vrijdag 16 augustus 2019

Gertrud

'Ik zoek je lippen en je geeft me je wang.' Ook de allerlaatste film van 'instruktor' Carl Th. Dreyer bevat alles wat je van(uit) zijn inktzwarte Zweedse inborst verwacht. Lijdende vrouwen, twijfel aan alles en iedereen (inclusief het hogere) en geen hoop op verbetering. Soms wordt dat wel vermoeiend, zeker door de praatgrage vorm waarin hij deze toneeladaptatie – onvermijdelijk – giet. Mensen hangen op banken en zeuren. Tegen elkaar, over elkaar, en op zichzelf. Tegelijkertijd bevat de film gelukkig (!) fijne momenten. De eerste lange scene van twintig minuten, bijvoorbeeld, wanneer een echtgenote haar liefde opzegt. Het is eerst onduidelijk of zij nu dienstmeisje of 'vrouw van' moet voorstellen. Dat is precies hoe zij zich voelt. Dreyer heeft weinig nodig om zo'n gevoel te schetsen. Todd Haynes maakte ongetwijfeld aantekeningen, terwijl Dreyer zelf aan Toergenjev en Tsjechov lijkt te denken (zeker wanneer de upper class naar buiten sjokt.) Het verveelde huiswijf valt voor een jong muzikant 'uit een ander milieu'. Uiteraard vind ze daar ook niets. Asgrauw blijft het, zelfs wanneer Dreyer – zo lijkt het – ijzig fel licht in de ogen van zijn personages schijnt. Moeten maakt gek. De schrale humor verlicht daarentegen nauwelijks. Godallemachtig wat een toestand, wil ik zeggen, maar God is dood (ook volgens Gertrud). 'Wat heb je eigenlijk tegen hem?' 

Geen opmerkingen: