen we vrouwvolk van alle kleuren, formaten en leeftijden. De dorre bossen waren al symbolisch genoeg, maar later benadrukt de Afro-Amerikaanse maid het ook nog tegen de koe (die geen melk meer geeft!). 'I guess you've been dried up like the rest of us.' Er ontvouwt zich een heel andere vorm van Cluedo; met wie duikt de knappe soldaat in de koffer? (Of zijn er meerdere antwoorden mogelijk?) Ondertussen horen we in galmende voice-over de gedachten van de dames. En dat komt neer op elke flauw grapje dat men maar kon bedenken. 'At least it gives her an opportunity to learn what a man's body feels like.'. Maar ik zei niet voor niets christelijk. Halverwege (en ná de keuze, het antwoord was best realistisch: 'de makkelijkste') slaat de film om in een Von Trier-zondetripje. Inclusief rondvliegende ledematen.

Bounce Ko Gals

Waarom zijn Japanse schoolrokjes zo kort? Omdat Japanse benen dat óók zijn. Ver boven de knie afgeknipt lijkt het nog wat! In het intro van Bounce Ko Gals zien we tientallen blote benen met afzakkende witte sokken langslopen. De schooldag is om, en de zestienjarige meisjes converseren over... speed, abortus, en prostitutie. 'You should turn pro!' Ja, Japanse highschool films zijn heel wat extremer dan de Amerikaanse variant. Bounce Ko Gals laat één dag in het leven van de 'ko gals' zien, de Japanse valley girls die in hun jacht naar merkkleding e.d. bijklussen op hotelkamertjes. Klinkt als voer voor een foute film, maar na het nog vrolijke en sensuele begin gaat de film zich, niet geheel onterecht, kwaad te maken. Wie begint met het verkopen van een gedragen slipje (de Japanse bacardi-seks) eindigt in handen van de yakuza. Die zijn helemaal niet zo blij met al die 'amateurtjes'. Ze vragen teveel geld, en verpesten de markt. Tegen die tijd is de film driftig in het rond aan 't end meppen, en komen zelfs de Nederlands-Indonesische troostmeisjes ter sprake (alsof het daarmee allemaal begon). Stiekem was de film een stuk beter en echter in het eerste uur, waarin we een meisje tegenkomen dat met de trein naar seedy Shibuya is gekomen, om effe snel haar slag te gaan, op weg naar New York. Ze hoeft maar uit de trein te stappen of de 'talent scouts' bestormen haar. Nieuw, vers bloed. Gelukkig zit daar ook een lieve jongen bij; zodra hij is afgevoerd stort de film vreemd genoeg ook in, alsof zijn obsessieve aandacht voor de meisjes de structuur bracht die al het nachtgewandel nodig had.

zaterdag 21 juli 2012

Birdman of Alcatraz

Gevangenen houden van vogels, vrijheidssymbolen pur sang. Zou je die in Nederland in de bak mogen houden? Je zou denken van niet, maar ik zag er laatst wel een (of twee) in de hyperrealistische gevangenisprent R. Het liberale Scandinavië... In 1916 mocht het in Amerika wel, zo merkt inmate Burt Lancaster als er een mus voor zijn voeten valt tijdens diens eigen 'luchtrondje'. Hij neemt het diertje mee naar binnen, en voert het met het puntje van een lucifer heel teder gestamptvoete insecten en brood. Regisseur Frankenheimer is opvallend goed in dat soort subtiele momenten, zelfs beter dan Lancaster, die duidelijk moeite heeft 'klein' te spelen. De arthouse-stijl bestond begin sixties nog niet, dus Lancaster gaat (en kijkt!) zeker in het begin gewoon in epos-modus. (Het ís ook een epos, de eerste cut was 4.5 uur). Zonder ontsnappingen dus, dit is werkelijk een film voor ornithologen. De beelden van nieuw leven uit eitjes konden zo op National Geographic. In de bijrollen treffen we Thelma Ritter als de bezitterige moeder (die praat als Bugsssss Bunny) en een dikkige Edmond O'Brien, die als het raamwerk van de film fungeert. (En dat zeker in het verstilde einde zeer goed doet.) Birdman of Alcatraz werd op een werkelijk bestaande man gebaseerd, die – het verbaast niet – lang niet zo'n sympathieke stille nerd was als men op grond van deze film zou denken. Maar ja, de grootste dierenliefhebbers, het zijn wel vaker psychopathische Taliban.

One Two Three

Ouderwets leuke klucht van Wilder, op turbo screwball-tempo, en met eenzelfde soort woordspelerige grapjes. Soms hemeltergend flauw, maar 1,2,3 keer met je ogen knipperen en er komt alweer een lolligere wisecrack langs. De setting is ten tijde van de Koude Oorlog gewaagd. De oude James Cagney speelt een Coca Cola-manager in West-Berlijn, en voor het eind van de film zal hij paar keer met het Oosten te maken krijgen, hoezeer zijn baas daar ook op tegen is. 'I wouldn't touch the Russians with a 10 foot pole. And I don't like Poles either!' Cagney is aandoenlijk, al moet de kanttekening worden gemaakt dat hij wel téveel geeft, al vanaf het begin bedoel ik. Hij start op megafoon-volume, en aangezien zijn personage steeds gestresster raakt moet hij maar blijven gáán. Dat wordt wat vermoeiend. Die reflex is wel begrijpelijk, want ook alle bijrollen gaan Bridesmaids-onsubtiel los. Cagney's secretaresse Fräulein Ingeborg bijvoorbeeld, 'met een umlaut'. En die umlaut zit voorop, dat begrijpt u. De echtgenote van Cagney is fantastisch. ('I wonder what working for Pepsi is like'.) Maar de politieke momenten zijn het beste, Cagney krijgt de dochter van zijn baas onder zijn hoede, waarna het kind prompt met een Ossi trouwt. 'Ondergoed is voor de bourgeoisie!' Een paar dagen met die kerel, en ze spreekt in politieke slogans. 'Africa for the Africans!' Maar ook de hielenklikkende Duitsers ('Adolf who?') en de Amerikanen worden in plezierige Bananas-stijl belachelijk gemaakt. ('You mean I've been a capitalist for three hours and alréady I owe ten thousand dollars!?' )

Code Blue

Ook een vorm van bezuinigen. Je cast je hoofdrollen in een GGZ-instelling, en neemt de potloodventer en de neurotische anorectica mee. Als je film af is organiseer je een voorvertoning in diezelfde instelling, waarna de nacht erna de voltallige bewonersgroep er een eind aan maakt. God. Code Blue kan gemakkelijk met Grandrieux wedijveren in narigheid. Vroeger was Nederlandse cinema 'lekkere wijven die hun tieten showen', tegenwoordig zijn het 'lijdende masturberende meisjes die zichzelf kapot laten maken'. En Code Blue begint nog wel zo sfeervol, de 'death by dutch dialogues' wordt in het eerste half uur fanatiek ontweken, door bijna enkel uit omineuze beelden van een ziekenhuis te bestaan. Bodyhorror met bejaarden. Een verpleegster die ze een handje helpt; het scenario werd vast geïnspireerd op die vrouw die jarenlang onschuldig vast zat. Buiten werktijd kijkt de verpleegster vanuit haar appartement naar buiten. In het fraaie blauwglinsterende donker lopen wat schimmige figuren, wat zou er gebeuren? Een verkrachting? Goh dat had ik nou nooit kunnen raden. Het grootste WTF-moment is hier een fragmentje Lingo, dat via een huiskamer-tv de film bereikt. Het contrast is zó ónwaarschijnlijk groot dat Lingo een bijna gestoorde vrolijkheid uitstraalt. RAI Uno is er niets bij. Oh ja, alvast een voorspelling voor de volgende Antoniak, het lijkt pervers maar echt we zijn er in deze film al héél dichtbij:

The Deadly Affair

Een fantastisch eerste half uur wordt in deze Lumet gevolgd door meer standaard detective-verwikkelingen, die noirig onnavolgbaar en ook wat ongeloofwaardig zijn. Het privé-gedeelte van het verhaal wordt aan het zakelijke wordt verbonden, waar ik eigenlijk de privé-passages enkel als 'backdrop' had willen zien. Afzonderlijk (en alleen afzonderlijk) zijn beide namelijk wél zeer interessant. James Mason heeft een prima hoofdrol als Engelse geheim agent. Hij ziet eruit als Hiddink in de eighties, een dun laagje pompeus soort narcisme verbergt via een snor een diep onzekere man. Mason heeft een mogelijke communisten-spion 'geïnterviewd', waarna de man zelfmoord heeft gepleegd. (Dat gelooft never nooit iemand in secret agencies, denk maar aan die Irak-expert...) Mason krijgt van zijn baas op zijn kop, is zelf ook kwaad, en gaat dus op onderzoek uit. Thuis is het ook spannend, want hij en zijn trophy wife hebben een wel heel apart soort relatie. De seventies (en Antonioni!) wrongen zich hier al duidelijk naar binnen. De dame gaat met toestemming vreemd, en dat terwijl Mason homo noch impotent is. (Wat, kuch, plausibelere, verklaringen hadden kunnen zijn.) Op onderzoek komt Mason (wederom nog in die beginfase) interessante figuren tegen, zoals de weduwe van het slachtoffer. De dame heeft in concentratiekampen gezeten (ah, het zijn de nazi's weer natuurlijk!) en staat haar verbitterde mannetje wel. Mason daalt vervolgens af naar working class gebied. Daar begint de boel te haperen, want Mason moet nu zijn onderzoek gaan delen met een politie-inspecteur. Op zichzelf is dat wederom een geslaagd excentriek figuur, die 's nachts zijn mierenkolonie placht te observeren, omringd door schreeuwende cavia's en de rest van zijn dierentuin. Maar deze gedeelde hoofdrol maakt de film al maar fragmentarischer. De sfeer was – mede door de prima soundtrack van Quincy Jones – altijd al wat 'giallo'. En langzaam wordt de scherpte ingeruild voor eenzelfde soort Italiaanse chaos, caos calmo. Ik vond het toch wat jammer. Een tikje anders en dit was een 'niet te missen'-werk geweest, nu is het een leuke curiositeit.

vrijdag 20 juli 2012

Persécution

Warrige Franse arthouse-film. Als ie niet zo matig was zou ik 'm modernistisch noemen. Romain Duris speelt een nare doch intrigerende man, die enkel en alleen geslotenheid uitstraalt, maar wel gewoon consequent monologen afsteekt die hij eigenlijk onder zijn hersenpan had moeten laten. Meestal verhaalt hij over hoe slecht het met anderen gaat, terwijl het overduidelijk is dat het met maar één iemand écht slecht gaat. En dan krijgt hij ook nog eens een verliefde stalker op zijn dak! Dat uiterst matig uitgewerkte personage deed me aan de verfilming van McEwan's Enduring Love denken. Het literaire geconstrueerde lijkt bij vlagen expres benadrukt te worden. Ceci n'est pas un film. Zo vrijwilligwerkt Duris in een bejaardenhuis, wat volslagen atypisch voor hem lijkt. De stalker verwijt hem dat ook doodleuk. (Samen met de kijker dus!) Helaas volgt er alsnog een halfbakken emotionele verklaring. De film gaat richting einde sowieso conventioneel emotioneler doen, ook in de eindigende (niet echt boeiende) relatie die Duris met Charlotte Gainsbourg heeft. Gainsbourg lijkt op alle personages die ze eerder al beter speelde.

