zondag 15 augustus 2010
The King of Marvin Gardens
Eerste kwartier lijkt dit de beste film aller tijden. Serieus. Jack Nicholson vertelt een Wes Anderson-achtige bizarre familie-anekdote over vis en graten, blijkt vervolgens diep in de nacht in een radio-studio te zitten, om daarna naar huis te sloffen. Daar volgt de pay-off van de anekdote, die hier niet moet worden verklapt. Zijn broer heeft gebeld en Nicholson vertrekt vanuit Philly naar New Jersey. Bij aankomt wacht hem een hilarisch welkomstcomité in de vorm van Ellen Burstyn plus krakkemikkig orkestje. Daarmee is het fenomenale eerste kwartier om en verschijnt Bruce Dern, de broer, in beeld. (Die effe in de gevangenis zit) Het is niet Dern zijn schuld, hij speelt weer prima zijn standaard-type eikel, maar de film wordt langzaam en totaal onverwacht een beetje saai. Dern is een dromer in vastgoed, Hawaiiaanse eilanden en zijn broer Nicholson kijkt het met het uiterlijk van een nerdy boekhouder wat gelaten aan. Om niet te zeggen depressief, want eigenlijk wordt de film steeds grauwer. Nicholson weet dat het niks kan worden en teert liever op oude roem in zijn radioshow. Burstyn heeft overigens een ander meisje (Julia Anne Robinson) bij zich, die ze als een soort protégé onder de duim houdt. Later blijkt in een verrassende twist waarom. Het laatste kwartier gaat wel weer redelijk diep, misschien is het zo'n film die bij herhaalde kijkbeurten beter wordt, en ach, beter een goed kwartiertje als dit, dan twee uur degelijkheid, nietwaar?
Labels:
Bob Rafelson,
films uit de jaren '70
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten