Een mens vraagt zich af of Keanu Reeves
tegenwoordig verder zou komen dan een YouTube-kanaal. Ook in deze
überblije melige komedie
bakt hij er weer helemaal niets van. En om nou te zeggen dat er
zoveel van hem gevraagd wordt... Dan doet zijn maatje Aron Winter het
beter; lees Clerks-droger. Beide 'dudes' (het 'gedude' is niet van de
lucht) wanen zich in hun garage de opvolgers van Iron Maiden, en het
zijn precies de muzikale grappen die de film nét redden. (Socrates versus
de wisdom van Kansas, de band.) Bill & Ted doen bij elke
geslaagde ingeving een playback pingelriffje, als hun eigen variant
op de high five. Op school wil het echter een stuk minder rocken, eh, vlotten. Gelukkig
valt er een tijdreistelefooncel uit de lucht - woah! - waarna het, kuch,
excellente avontuur begint. Het tweetal reist door de ganse historie,
al blijft een gewaagder figuur als Jezus natuurlijk uit beeld. De
scriptschrijvers hebben zich ongeveer net zo diep ingelezen in
de 'historical figures' als de dudes zelf, zodat de grappen beperkt
blijven tot 'hey Fruit Dude'! (Sigmund...) Het is geen toeval dat het
mooiste momentje helemaal niets met historie van doen heeft, maar met de
future. Men luistert dan kennelijk nog altijd naar lekker foute eighties-rock
powerballads! Het dansje dat volgt is dan weer
nét niet leip genoeg. En waarom pakt Clarence Clemons niet even zijn
saxofoon? Gemiste kansen! Zoals het ook wachten blijft op de cameo
van Eddie van Halen...
vrijdag 31 augustus 2012
The Blair Witch Project
Dat het Amerikaanse volk net zo
lawaaiig is als het onze wordt ook hier weer bewezen. Wat blijft die
griet maar kleppen zeg! Het zullen (van twee kanten...) de zenuwen
zijn, maar zeker in de eerste helft vond ik al het gebabbel maar
irritant. Als het nou wat diepgang verschafte aan het project zelf,
maar het is toch vooral veel typisch improvisatie-geschreeuw. Over de
verdwenen landkaart bijvoorbeeld, die dan nog niet eens door 'de
heksen' blijkt te zijn gejat! Een drietal documakers (met een
hoogvoorhoofdige goth-leidster) trekt 'The Territory' van Maryland
in, op zoek naar sporen van heksenpraktijken. Dat soort klusjes moet
je aan de Witchfinder General overlaten, en al snel slaat de
groepspaniek toe. Te snel eigenlijk, want ik vond het gebeuren op dat
moment nog helemaal niet spannend. Dat wordt echter goedgemaakt
gedurende de prima tweede helft, waarin de hysterie wel op zijn plek
valt en men los mág. Te beginnen met het tot leven komen van tal van
black metal-albumhoezen. Wicca-kruizen in zwart-wit, WickerMan-stropoppen, en dan plots stroperig bloed – of is het
hersenvocht (iiek!) – in kleur. Goede zet om de personages zowel in
brak zwart-wit áls retro-kleuren de 'film in film' te laten
schieten. De laatste tien minuten zijn het sterkst, met een
aandoenlijke monoloog in tranen, en uit het niets een urbane
structuur in het bos. Dat is prompt enger dan verdwaald zijn. De
zeurende spanning wordt nooit opgelost in een onvergetelijk Abu
Ghraib-achtig shot, waar ik stiekem op hoopte, maar daar is het ook
de film niet voor. Puur suggestie.
Little Caesar
Deze vroege
gangster-talkie moet het doen zonder de onvergetelijke Cagney, die in
hetzelfde jaar met grapefruits in de weer was. Edward G. Robinson is
echter bijna net zo'n grote naam, en hij 'klopt' misschien wel
'beter' als mob-baas. Een klein driftkopje, geleid door ijdelheid
(hij kamt continu zijn haar). Robinson was vroeg oud, maar hier heeft
hij zelfs nog wat babyvet. Robinson begint als small time hoodlum met
zijn mattie Douglas Fairbanks, ze eten rustig een bordje spaghetti nadat
ze een tankstationnetje hebben beroofd. 'Waar doen we het toch allemaal
voor?', peinst de ambitieuze Robinson. 'Dames!' oppert de aalgladde
danser Fairbanks enthousiast. 'Pff', antwoord Robinson, en niet zomaar.
Ze verleggen hun werkterrein naar de grote stad, waar de crimesyndicaten
kennelijk dermate om voetvolk verlegen zitten dat de
plattelandsboefjes prompt aan de slag kunnen. Wat volgt is een braafjes
in beeld gebrachte 'rise'. De makers worstelde nog me thet in beeld brengen van geweld.
Homoseksualiteit kon blijkbaar wel door de beugel, en daardoor wordt de film steeds
Italiaanser melodramatischer. Een ganglid annex kleermaker (immer een
ouderwets Hollywood-teken voor gayness) verlustigt zich aan de machtige
Robinson in diens nieuwe pak. Robinson geilt intussen niet enkel op zichzelf,
hij probeert ook zijn oude maat Fairbanks in te palmen, die, ware hij
niet zijn beste vriend, allang het loodje had gelegd. 'That's what I get
for liking him too much'. De daaropvolgende close-up van zijn gezicht
zegt alles.
Labels:
films uit de jaren '30,
Mervyn LeRoy
donderdag 30 augustus 2012
The Silence
Werd
Mohsen Makhmalbaf hier gesponsord door Unicef? Of op zijn minst
geïnspireerd door hun kalenders, want die komen hier vlekkeloos tot
leven. Een eindeloze stoet on-waar-schijnlijk lieve, mooie, lachende
kinderen. Van enige meta-schuring is hier totaal geen sprake. Het begint
met een bijna Russisch blond (en 'ziener'-blind) mannetje, dat met zijn
moeder een brood koopt. De 'broodmeisjes' staan in een rijtje opgesteld,
en schitteren in jurkjes die bewijzen dat Robijntje ook in Iran wordt
verkocht. Met het brood op zak vertrekt het menneke – ondanks zijn
jeugdige leeftijd en handicap – naar zijn werk. Daarbij wel begeleid
door weer een ander wereldwinkellegpuzzel-meisje, getooid met Indiaanse
vlechtjes. En dan heeft u haar nog niet zien dansen! Aangekomen in de
stad wordt de film beter. De blinde jongen moet watjes in zijn oren
doen, want anders volgt hij prachtige stemmen en dito muziek. Zijn baan
ligt in het verlengde daarvan, want hij werkt in een heuse 'luitenshop'.
Dáár had ik wel een uur willen blijven. een oude man met een bekende
stem en nepperige snor (zal eerder in Iraanse films hebben rondgelopen)
is de nukkige baas, en het vlechtenmeisje maakt Bollywood-moves. Al snel
laat het hoofdpersonage zich echter weer afleiden, en niet zomaar. Hij
waant zich (door zijn dichtgestopte oren?) eerst Beethoven, en in het
allerbeste meest Makhmalbafse moment komt hij de Iraanse Mozart tegen.
Tóen kon ik om zoveel cheesyness wel lachen, maar was de film ook wel
zo'n beetje om.
Labels:
films uit de jaren '90,
Mohsen Makhmalbaf
A Kind of Loving
Ditmaal staan we ook bij de vaak
zo magische Schlesinger aan de kitchen sink. Te lijden. A Kind of
Loving (en niet méér dan dat!) moet een van zijn bitterste films zijn.
Het maakt eigenlijk niet eens uit hóe
huwelijken worden gesloten, of het nou door de ouders geregelde
uithuwelijking is, of de moderne chronische besluiteloosheid. Relaties:
het ontbreekt ons aan instinct. Teveel hersens om te twijfelen, en teveel dier om niet gevangen te raken in de lusten. A Kind
of Loving begint met een geslaagde bruiloft (een teken van een goeie
film hè). De fotograaf maakt portretten ('hold it'!) terwijl de
ondertiteling in die pauzes verschijnt. Hoofdpersonage Vic bewondert
zijn zus (zij is het die trouwt) en voelt dat zijn moment ook maar eens moet
gaan komen. In het fabrieksstadje (waar de jongens en meisjes van het
werkvolk elkaar in de fabriekskantine treffen) spot hij een knap ding.
Hij dringt zich slim aan haar op, zonder creepy te worden, en
kortstondig ontstaat een mooie romance. Toch volgt het enige
échte magische momentje pas als Vic van een familiediner wegrent, en
de reden daarvoor op een briefje aan zijn glimlachende zus laat zien.
Het is meer het hébben van de relatie, dan de relatie zelf die hem
bevalt. Eindelijk een kans op 'vleselijke conversatie'. De tweede helft
van het verhaal werkt toe naar hét moment, waarna Vics huiselijke
leventje prompt in elkaar stort. Hard en pijnlijk, en hoe 'evil' de
schoonmoeder ook is, uiteindelijk is het zijn eigen schuld. En als hij
alleen op de wereld op een stationsbankje ligt heeft hij in
tegenstelling tot Billy Liar geen fantasiewereld om in te ontsnappen.
Labels:
films uit de jaren '60,
John Schlesinger
All the Marbles
Als
fictiesport is worstelen natuurlijk ideaal voor een fictiefilm. The
Wrestler bewees de tragische kantjes, cultfilm All The Marbles doet het
op een levensechte feel good manier, en grotendeels zonder flauw te
worden. Het zijn hier geen verlepte veteranen die elkaar met tegels tot
moes slaan, maar schaarsgeklede dames. Beachvolleybal is er niets bij,
en in deze theatrale context voelt dat ook heel wat minder
ongemakkelijk. Peter Falk is in maximum overdrive (en met vissershoedje)
waanzinnig lollig op dreef als de coach van een 'tag team' (een
blondine en een brunette, natuurlijk). Ze beginnen onderaan de ladder,
en in het ijzersterk eerste half uur is de film een ware Wendersiaanse
roadmovie. (Het zal door Falk komen.) 'It's not that you're a bad
manager, you're just a lousy human being'! De manager moet als een
bijbel Salesman alle trucs uit de kast halen om zijn dolls te verkopen,
en tot zijn woede troggelen de louche Eddie Coyle-achtige organisatoren
hem ook enkel geld áf. 'If you ever need a true friend, buy a dog'. In
de aftandse auto draait Falk opera aria's van cassettes, maar de film
neemt nooit tijd om eens een lekker lang fragment te laten horen.
Halverwege meent de film toch een stevige versnelling richting een echte sportfilm in te moeten zetten. Niet geheel onverwacht, toch wat jammer.
Nadat de dolls hun absolute dieptepuntje hebben gehad (hint: Duran
Duran) volgt de 'rise'. Regisseur Robert Aldrich brengt het grote
“titelgevecht” in zijn 'finale opus' bijzonder uitgebreid in beeld, maar
stiekem is de piekfijne door Falk gedirigeerde schmaltzy entree het
leukst. En zo hoort het ook bij worstelen.
Labels:
films uit de jaren '80,
Robert Aldrich
woensdag 29 augustus 2012
La Dolce Vita
Echt
zo'n film die zó bekend is dat je bijna het gevoel krijgt hem al
gekeken te hebben. Er zullen wel fragmenten bij Zomergasten zijn
langsgekomen, of hun sporen elders (Woody Allen!) hebben nagelaten. Het
eerste uur zag ik de klassieker-status er nog niet aan af. Het leek me
een soort Roman Holiday voor volwassenen. Journalist op stap met
buitenlandse ster. En ik zou één Hepburn nog niet inruilen voor honderd
van deze Ekbergs. Net toen ik me begon af te vragen of dit die film met
'de fontein' was, was het zover. De sequentie leidt prompt een
spetterende niveaustijging in. Het begint met een harpje van Rota, een
zwerfkatje, en dan dus de fontein. Meer melancholie dan erotiek, en het
brengt de hoofdrol van Mastroianni tot leven, ook omdat Ekberg –
eindelijk! – uit het verhaal vertrekt. Het tweede uur is magistraal. De
journalist Mastroianni ontmoet voor het eerst in tijden zijn pa weer,
die volkomen uit zijn habitat in Rome verkeert. Vader (een prachtfiguur)
countert al die nieuwe indrukken eerst met mooie praatjes (onder andere
in een vrolijke nachtclub) maar krijgt later de deksel op de neus. Je
realiseert je dat ellende één streepje voorbij maximaal geluk ligt.
Alsof geluk op zichzelf al een reden is om je alvast maar depri te gaan
voelen. (Een stemming die Mastroianni hier personifieert, en dan heb ik
het nog niet eens over zijn tragische vriend Steiner, ook zeer
belangrijk ná de fontein.) Het laatste uur van de opvallend ingewikkelde
sixties-hit lijkt helaas weer wat meer op het eerste. Maar nu is de
wanhoop in de decadentie wel voelbaar, al blijft het hart voor mij toch
echt in het midden zitten. Bijvoorbeeld in het 'serveerster'-intermezzo.
Labels:
Federico Fellini,
films uit de jaren '60
Monsieur Hire
Daar
is ie weer hoor. Het kalende Poetin-kereltje uit Tenue de Soirée. Een
groot hoofd op onwerkelijk smalle schoudertjes. En opnieuw wordt hij
betrokken bij een soort driehoeksverhouding, al is die hier vooral
crimineel. Niet voor niets werd de film gebaseerd op een boekje van
Simenon. Ik ging er eens goed voor zitten. L'Horloger de Saint-Paul was
ten slotte een van de tofste films van mijn kijkjaar tot nu toe. Ook nu
begint het hoopgevend. Een rechercheur met een melancholieke Jandek-kop
in een houtje-touwtje jas is op bezoek bij Monsieur Hire. De agent doet
filosofisch, onzeker en raar, maar twee tellen laat de film hem los. We
blijven bij Monsieur Hire. Helaas. Het kleine kleermakertje, kijkt 's
avonds Grunbergiaans eenzaam uit zijn raam naar de overbuurvrouw. Dat is
de niet meer zo jonge Sandrine Bonnaire, of zo voelt dat toch, dat krijg je
als je op je veertiende al in dit soort rollen bent begonnen. Het was
echter pas 1989! Veel kon er dus helemaal niet veranderd zijn bij
Bonnaire, en ze doet (dus) van oeh la la met de gordijnen open. En
Monsieur Hire maar kijken. Dat kan niet goed blijven gaan, en al snel
dringt het meisje zich aan hem op. Meneer Hire is blij zijn ei kwijt te kunnen –
hij eet ze ook letterlijk met smaak – maar de kijker en hijzelf weten
best dat, er bij al deze onverwachte aandacht iets niet in de haak is.
Had een mooie film noir kunnen zijn, wordt een volslagen chaotische
blauwige Kieslowski-film met een overdaad aan stijl en haast.
Labels:
films uit de jaren '80,
Patrice Leconte
Footloose
Kevin Bacon danced himself out of the
womb! Dat had ik nou nooit in hem gezien, maar de meeste beroemde
acteurs zijn (logischerwijs) al vroeg begonnen en aangezien ze ook de
looks hebben word je dan een idol. Hier treffen we Bacon in een glad
gechoreografeerde eighties-musical. Dansen is in dit soort films meer
acrobatisch (of lollig) bewegen; dit is na The Fly alweer een film waar
de hoofdrolspeler zich aan Epke Zonderland-oefeningen waagt. De back
story rond Bacons entree in een small town is nogal vaag. Zijn moeder is
bij haar familie ingetrokken, zijn pa is pleite, maar tijd om dit
krasje echt uit te diepen is er niet. (Bacon had gewoon 'uit logeren' kunnen
gaan in de grote vakantie.) In het dorpje heerst een ware
refo-mentaliteit: dansen en popmuziek zijn verboden. Het leek me eerst
wat overdreven, tot ik aan de dubstep-brief dacht. It is happening
today! Bacon gaat daar wat aan doen, maar voor ie daartoe komt maakt ie
nieuwe matties. Waaronder Chris Penn! Bewees die eerder dit kijkjaar al te
kunnen soulshouten, hij waagt zich hier – met veel tegenzin – aan de
danspasjes. Lori Singer (als de Madonna-achtige dorpsdeerne, tevens
dochter van priester Lithgow) heeft er heel wat minder moeite mee. Wow.
Het leukste meisje (een piepjonge Sarah Jessica Parker) is het hulpje
van deze queen bee. Als zij Bacon (die een hipster-stropdas draagt) voor
het eerst in de schoolgangen tegenkomt roept ze enthousiast: 'That tie
is fabulous, don't let anyone tell you otherwise.' En Bacon intussen maar
naar haar knappere vriendin kijken. Aww.
Labels:
films uit de jaren '80,
Herbert Ross
dinsdag 28 augustus 2012
True Grit
Het
origineel. Ze ontlopen elkaar bijzonder weinig, dit mag dan de
klassieker zijn, ik vind dat de Coens in hun remake zeker nog flink wat hebben
verbeterd in de details. Vooral qua actie (misschien logisch) en ook met een
paar hele toffe nachtelijke scenes, die zijn hier weer verschrikkelijk
day for night. True Grit moet het hebben van een beter geslaagde
'ruimtelijkheid' in de ouderwetse western-landschappen, én toch ook wel
van John Wayne, die als een soort oude clown/Aart Staartjes, met de stem
van Arnold Gelderman de oude schietgrage marshall speelt. Het meisje
dat hem inhuurt is hier íetsje ouder, een stuk minder wijsneus (en dus
minder schattig). Dit kind wordt al 'm'am' genoemd, en terecht. Ze heeft
de touwtjes bijna té stevig in handen. In een leuke running gag
countert zij het wild west-'kapitalisme' door continue te dreigen met
een advocaat, en door om bonnetjes te vragen. De toon is verder heel
warm, bijna die van een familiefilm. In een van de leukere details
spendeert de film best wat aandacht aan 'de familie' van de marshall;
een kat en een oude Chinees. John Wayne en zijn Chinese maat kaarten wat
af; vind ik altijd leuk hè. De Texaanse ranger die in de Coens-versie door
Matt Damon werd gespeeld is hier al snel niet meer creepy, en ook veel vaker in beeld. Drie unlikely friends, kuierend door de indian territory.
Jammer dat ze de 'man in bearsuit' niet tegenkomen.
Labels:
films uit de jaren '60,
Henry Hathaway
The Fly
Het
moest er toch een keer van komen. Laatst nog zitten grappen over hoe
spannend ik deze film vond als elfjarige: ik haakte af toen Goldblum op
weg naar zijn 'vliegstatus' extra suikerklontjes in de koffie begint te
gooien. Dat is pas na een minuut of 40, dus ik was al met al nog best
ver gekomen. Ditmaal zag ik op dat moment nog niets engs in, maar tien
minuten later piepte ik wel anders! Op Clean, Shaven-achtige wijze
begint het lijf van Goldblum uit elkaar te vallen, waar
“bloedkanker”-vlekken toch al woekerden. En ja, dat fokt toch wel met
mijn diepste angsten hoor. Ik leerde bij deze kijkbeurt nog dingen over
mezelf, die ik als jong menneke alleen maar onbewust kon voelen. Zeer
speciaal wel. Voor en na die intense momenten is The Fly een lekker
maffe typische Cronenberg-exercitie. Goldblum heeft een geniale 'mat',
en brengt vanaf het begin al de juiste energie. Cronenberg heeft helaas
weinig tijd om bij het 'maagdelijke wetenschapper leert the flesh kennen'-thema
stil te blijven staan, maar dat de film AIDS-paranoia echoot is toch al overduidelijk. Het valt nog mee dat ie niet naar een maagdelijk meisje
gaat zoeken om van zijn 'toestand' te genezen. (Denk aan het tribale
bijgeloof.) Tegenspeelster Geena Davis heeft een wat moeizamere rol, ze
moet beginnen als journalist die de touwtjes in handen heeft, maar wordt
dermate 'overspeelt' dat ze de rest van de film gedwee (en met
pruillipje) achter Goldblum aanhobbelt. Pas als de hysterie losbarst
weet ze de juiste toon weer te vinden. Die laatste fase is Notre
Dame-grotesk, maar heeft ook nog tijd voor een prachtige speech. De
'politiek' van insecten! Howard Shore-strijkjes zwellen aan, en Goldblum
ratelt als 'the incredible shrinking man'. Even existentieel. Enige
minpuntje: waarom vliegt hij aan het einde niet ongrijpbaar weg? Dat had
ik nog magischer gevonden.
Ermo
Betrekkelijk ouderwets aanvoelende Chinese
film, door de nadruk op ambacht en boertige humor. Wat betreft het
eerste aspect lijkt Ermo op de klassieker Ju Dou. Hier worden echter geen
zinnelijk rode stoffen geverfd, maar druipende 'twisty noodles' gekneed.
Met de voeten. Een mooi procedé dat we alleen wel veel te vaak krijgen
te zien. De oeroude verkoopkunsten (of beter het oude Maoïstische leven)
worden op 'farcistische' wijze tegenover 'Westerse' consumptiedrang
geplaatst. Zodra de deegkneedster (de Ermo uit de titel, spreek uit
Irma) door de buurman mee naar de stad wordt genomen verandert haar
wereldbeeld to-taal. In een klap is ze haar stokoude echtgenoot
vergeten. Televisie! Wow! De satirische grappen zijn merendeels flauw
(en hebben in een letterlijke noedel-film vooral betrekking op eten). Uiteindelijk zit er toch wel een bittere laag in, die mooi aansluit
bij het recente kapitalisme is failliet-thema. Ermo wil zó graag de tv
hebben (en dat vooral om haar buurvrouw af te troeven, hét teken van
kapitalistisch denken) dat ze zichzelf kapot werkt. Maar wat als ze dat
niet zou hebben gedaan? Zou haar leven dan niet bikkelen voor nóg
minder zijn geweest. Dé reden om Ermo te kijken is dat de film in de
verstilde momenten (en zeker in de tweede helft) de unieke jaren vangt
waarin China inhaakt in die 'rat race'.
Labels:
films uit de jaren '90,
Xiaowen Zhou
maandag 27 augustus 2012
Coogan's Bluff
Siegel
dacht: het moet toch nog wel rechtser kunnen dan Dirty Harry. Daarom
laat hij Eastwood hier opdraven in diens natuurlijke habitat-uitrusting.
Die van een cowboy. Verzin een groep die wel eens 'last' heeft van
discriminatie, en ze krijgen het hier van 'm voor de kiezen. Het begint met een indiaan (Eastwood refereert niet eens aan hem als mens), maar
daarna zijn vooral vrouwen (en hippies) het slachtoffer. Het lollige
is (en de film ís zo bizar dat ie wel een beetje grappig wordt) dat
Eastwood tegelijkertijd álle vrouwen in de film aflebbert. Als een aap.
En de vrouwtjes vinden het héérlijk! Ze zijn sowieso gek op zijn pointy
laarzen natuurlijk... Wilde ik als tienjarige ook altijd. Nooit gehad, helaas. Sheriff Eastwood gaat naar New York om een verdachte
op te pikken, maar belandt in zijn ergste nachtmerrie: softe linkse
bureaucratie. Vrouwen die zich meer om de dader bekommeren dan om de
slachtoffers, en als Eastwood een en ander met wat klappen wil herstellen
worden zij kwaad op hém. Waan-zin. Er blijken zelfs negroïde politie-agenten
in New York! (Eastwood schuift 'r een als een zwerver opzij.) Het spijtige
is het ontbreken van zelfspot. De mensen in New York zien Eastwood
constant voor een Tex(aan), waarna hij ze zuchtend verbeterd: Arizona.
Maar als een hoertje hem uitmaakt voor Texan Faggot zwijgt ie als het
graf. Wat een watje.
Labels:
Don Siegel,
films uit de jaren '60
A Short Film About Killing
Ik ben altijd gevoelig voor geweest, de gruwel van de doodstraf, zoals
bijvoorbeeld verbeeld in Dead Man Walking. Tijdens het Poolse A Short
Film About Killing moest ik denken aan Saddam, absolute tiran, maar zijn
einde vond ik ergens naarder dan dat van Khadaffi. Diens dood was
gepast bruut. Juist het zogenaamd geciviliseerde van zo'n doodstraf.
Kieslowski is normaal een afstandelijke estheet maar toont zich hier
voor zijn doen óók vrij concreet, begaan, en bruut. Minder hermetisch.
De moord in deze film duurt ein-de-loos, je zou bijna wíllen dat Kieslowski
zijn gebruikelijke koele afstand hield. Voor de daad heeft de krullenkop als een
van de gekten uit John Hustons Wise Blood door een grauwbruine stad
gedwaald. Kieslowski filmt hem en andere personages dicht op de huid,
met een soort bolle lens wat nóg claustrofobischer werkt. Parallel aan
de dwalende jongen zien we een advocaat. En die lijntjes komen in deel twee
even logisch als naturel bij elkaar. Daarin volgt dus nóg een killing,
en ook die is naar. Kieslowski brengt intussen zelfs wat Dancer in the
Dark-melodrama in het verhaal, met een kapotte familiefoto (in zekere
zin de reden voor de daad, zoals de jongen in mooie scene aan de
advocaat uiteenzet) én wat opera op de soundtrack. (Dit is een langere versie van aflevering 5 van Dekalog.)
Speed Racer
Als
een film sinds 1992 in productie is, en pas eind '00s verschijnt, weet
je dat je met een moeizaam werk van doen gaat hebben. De vraag is of
Speed Racer een cultstatus kan bereiken, met een budget van pakweg 100
miljoen... De Wachowskis die de manga-verfilming uiteindelijk op
zich namen hebben een soort techno Flintstones gemaakt. Dit is eenzelfde
soort live action versie, zelfs John Goodman is er weer bij. Alleen
hebben de bros de humor vergeten. Die moet nu komen van een mollig
knaapje met een ouderwetse pet, en zijn beste maat: een aap. Da's meer
iets voor 1919, en dat terwijl Speed Racer voor de rest retemodern is.
Zelfs zónder 3D (waarvoor de film denk ik te lang in ontwikkeling was).
Visueel is de film verbluffend, en aanstekelijk in zijn neppe
Miike-overdaad. De zuurstokfelle kleurtjes buitelen over elkaar heen,
net als de race-wagentjes. Emile Hirsch (vreselijk Ronaldo-mannetje)
speelt een racer, die in de voetsporen van zijn verongelukte broer
probeert te treden, tegengewerkt door een verwarrende overkill aan
schmierende slechteriken. In de toekomst bestaan race wedstrijden uit
een soort 'car fu', men vecht elkaar de baan af. Een soort Mario Kart,
alleen dan zonder schildpadden en bananenschillen. Ik miste na een
tijdje toch wel een échte kar-scene, met kielekiele bochtenwerk. Kleine
bonuspuntjes voor Christina Ricci, met bobkapseltje als 'het
vriendinnetje', en de progrockende bas op de soundtrack.
zondag 26 augustus 2012
Die Angst des Tormanns beim Elfmeter
Eigenlijk zijn
mijn woorden hier overbodig. Wenders. Seventies. Meisjes van alle
leeftijden. Zó'n titel. Hoe kan het níet geweldig zijn? Voetbal speelt
maar een beperkte rol, dit is meer een policier die geen policier ís. Op
het veld van van Austria Wacker krijgt een keeper de rode kaart.
Daarvóór heeft hij zich op een manier die je enkel bij de F-jes ziet
laten verrassen. Het tegendoelpunt zegt iets over zijn rusteloosheid,
waar de film werkelijk over zal gaan. De keeper, met het uiterlijk van
een flegmatieke flankspeler, trekt Wenen in, en omdat we toch in
Oostenrijk zijn denkt Wenders: laat ik maar wat narigheid inlassen. Vóór
het daartoe komt (en eigenlijk daarna ook nog) flirt de voetballer met
elke vrouw die hij tegenkomt, en met memorabele resultaten. Hij berijdt
samen met een bloemenjurkmeisje een lift waar een schilling in moet, en
vangt verlegen glimlachjes van een bioscoop-kassameisje. (Een geliefd
themaatje van Wenders, bioscopen.) In dezelfde hoek zit het continue
gegoochel met jukeboxen – de keeper is net in Amerika geweest – zodat
Wenders ondertussen maar stokoude singletjes kan blíjven opduikelen. De
mooiste is van The American Breed, in een van de liefste scenes helemaal
aan het eind. Dan heeft de keeper zich inmiddels in een meer
Dostojevskiaans filosofische modus in een plattelandjesdorpje
'verstopt'. Het doet ietwat denken aan Revanche (een moderne
Oostenrijkse classic) maar de enige op wie de doelman revanche neemt is
zichzelf, vrees ik. Verder veel diepzinnige gedachtewisselingen, die
lekker aarzelend worden uitgesproken. Een hotelmeisje verbetert zichzelf
om maar bij de tekst te blijven. En Wenders laat dat erin! Meine Art
von Kerl.
Labels:
films uit de jaren '70,
niet te missen,
Wim Wenders
Xala
Kijk dit zijn de soort
Afrikaanse films die wíj (tja) willen zien. Niks geen voodoo-sproookjesverhalen zoals in het latere Yeelen. Het new wave-ige Xala combineert het
mystieke met het swingende. Het resultaat is een aangename seventies-film vol moderne (zelf)spot. Dakar was altijd al
vrij mondain natuurlijk. (Al heeft deze opmerking prompt wat bevoogdends.) Xala is een boeiende afrekening met alles
en iedereen, en dan vooral de corrupte regimes op het continent. In de
briljante openingsscène wordt het oude blanke bewind vervangen door een
eigen regime, maar op een farce-achtige Tati-manier weten de
'wittemannen' meteen hun stempel te zetten. Hoe anders dan door middel van koffertjes
geld. Van de nieuwe leiders is het – in feite de hele film lang –
onduidelijk of ze nou een bedrijfje runnen, of een land. Het
hoofdpersonage denkt duidelijk meer aan het eerste, en investeert het
gestolen geld in eigen handeltjes, én een derde vrouw. Films met
langgerekte bruiloften zijn altijd leuk, en zeker als er op de
soundtrack ondertussen een soort Orchestra Baobab speelt. De bruiloft is
het begin van het einde voor 'onze zakenman', want hij wordt getroffen
door 'de wraak van het volk', die als Los Olvidados-kreupelen om hem
heen cirkelen. Xala, het klonk altijd al medicijnig, en blijkt de
anti-viagra. Lastig als je zoveel vrouwen hebt! Misschien kwam het
allemaal omdat de nieuwe machthebbers zich Europeanen wanen. Ze drinken
enkel Evian, en kunnen niet meer slapen zonder airco. De tweede helft
van de film schetst op wat al te trage wijze de pogingen van de man om aan
zijn vloek te ontkomen. Ondertussen raakt hij almaar verder besmeurd. Ook
letterlijk in een bijzonder ranzig, maar daardoor indrukwekkend woedend
einde. Geen meesterwerk, wel cruciale (en bijzonder leerzame) Afrikaanse filmgeschiedenis.
Labels:
films uit de jaren '70,
Ousmane Sembene
The Story of G.I. Joe
Wie
Fords They Were Expendable en Wellmans G.I. Joe bekijkt valt op dat
twee Amerikaanse oorlogsepi die nog tíjdens WWII werden gemaakt
opvallend onheroïsch zijn. Angstig bijna. Dat maakt de films emotioneler
en echter dan gebruikelijk. G.I. Joe (Jan Voetsoldaat) is zelfs bijna
zo onverbloemd als Fullers The Big Red One over de 'diepzinnige'
gedachten van de mannen. Op het gebied van lichamelijkheid zijn er twee
leuke scenes die je eerder bij Fuller verwacht; eentje onder de
geïmproviseerde legerdouche én een trouwpartij met een heuse bridal
suite. Mooi detail, de bruidegom valt bij het aantreffen van dat goeie
bed prompt in slaap. Qua personages en gevechten (de vijand blijft
totáál uit beeld) is G.I. Joe wel erg rommelig, en soms onduidelijk. Eigenlijk onthoud je vooral het hondje! (Een erg schattig beest dat wel
werd afgebeuld, het begint gaandeweg steeds vaker te gapen.) Een running
gag rond een speurtocht naar een lp-speler is ook komisch, maar eindigt
dan weer gepast bitter. Van de personages vallen er twee echt op. Robert
Mitchum is Che Guevara-stoer als de leider van zijn bataljon, die
steeds meer moeite krijgt met alle ellende. ('This is grappa, for every 3
drinks you'll get a purple heart). En dan is er nog de
oorlogscorrespondent Ernie Pyle, een bijzonder ouwelijke kerel, naturel
en goedgelijkend gespeeld, zo constateren we achteraf in een toegevoegd
interviewtje met 'de echte'. Die sneuvelde helemaal aan het eind van de
campagne álsnog, zoals bejubelde oorlogsverslaggevers nu eenmaal
plachten te doen.
Labels:
films uit de jaren '40,
William A. Wellman
zaterdag 25 augustus 2012
Big Wednesday
Iedere
subcultuur krijgt zijn eigen (post-)Vietnam-film, alsof de States alleen maar
zulke oorlogen voeren om 'lastige elementen' een rite de passage te laten
ondergaan, waarna ze terug in het gareel kunnen. En misschien is dat niet
eens zó verkeerd, in zoverre dat Big Wednesday mooi laat zien hoe surfen
ook een wat tragische vorm van het gedoemde 'forever young'-concept kan
zijn. Drie vrienden (waaronder een dorky Dirk Kuyt look-a-like) beleven hun jeugd de stranden van Californië, en vermaken zich met meisjes, matten
en Mexico-tripjes. De sfeer is er een van het volledige oeuvre van de
Travoltas. De doo run run run, tralala. Maar in het personage van
de oude mentor Bear tekent zich The Last Picture Show-thematiek al af.
'You can't surf forever' zegt hij, en daarom hangt hij nog slechts rond
in zijn board-shop, biertjes drinkend. Vietnam geeft de surfboys een
laatste zetje, in een mooie Alice's Restaurant-achtige sequentie
proberen ze er al mankepotend en flippend onderuit te komen, wat het
belangrijkste personage ook lukt. Het laatste kwart is voor deze Jan-Michael Vincent, die altijd al wat ouwelijks had, en in de seventies
helemaal op zijn plaats valt. Hij werkt als zwembaden-installateur (zien
we helaas niks van) en gaat verder heel hard Bear achterna, ondertussen
Hair-hippies dissend. Tot dat laatste grote moment dan (als éindelijk
de titel verschijnt). De grootste Swell, nog een laatste golf van hoe
het was, eigenlijk al vanaf het begin contemplatief aangekondigd door de
goeie (!) voice-over, die de vier windrichtingen (voor de vier delen)
introduceert. Wel jammer van de uiterst uitgebreide surf-gedeeltes, na
drie minuten geloof ik dat wel hoor...
Labels:
films uit de jaren '70,
John Milius
Happy Together
Het
kan dus ook redelijk goed gaan met Wong Kar-wai buiten Azië. My Blueberry Nights speelde in Amerika, en was zijn minste. Happy Together
is 'Argentijns' en na een zwakke start een degelijke romance. Met gays,
deed hij dat eerder/later nog? Hij begint de film in lo-fi zwart-wit, in
een Mundo Grúa-wereld. Gelukkig is die fase snel voorbij, want Kar-wai
hoort in kleur. De film wordt prompt beter. Twee Hongkongse gozers zijn
op de bonnefooi naar Buenos Aires gegaan, en ontberen nu het geld (en de
zin?) om terug te keren. De ene stort zich op baantjes, de ander op het
nachtleven, waarin hij klappen oploopt om vervolgens wekenlang door
zijn kompaan te moeten worden verzorgd. Op de soundtrack klinkt
clichématige tango, van Piazzolla dus, en dat is eigenlijk het enige
Argentijnse aan de film. Hoewel de voice-over eerst nog klaagt over het
gebrek aan Chinezen in Argentinië (handig op de baantjesjacht) vindt ie
later alsnog een Chinees restaurant. Daar maakt hij een nieuwe vriend,
wat 'thuis' tot jaloezie leidt. Het afscheid van dit derde personage is
de mooiste sequentie uit de film, heel teder. Jammer dat deze
bijrol-jongen alsnog óók wat voice-over voor zijn rekening gaat nemen.
En de film wás al vrij rommelig. Toch is het laatste half uur verder
trademark Wong. Gbroken harten, de bekende kleuren, en een waterval.
Labels:
films uit de jaren '90,
Wong Kar-wai
vrijdag 24 augustus 2012
The Idiots
Deze verraste me
volkomen, in positieve zin. Verwachtte een vermoeiende 'troll'-film,
maar The Idiots is (of wordt) een prettig melodramatische achtbaan. Het begint
al bijzonder, doordat de film erin slaagt me juist te laten lachen om
Borat-momenten, die normaal enkel voor plaatsvervangende schaamte
zorgen. Dat zegt al veel. Een stel bohemiens trekt zich terug op het
platteland, net zoals de primitieve sensualisten van de Brücke-groep, niet
toevallig krijgt ook Matisse een namedrop. Ze doen zich voor als
gestoorden; vooral in de steenwolfabriek is dat hilarisch. De arme
rondleider blijft maar serieus zijn bedrijfsuitjes-verhaal afsteken. Op
dat moment lijkt het materiaal eerder geschikt voor een kortfilm, maar
Von Trier laat de tragiek erin sijpelen, haast zonder van toon te hoeven
veranderen. Eerst heeft hij daar de laatst aangekomene voor nodig, de
vrouw die de voice of reason vertolkt. Maar hoe langer zij in de groep
verkeert, hoe meer ze erin opgaat. En als gekken zijn we allemaal
gelijk. Langzaamaan blijken gespeelde idioten echte 'idioten', die
alleen in de commune onder leiding van de zeer memorabele dictatoriale
leider Stoffer kunnen functioneren. In zijn beste moment krijgt hij het
aan de stok met een 'gemeentemannetje'. Totaal uitzinnig rent hij hem
achterna. 'Soelleroed FASCISTEN!' Je zou bijna zin krijgen dat ook op
straat te gaan roepen. Maar dan niet naakt... De beruchte groepsseks is
de ultieme consequentie, maar die sequentie wordt gered door de humane
romance die zich parallel eraan op zolder afspeelt. En als de
buitenwereld uiteindelijk toch binnenkomt, en de Idioten naar buiten
moeten, was ik er toch even stil van. In tegenstelling tot Mark Kermode,
die “Il est merde!” schreeuwde te Cannes. Waarover Wikipedia fijntjes
opmerkt: “A spontaneous review for which he was ejected from the venue”.
Labels:
films uit de jaren '90,
Lars von Trier
The Adventures of Priscilla, Queen of the Desert
Wat
hebben Australiërs met ABBA? Dit is na Muriel's Wedding opnieuw een
film waarin de Zweedse hitmakers een verbindende rol spelen. Muriel's
Wedding is een stuk beter en tragischer – misschien houd ik in die
arthouse-traditie gewoon meer van lijdende meisjes – maar Priscilla is
ook best een aardige feel good-film, niet in de laatste plaats door de
muziek. Nooit gedacht dat een liedje als I Will Survive me iets zou
kunnen doen. Kennelijk wel als drag queens het playbacken! Een groepje
'leg girls' trekt met een bus de Australische outback in. Hugo Weaving
is de fragiele groepsleider, Guy Pearce is de mooiboy en Terence Stamp
de transseksueel in de rouw (en met een drankprobleem). Het aparte aan
de film is dat men kennelijk geen zin had in écht dramatische
ontwikkelingen. Er wordt niet eens gezóend! Zowel in de grote lijn, als in
haast elke scene, wordt er eerst een probleem gesuggereerd, dat
vervolgens weer pijlsnel de nek wordt omgedraaid, ten faveure van een
mal stuntje, een liedje. Of een Aziatische stripactje. Met ditmaal
pingpongballen als eieren... Zodoende heeft de film een net zo hortend
en stotend ritme als de aftandse bus, maar tegelijk heeft het ook wel
wat. Geen grootse gebaren. Eigenlijk kunnen de drags niet eens dansen,
wat volgens mij gewoon klopt, het is meer pose, als een kinky levend
standbeeld.
Labels:
films uit de jaren '90,
Stephan Elliott
A City of Sadness
Een
heuse gangster-film van Hou Hsiao-hsien, maar wel op die vermomde Casque d'Or-manier. Voor de gelegenheid begint de film zelfs toegankelijk. Een
Funeral-achtige setup. Drie broers, alledrie zwaar in de penarie. Eentje
is doof, de ander is gestoord teruggekomen uit de Tweede Wereldoorlog,
en een derde houdt zich bezig met risky criminele activiteiten. Een
vierde broer is vanaf het begin al 'verschollen' op de Filipijnen.
Genoeg stof voor een Yi Yi-achtig melodrama dus, maar na het indringende
dramatische begin schakelt Hou natuurlijk terug naar zijn gewone modus. Turen door vensterraampjes.
Vignetten met bewegingsloze camera, waarin we van een afstandje de
extended family van deze broers mogen observeren. Het trof me weer
behoorlijk (maar niet zo hard als The Puppetmaster), want het is ditmaal
ook wel érg ingewikkeld. Wie de politieke verwikkelingen op waarde wil
schatten, zal eerst een Taiwanees geschiedenisboek moeten lezen, denk
ik. In de nasleep van de oorlog gebeurde daar van alles, in het vacuüm
dat ontstond nu de Japanners (na 51 jaar!) weg zijn. De Chinezen waren
van oudsher de baas, maar worden ook gewantrouwd. De broers doen ook op
gebied van politieke strijd wel een duit in het zakje, maar houden zich
vanuit hun café/bordeel/schimmig verlicht oord 'Litttle Shanghai' ook
bezig met het smokkelen van allerhande goederen. Uiteindelijk is het
gewoon weer een bepaald weemoedig gevoel dat de film maakt. De oudste en
dikste broer die een maaltje klaarmaakt, een waanzinnige vechtpartij
tussen twee gangsters beginnend op het toilet (Aziaten zijn zó hard) én
natuurlijk de dove broer, die in papiertjes communiceert. Hij wordt
gespeeld door de Hongkong-ster Tony Leung; kwam dat even goed uit dat ie
geen tekst had.
Labels:
films uit de jaren '80,
Hsiao-hsien Hou
donderdag 23 augustus 2012
Altered States
Ik
las ooit een boek over scenarioschrijvers in Hollywood waarin deze film
uitgebreid als voorbeeld werd gebracht van het bekende 'gesleep' met
een script. Chayefsky (een echt enfant terrible) krijgt hier een credit
als schrijver van de roman waarop de film gebaseerd is, maar in eerdere
incarnaties had hij zich ook nog met met tal van andere details bemoeid.
(Inclusief wie er zou moeten regisseren). Op het laatste glipte het
project hem echter uit de handen, en ging de (eveneens) beruchte Russell ermee aan
de haal. Die voegde zijn geheel eigen beeldensymboliek toe, ik heb de
feiten niet paraat maar het zou me niet verbazen als Russell de seks,
het katholicisme en bovenal de camp-factor flink opschroefde, terwijl
Chayefsky echt(e) Malick-ambities had. Altered States heeft nu dus
vooral de vibes van een stoner-horrorfilm. William Hurt speelt een
wetenschapper die het liefst 'een brein in een vat' is, onder invloed
van Timothy Leary-aanse drugs. Dat is zeker in de openingsminuten
Tarkovsky-magisch, je eigen mind 'stalken' in een isolatietank.
Gaandeweg verandert de film via een bezoekje aan Mexicaanse indianen in
An American Gorilla in Los Angeles. Maar, zoals vaker, net als een
horrorfilm totaal belachelijk lijkt te worden wordt ie ineens toch nog
eng. Russells visuele vuurwerk-trucs (waarvoor een Starwars-team werd
ingehuurd) worden Cunningham-creepy, juist als men er ook ín de film een
schermpje tussen plaatst. Van een afstandje bekijken hoe iemand flipt,
da's enger dan zelf flippen. Nou ja.
Labels:
films uit de jaren '80,
Ken Russell
The Killing Fields
Ik vond dit maar een
ongemakkelijke film. Wat dat betreft kan ik zo een Amerikaans paspoort
aanvragen, die ook altijd geobsedeerd raken door discriminatie. The
Killing Fields lijkt sterk op The Year Of Living Dangerously. En niet
alleen door de soundtrack-battle Jarre vs Oldfield. (Oldfield gaat
keihard onderuit, en lijkt zelfs halverwege ontslagen.) Maar serieuzer.
Twee films over de vriendschap tussen een buitenlandse en een 'native'
journalist in een Aziatisch conflictgebied. Maar waar in de Indonesische
versie beide partijen gelijkwaardig zijn, voelt The Killing Fields op
dat vlak zó verkeerd. Goedbedoeld melodrama geeft ongewenste
jeuk-effecten. De New Yorker reporter sleept zijn Cambodjaanse tolk van
hot naar her, en maakt de man compleet van hem afhankelijk. De
Cambodjaan laat het zich, als het clichébeeld van de goeiige 'zachte'
Aziaat, allemaal gebeuren, sterker nog, wekt haast de indruk verliefd te
zijn op zijn Westerse Meester. (Dát was nog wel spannend geweest). Het
cruciale punt zit op de helft. Nadat de film, na een door overacteren
moeizaam begin, alsnog best goed is geworden, en de westerlingen in de
Franse ambassade - op wat spannend photoshoppen na - lijdzaam toezien hoe de Rode Khmer buiten de macht
grijpt, worden de twee partijen gescheiden. De New Yorker gaat naar huis,
de Cambodjaan belandt in een kamp. De camera blijft vooral bij hém, maar
na zijn eerdere rol als doorgeefluik, mag hij opnieuw nauwelijks in
dialoog, of tot gedachten komen, ánders dan het verlangen naar zijn
meester. Er ontrolt zich een 'stomme film' waarin de man als nobele
wilde over rotsjes klimmend richting redding gaat. Daar staat zijn
trouwe kameraad al te wachten, met Imagine (!) blastin' vanuit de
autoradio. I mean... Damn.
Labels:
films uit de jaren '80,
Roland Joffé
What Have I Done to Deserve This?
Coño!
Een leuke Pedro Almodóvar, de wereld moet niet gekker worden. Dat had Alex
Cox in zijn cultserie toch weer goed gezien. De eerste minuten lijkt het business as
usual. Sneller dan Usain Bolt de 100 meter loopt weet Almodóvar zijn
impotente cast weer uit de kleren te krijgen, ik zat alweer te grijnzen
van oor tot oor over de komende ellende. Maar, onze Spaanse anti-held houdt zich
daarna in! Geen verlustiging, maar verwondering, in deze Me and You and
Everyone We Know-achtige huisvrouwen-farce. Zelfs de elektronische
eighties-soundtrack kent wel enige verwantschap. In een Madrileens
flatje hokt en hosselt een stel excentrieke characters. Er is een hoer met
ambities, een piepjong Puyol-stonig drugsdealertje, een getikte oma, en
een taxi-chauffeur met een voorliefde voor nazi-chansons. Hoofdpersonage
en spil die alle personages verbindt is een pillenpoppende huisvrouw.
Zo opgesomd lijkt het typische hysterische Almodovar-wansmaak, maar
echt, zeker de eerste veertig minuten is het allemaal kleinschalig (!) leip.
De relatie van de oma en het drugsdealertje bijvoorbeeld, struinend door
Madrid. 'Hé een hagedis, laten we 'm mee naar huis nemen!'. Zelfs als
Almodovar dan toch wat van zijn pedo-jokes meent te moeten maken kon ik
er nog wel om grinniken. (Een kind wordt verpatst aan een
Nawijn-glibberige tandarts). Het enige minpuntje zijn de verhaallijntjes
buiten de vrouwen van de shabby flat. Al zitten ook daar wel wat leuke
momentjes. Een schrijver huurt een werkster in (het hoofdpersonage), zegt
zijn eveneens schrijvende vrouw: 'Waarom!?'. 'Dan kun je eindelijk die
briljante komedie afmaken, waar je al 10 jaar aan werkt...'
Labels:
films uit de jaren '80,
Pedro Almodóvar
woensdag 22 augustus 2012
Die Bitteren Tränen der Petra von Kant
Als
Toren C (de melige VPRO-serie) een bloedserieuze Duitse praatfilm zou
maken, kom je zo'n beetje op deze Fassbinder uit. Hetzelfde gekibbel,
maar dan dus zonder de humor. Wel met de pruiken, want de modeontwerpster
Petra von Kant (ook een beetje een Koot & Bie-naam) verschijnt om de twintig minuten in een andere uitdossing. Haar Julianne Moore-redhead bevalt
het best, en past ook bij haar depressieve hysterie. Die Bitteren
Tränen is alleen de eerste tien minuten fascinerend. Petra begint in
bed, ze heeft er duidelijk geen zin meer in, en dan belt ook nog haar
moeder. Haar enige kompaan is het zwijgende dienstmeisje Marlene, die
enkel afgeblaft wordt. Die eerste minuten hebben nog iets van mysterie:
waarom ligt deze vrouw in bed, wat is de relatie met de mysterieuze
bediende? Maar dan verschijnen nieuwe vrouwen ten tonele, waaronder
Hanna Schygulla. Zij (en niet het dienstmeisje, wat ik leuker had
gevonden) wordt de nieuwe obsessie van Petra von Kant. Ze maakt zichzelf wijs verliefd op haar te zijn, wellicht als een poging om eindelijk
eens uit dat bed te komen. (Of er in elk geval iets anders in te doen!)
De rest van de twee uur worden gevuld met jaloezie uitbarstingen en het
smijten der glazen. Petra begint langzaamaan steeds Bruno
S.-nadrukkelijker te formuleren... De Von Trierse tour de force krijgt
aan het einde nog wel wat, of, dacht ik meteen, líjkt het allemaal wat
omdat ik blij ben dat dit het einde ís.
Casque d'Or
Altijd
mooi, crime-films die nauwelijks over crime gaan. Deze historische film
van Becker heeft in zijn 'galantie' zelfs wat weg van Max Ophüls.