The Phenix City Story

De meeste docu-noirs noemen zich zo omdat ze opnamen op straat hebben gemaakt, de echte werkelijkheid als achtergrond. The Phenix City Story begint echter wérkelijk als een documentaire. Een reporter interviewt de mensje van het plaatsje Phenix City, waar het goksyndicaat te dienst uitmaakt. De ongemakkelijkheid van de geïnterviewden, en zelfs van de interviewer (die er trouwens met snor en varkenskop óók als een schurk uitziet) is heel vervreemdend. Ooit wisten Amerikanen dus niet hoe ze zich voor een camera moesten gedragen. Na een kwartiertje, dat een eeuwigheid lijkt te duren, begint de 'echte' film, en bewijst die docu-opening zijn waarde, als een uitgebreide versie van de openingstitel 'based upon a true story'. In eerste instantie lijkt er niet veel aan de hand, een casino-oordje, waar toeristen en soldaten geld wordt afgetroggeld, wat is eigenlijk het probleem? Maar het goksyndicaat sijpelt in alle geledingen door, niet in de laatste plaats de politiek; hun wil is wet. En wat eerst 'geld voor iedereen' lijkt te betekenen, wordt dan al snel, voorjekijkendoorlopen. Wie met het syndicaat fuckt belandt in de rivier. Of, op de oprijlaan, in de meest beruchte scene van de film – ook door Scorsese laten zien in zijn docu Personal Journey – vliegt een lijk door de lucht. En niet zomaar een lijk. Het leidt binnenshuis tot hysterie met een hoofdletter. En vreemd is dat niet. Blinde paniek, echt heel naar, en in de finale nog eens herhaald. Dan begint de film (niet geheel onverwacht) wel érg moralistisch en christelijk te worden. Want niet alleen heeft Phenix vele casino's, het stadje heeft ook tientallen kerken. De film ziet dat als het bewijs dat er ook góede mensen wonen, ik zeg 'altijd is Kortjakje ziek, midden in de week maar zondag niet'.

Suzaku

Je hebt twee soorten Japanse films in de arthouse-bios. Malle impulsieve films waarin alles (en vooral geweld) kan, en uiterst kalme verwerkingscinema waarin een extended family samenkomt voor rituelen. Suzaku vormde de doorbraak van de voortreffelijke Naomi Kawase, en is er – gebruikelijk bij Kawase – eentje uit de tweede categorie. Sterker nog, wie haar meesterwerk Nara (Sharasojyu) heeft gezien ziet haar geliefde thema's allemaal terug. Een plotse schokkende dood, een processie, een forse tijdssprong die de karakters eigenlijk nauwelijks doet veranderen, en een stevige regenbui als catharsis. Voeg daarbij de goud-nostalgische beelden en Satieske piano-muziek (als er iemand big in Japan is, is hij het wel denk ik) en je hebt naturalistische onthaastingscinema om een tempelkaarsje bij te branden. En dan vergeet ik het natuurschoon nog te noemen. Ambachtelijke huizen tegen een helling, heel veel bos om in te rouwen, en als symbolische verbindingselementen een brug en een tunnel, waar de karakters meestal in paartjes (soms per brommer!) door/overheen moeten. Maar eigenlijk had daar de trein moeten rijden, waar het afgelegen dorpje zo naar snakte. Het schrappen van het bouwproject leidt tot een familiedrama, en afscheid in allerlei vormen. Of hoe het schudden van handen (een ongelofelijke intimiteit natuurlijk voor een Japanner) een pijnlijk mooie intensiteit aan kan nemen. Erna klimt het meisje (platonisch verliefd op haar neefje) in de auto. Met haar benen opgetrokken zit ze in de achterbak zoals ze eerder in bad zat. Poëzie van het kleine geluk. Op zijn minst voor de kijker, dan.

La Vie Nouvelle

Grandrieux en vrouwen, het botst als pubers op de kermis. Waar hij in Sombre een intrigerende rape-tale vertelde, heeft hij hier elk verhalend element gestript en blijft slechts gruwelijke misogynie over. Veertig minuten lang is dat best intens. Wazige beelden van groepjes vrouwen in een dor landschap. Eentje wordt meegesleept, waarna haar lange haren (onder veel gekreun en gejammer) met een mes worden “afgeknipt”. Het roept associaties op met die ultieme Europese oerangst: de concentratiekampen. (Ik betrapte mezelf op de gedachte: wordt het niet eens tijd voor wat anders...) Op de soundtrack dronet en giert dark ambient. Na het Lynchiaanse begin wordt de film een mespuntje concreter, en krijgen we beelden van een stripclub, met Amerikaanse soldaten (de nationaliteit is eigenlijk nauwelijks zeker) die het niet al te zachtzinnig met prostituees doen. Dat moet ook wel de hel op aarde zijn, een bordeel in de buurt van het slagveld. Denk aan Kosovo, of Bosnië, en The Whisteblower. Maar Grandrieux weet ditmaal de spanning niet vast te houden, op een gegeven moment geloof je de vernederingen wel. Pas richting het einde, als de Fransman met een van de zíekste lichtgevende zwart-wit effecten ever op de proppen komt, belandt de film weer op kunstig Cunningham-video niveau.