Barokke beelden, dure spulletjes, zwieren in danslokalen en cafés, waar
de patriciërs wel klagen over de aanwezigze randfiguren. Op een van die
plaatsen komt een kerel (Serge Reggiani) wat oude matties tegen. Het is
de verzamelde 'gang' van een meestercrimineel. Een heist zien we ze niet
eens plegen, wel het uitkeren van het geld. 'I just love watching a
split' zegt 'r eentje - in het Frans - die niet eens 'part of the cut' is. Het
hoofdpersonage heeft in het verleden in de bajes gezeten, maar heeft nu
zijn leven als timmerman op orde. Of hád dat. Want bij de bende ontmoet
hij ook het gangstermeisje Simone Signoret, en dán kan hij écht niet
meer terug. Ik heb ooit eens een dikke biografie van Signoret voor een
kwartje ofzo op de kop getikt. Nooit gelezen. Misschien toch eens doen,
want ze is hier weer zo heerlijk alledaags romantisch, en ze eet heel
smakelijk een kaasplankje! In de liefste sequentie van de film wekt zij
haar love interest in een pastoraal tafereeltje. Een shot later ligt hij
bij haar in bed en slaapt zíj. Voor dat soort plattelandse en
kleinstedelijke episodes neemt Becker dus fijn de tijd. Het past
allemaal ook prima bij de tragische wereld van figuren van Stendhal,
strevend naar zelfverbetering, tegengewerkt door het lot, vond ik. Aan
het eind komt de verwachte actie dan toch nog. Becker wéét wat ie kan,
en concentreert zich als gebruikelijk op de kleine ruimte, ditmaal die
van een gevangeniskoetsje. Een briljant claustrofobicus kun je 'm rustig
noemen.
Labels:
films uit de jaren '50,
Jacques Becker
I Am Curious - Yellow
Een van de meest
controversiële films uit de geschiedenis, iemand stak zelfs een bios in
de fik. Waarom toch, denk je, als je net In the Realm of the Senses hebt
gezien! Van authentiek Zweeds wippen lijkt het het eerste half uurtje
bepaald niet te komen. Het enige wat dan geheft wordt is het linkse
vingertje. Grappig, Zweden is de perfecte sociaal-democratie, en toch
was er kennelijk nog genoeg te klagen. Ook Olof Palme (!) filosofeert
mee over de klassenstrijd. Concreet wordt dat mopperen op toeristen die
naar Spanje reizen, waar Franco heerst. Het meisje dat de hoofdrol
speelt heeft dankzij pa een obsessie voor de Spaanse dictator. Naast de
politieke lesjes, met veel Godard-achtige tussentitels, is de film ook
heel sixties A Man Vanishes-meta. Dus tegelijkertijd een making of. Heel
mooi: ergens op driekwart komen plots credits langs, met de
desbetreffende mensen dus in beeld erbij. Na een uiterst romantische - 'even het matras halen' - eerste liefdesscène is de film op dat moment op
heel ander, veel persoonlijker terrein gekomen. Het meisje heeft haar
strenge brilletjes ingeruild voor topless yoga, en twijfelt aan haar
imperfecte lichaam. (Hangtieten, dikke buik, mokt ze, uiterst bourgeois
gedacht.) De realiteit wordt niet uit het oog verloren, want dit moet
wel de enige film zijn die in een soa-kliniek eindigt. Ik zat toen nog
te grinniken om nog een meta running gag. 'Wat heeft Lena in haar tas,
doe mee aan de wedstrijd en win mooie prijzen!' Op zichzelf al leuk,
maar elke keer als die tas daarna in beeld komt verschijnt 'vergeet de
wedstrijd niet!' Lieve film hoor.
Labels:
films uit de jaren '60,
Vilgot Sjöman
dinsdag 21 augustus 2012
Top Hat
Mooi dat ik net die
Jeeves-Omnibus van Wodehouse had gelezen, hoewel ik zo snel geen credit
ontwaarde is zijn elitaire tophoeden-wereld hier zeker een inspiratie
geweest. Zo begint en eindigt de film met een buitengewoon (irritant!)
intelligente 'valet' die overal een oplossing voor in huis heeft,
behalve voor de stropdaskeuze van zijn koppige meester. De Wooster van
dienst is niet zó lui, want impresario. De mannen van Wodehouse fungeren
eigenlijk als komische aangevers en tussendoortjes voor het
hoofdverhaal, waarin Fred Astaire een tot over zijn oren verliefde
artiest speelt. Dat zou Wooster nou nooit overkomen! In Astaire had ik
me verder nooit zo verdiept, hij blijkt een wat kille tanige spijker; de
professionaliteit spat er aan alle kanten vanaf. Gene Kelly is me
liever, maar ook zonder hem is dit een vermakelijke musical. En niet
alleen om de Wodehouse-achtige wisecracks: 'order me a plane!', what
kind of plane?' with wings!'. Astaire probeert zijn liefje (Ginger
Rogers vanzelfsprekend) al dansend te veroveren, en doet dat onder
andere met een nachtelijk tapdansje. Eerst hard, en dan, als de
letterlijke sandman wiegend en schuivend. Bijzonder mooie geste. Leuke
liedjes zijn er ook, van Irving Berlin. Veel overbekende sappig
sentimentele melodieën. 'Heaven, I'm in heaven.. When we're out
together, dancing cheek to cheek.'
Labels:
films uit de jaren '30,
Mark Sandrich
Invasion of the Body Snatchers
Dacht
dat ik het origineel al kende, maar verwarde het met The Blob. Dit is
de remake van Kaufman, vast een stuk duisterder, en bovendien in
geslaagde seventies-paranoiathriller-stijl. Prima beelden, prima
effecten, én hoofdrollen voor Donald Sutherland en Jeff Goldblum, what
more do you want. Goldblum speelt overigens een wat onduidelijk
semi/comic relief-personage als mislukte dichter, in combinatie met zijn vrouw, die een geweldige moddermassage praktijk runt. Met die modderbaden
zijn we bij een van de subthemaatjes aangekomen. Ecologie. Het gevaar
ontpopt zich via planten op aarde. Donald Sutherland houdt zich ook al
met 'natuurlijke' zaken bezig, want hij vertolkt een voedselinspecteur.
(De Amerikaanse angst dat ze je via het eten vergiftigen?) Sutherland,
of eigenlijk zijn Weisz-(pr)achtige werkflirtje Brooke Adams merkt dat
de mensen in de stad beginnen te veranderen. Alsof ze vervangen worden.
Een nieuw soort zombies. Levend ondood. Het mysterie ontvouwt zich in de
eerste helft vol klasse, culminerend in een gruwelijke scene in een
achtertuin. Daarna begint het meer standaard-actiefilm gedeelte, 'oh no
we're cornered!', al blijft het er een met een twist. Sutherland heeft
géén geweer, en schiet ook nergens. Resultaat brengt dat hem echter óók
niet. Tegen die tijd is de communisten-metafoor er wel afdoende
ingeramd, en zat ik vooral te grinniken over het cirkeltje aan het
einde. De film begint met een opengaande bloem, een nogal vaginaal
beeld, en eindigt met een geflipte vrouw. Naakt. Want dat is pas écht
eng natuurlijk.
Labels:
films uit de jaren '70,
Philip Kaufman
Mundo Grúa
Na een tijdje valt er eigenlijk steeds
minder te lachen, maar mijn eerste idee was toch Clerks via American Job in Argentinië. Het tweede gedeelte van die vergelijking is echter raker. Een debuut vol saaie en uitzichtloze baantjes, op
uiterst goedkoop ('gritty') zwart-wit celluloid geschoten. We volgen een
dikke Argentijnse kerel (een soort Marty, hij 'date' ook) en zijn even
pafferige zoon. Pa was vroeger succesvol muzikant, zoon probeert dat nu,
met aanmerkelijk minder resultaat; het concert eindigt in een
knokpartij. Een groupie scoren lukt nog wel, wat pa dan weer kwaad
maakt. 'Wat denk je dat het hier is, een bordeel!?' Ondertussen probeert
pa (die 49 blijkt te zijn, waar je 'm zestig geeft) dus nieuwe
baantjes uit. Het vak van hijskraanmachinist blijkt geen sinecure. Het
is maar goed dat de camera niet naar beneden kijkt, brrr. In het laatste
kwart reist hij dan maar naar het zuiden om iets onbestemds in de bouw
te gaan doen. Underpaid en underfed (al is dat laatste misschien niet
zo'n ramp...) Je zou Mundo Grúa functioneel saai kunnen noemen, maar het
lukte me niet echt geconcentreerd te blijven. Familia Rodante (van
dezelfde regisseur) is letterlijk en figuurlijk kleurrijker.
Labels:
films uit de jaren '90,
Pablo Trapero
maandag 20 augustus 2012
The Long Riders
Een
soort Altman-b-kantje, maar dan van actiefilm-specialist Walter Hill.
Zeker het eerste uur is er van actie overigens nog weinig sprake, de film heeft een
landerige improvisatie-sfeer, ook door de muziek van Ry Cooder. Thieves Like Us, maar dan met de (Jesse) James & Younger-gang.