donderdag 19 juli 2012

42nd Street

Binnen een paar maanden verschenen in begin thirties de musicals Gold Diggers of 1933 én deze. Het was werkelijk T-ford lopende band-werk voor Busby Berkeley en co. 42nd Street is het beetje het eerste proefexemplaar in een lange rij. Over het verhaaltje moeten we 't maar niet hebben. Welke musical gaat 'r eigenlijk níet over het maken van een musical. Erger is dat de dans-sequenties en wisecracks nog niet zijn gefinetuned. Berkeley moest zich in het slotnummer nog inhouden qua caleidoscopische toeren. Maar het raarste aan deze film is dat de Depressie op een niet ironische manier op de werkvloer lijkt te zijn belandt. De regisseur van de musical in de musical blijft maar roepen hóe slecht zijn productie is. In het merkwaardige einde is hij eerder uitgeput dan blij. Je zou het bijna realisme gaan noemen, maar het slaat wel over op de kijker. Zóveel stelt de musical inderdaad niet voor. Het last minute hoofdrolspeelstertje die de diva moet vervangen kan niet echt dansen, zeker niet zingen, en erger nog, ook in het traject daarvoor mist ze charme als de debuterende girl next door. Misschien was Ruby Keeler heel meta niet enkel gespééld zenuwachtig. In latere films is ze een stuk leuker. Nu valt er enkel te glimlachen om het melismannetje Dick Powell, met zijn briljante brillantine-haarcoupe, het soort kunstwerk dat je tegenwoordig enkel nog bij hele foute mannen als Moscowicz ziet. Hét unique selling point van Busby is al wel aanwezig. De benenparade! 'After three weeks [of this], a leg ain't nothing to me but something to stand on.' Niet voor niets bestaat 80% van de film uit rehearsals in – alle prachtige meisjes slaken een zucht – practice clothes. Lees: ondergoed. Konden de mensen in de bios de crisis toch even vergeten.

L'Affaire Farewell

De Koude Oorlog is eigenlijk heel snel weer vergeten, misschien omdat het achterdochtige (=eindigende?) Amerika weer snel nieuwe vijanden vond, om zelf te kunnen functioneren. Toch merkwaardig: de Russische mol in deze vlotte noir-film merkt terecht op dat de communisten Rusland van begin 20e eeuw tot de fifties in razende vaart moderniseerden, tot ze de eerste man in de ruimte hadden. Maar daarna. Ten onder aan interne paranoia, wellicht slim uitgelokt door de Amerikanen. In deze film loopt het Sovjet-rijk dus op zijn einde. De Russische insider wordt met veel plezier (als een gulle Martin Simek) gespeeld door Emir Kusturica, doorgaans zelf regisseur. Hij begint info door te spelen, aan een random passant. Dat laatste aspect had nog veel uitgebreider mogen worden verteld. Hoe je bij toeval in een James Bond-rol kunt belanden. terwijl je gewoon een kantoorbaantje als Fransman in Moskou hebt. Hoe verslavend spannend dat is. Dit soort thema's worden wel kortstondig aangestipt, maar krijgen geen stevige scenes mee om het méé te voelen. L'Affaire Farewell houdt zich namelijk ook nog bezig met de hogere echelons. We zien amusante maar karikaturale versies van Reagan, Mitterand en Gorbatsjov. Van mij had dat toch niet gehoeven, al blijft het wachten op Hollywoods Reagan-biopic. Dat moet toch leuk worden. (Hij moppert hier op een misgelopen rol in Liberty Valance...) Willem Defoe heeft een heel klein rolletje als hoge CIA-pief, maar zijn enige scene van belang is wel een van de meest geslaagde. De geniepige slimheid van de geheime diensten, ze laten je een klusje doen, zonder ontzag voor mensenlevens, maar áls het dan gelukt is, beginnen ze je te overtuigen dat het eigenlijk niks voorstelde.