Fraaie beelden, veel passerende treinen en vrouwen. Het is lang een
beetje zoeken naar een ingang in het verhaal, we zien alle bekende
aspecten (de journalist die een boek over ze wil schrijven) uit de Jesse
James-legende voorbijflitsen, maar voor meer dan aanstippen is geen
tijd. Goed wordt The Long Riders pas in het laatste kwart. Walter Hill
heeft toch die trigger van een een Antonio das Mortes-achtige
knokpartij nodig. Mano a mano, met een sjaal ertussen. Vervolgens zitten
de gang-jongens in hun 'laatste trein', eentje speelt op zo'n
ploink-ploink harp, en ze reminiscen over de toekomst. Je weet dat het
dan mis gaat lopen. En hóe. In een Peckinpah of zelfs Mann-achtig einde
haalt Hill alles uit de kast. Briljant geluidsdesign (keiharde
kogelinslagen) en heel veel slow motion. Nu vergeet ik nog dé gimmick
van de film te vermelden; er is er heel toepasselijk een heel blik échte
broers opengetrokkenk. De Quaids zijn geinig, de Carradines zijn smakelijk
boers, de Guests mogen het afmaken, maar het best (en het Altmantst)
zijn de Keaches. James Keach is broeierig als Jesse James, ergens tussen
de psychopathie van Barden in No Country for Old Men en de zwijgende
klasse van een wreker uit een gothic novel.
Labels:
films uit de jaren '80,
Walter Hill
The Mirror
Heeft
eigenlijk alles in zich om briljant te zijn: Iraanse arthouse, Alice
(verdwaald) in den Stadten-gevoel, én een onwaarschijnlijk ver
doorgevoerde meta-wending (de spiegel uit de titel). En toch is de film
wat saai, en soms zelfs wat irritant. Dat ligt bovenal aan het stemmetje
van het meisje dat de hoofdrol speelt. Ze piept heel wat af, ik kon er
al snel niet meer tegen. Zelfs als ze géén kleuter meer hoeft te spelen,
doet ze het nóg. Eerst zien we het kind uit school op zoek naar haar
moeder. Ik denk dat ieder kind dat wel eens meemaakt; je wordt altijd
opgehaald, en dan is ze er niet. De angst en de woede. (Mij overkwam het
een keer toen mijn vader een pot verf over het hoofd van mijn moeder
had gegooid. Per ongeluk wel...) Goed, het kind waagt zich in de
welbekende hel die het verkeer van Teheran is, waar iedereen nog wat
gestresster is omdat er (in trademark Panahi-stijl) een voetbalmatch aan
de gang is... Eindeloze taferelen met in taxi's en bussen. En dan dus,
hét moment van de film. Ik begon net te denken, 'jezus' die Iraanse
samenleving kweekt door al die religie wel passieve vrouwen. Alsof om te
bewijzen van niet (of juist dat de film dáár over gaat) gooit het
meisje haar kont tegen de krib. 'Ik kap met deze onzin!' En in de goeie
Makhmalbaf-traditie begint het dan eigenlijk pas. Mooi, maar niet zo
magisch als ik hoopte.
Labels:
films uit de jaren '90,
Jafar Panahi
Ghost in the Shell
Zó!
Ook techno-manga's profiteren dus van een meisje in de hoofdrol. Deze
is zoveel beter dan Akira, en gewoon een wonderschoon filmpje. Nog geen
tachtig minuten zijn er nodig voor het oproepen van een Blade
Runner-achtige wereld; een invloed waar men hier niet flauw over doet,
bijvoorbeeld door via Through A Glass Darkly naar Philip K Dick te
verwijzen. Op een cruciaal, haast bijbels moment nog wel, als het
cyborg-meisje voor het eerst 'de geest' krijgt. Deze film deed me
begrijpen waarom God ondanks zijn Almachtigheid toch zo nodig concreet
nageslacht wilde! De replicanten en zelfdenkende computervirussen willen
mensen worden, of desnoods écht dood kunnen. In typisch Japanse Air Doll Pinokkio-stijl gaan ze op die queeste in de shells van ware babes,
met grote borsten en harde tepels; misschien hebben cyborgs het gewoon
snel koud... Het hoofdpersonage wordt bijgestaan door een reus van een
kerel (het Frankenstein-type) die haar als het moet met zwaar geschut te
hulp schiet, of een biertje met haar drinkt. In een
onzichtbaarheidspakje kan het meisje het echter meestal zelf ook prima
af. De actiescenes zijn enerverend en het verhaaltje zit filosofisch
doortimmerd in elkaar, maar heeft ook meer dan genoeg geinige
gadget-momenten. Uiteindelijk gaat het vooral om de 'stiltes'. Zelfs
daar is in die tachtig minuten genoeg tijd voor. Het eerste 'we bekijken
de lege stad'-moment, wow! Ik zou er bijna L'Eclisse bij gaan halen... De
soundtrack werkt daar en elders prima, met Afrikaansige vocalen,
tribale ritmes, synths in cyberpunk.
Labels:
films uit de jaren '90,
Mamoru Oshii
zondag 19 augustus 2012
The Funeral
Hoe matig de film verder ook is, dit
is Chris Penn's magnum opusje. De kolossale Penn-broer is altijd
geweldig in bijrollen, en mag hier dan eindelijk een keer opschuiven
richting hoofdrol (voordat ie zichzelf 'voorbijgeleefd' had). Een van
zijn eerste scenes, als hij geëmotioneerd afscheid neemt van zijn broer
Vincent Gallo (die in z'n kist ligt) is zó intens. Zijn medemaffiosi
snellen toe om Penn snel een schoudermassage tegeven, voor ie helemaal
flipt. (Hij heeft er kennelijk een 'history' in). Voor The Funeral heeft
Abel Ferrara toch weer een ster-ensemble los weten te peuteren; want
naast Gallo en Penn zijn ook Christopher Walken, Edie Falco, Isabella
Rosselini én Benicio del Toro erbij. De laatste is (onbedoeld?) grappig
en barst van de neppe Mexicaanse soap-bravado. Het probleem van The
Funeral zit 'm erin dat de film in honderd epische minuten over drie broers
tegelijk probeert te gaan. Dat zijn er twee teveel. Walken is chaotisch
slecht (soms lijkt ie ineens in een Iersig accent te vervallen!) als de
meta-crimineel die peinst over 'waarom we dit toch doen', Gallo is best
grappig als linksige vrouwenversierder, maar legt dus snel het loodje.
Blijf Penn over, die zelfs wat Godfather 2 flashbacks in het Italiaans
meekrijgt. Die werken ook al eerder verwarrend dan sfeerverhogend. Nee,
alles moet van de woedeuitbarstingen van Penn komen, en die komen hard,
goed, en bloederig. Echt een film die profiteert van expliciet geweld.
Labels:
Abel Ferrara,
films uit de jaren '90
Gattaca
Mijn
concentratie was wegens allerhande beslommeringen niet optimaal, maar gelukkig is er weer 'ns een
voice-over die het hele verhaal vertelt. Heel erg is dat ditmaal niet
want Gattaca is vooral 'idee'. Hoewel de hoofdpersonages door kanonnen
als Ethan Hawke en Jude Law worden gespeeld geeft het (op zichzelf slimme) script ze niet erg
veel echte 'klik'-momenten. Terwijl hun situatie toch Never Let Me Go-tragisch is. In deze sci-fi noir bestaan er in de toekomst vooral
perfect gesleutelde mensen. Law (altijd al de ultieme cyborg) is er één van, al
zit hij door eigen 'schuld' wél in een rolstoel. Hawke is een van de
weinige 'godchildren', wat hem de paria van de samenleving maakt. Zijn
torenhoge space-reis-ambities lijken dus tevergeefs, maar zie daar, een
dubbelspel! Ik begon een vreemd verband te leggen met doping; door de
constante controles - én het gefop met snelle verwisselingen - op zoek naar afwijkende waarden ontspint zich een picogrammetjes-jacht (met
'de hoed' Alan Arkin als noir-agent). Gattaca geeft ook mooi aan wat
het mogelijke gevaar is van doping-tolerantie. 'Weet je wat mijn geheim
is?' 'I didn't save anything for the ride back'. De beelden zijn kil
maar donker sfeervol, hoewel Uma Thurman wel wat overbodig is...
Labels:
Andrew Niccol,
films uit de jaren '90
zaterdag 18 augustus 2012
My Beautiful Laundrette
Ik zag het hier de eerste tien
minuten helemaal zitten, de Paki-Britse versie van Submarine of
Gregory's Girl, coming of age-films, ik krijg er nooit genoeg van. Een
Pakistaanse jongen (met een keurig Brits accent) woont met zijn (vooral in eigen ogen) mislukte
intellectuele depri-drinkende vader (denk Anil Ramdas) aan het spoor.
De jongen zóu naar college moeten, maar 'hummelt' nu wat rond. Zijn
vader dropt 'm dan maar bij bekenden, Pakistanen die het wél hebben
gemaakt 'in the land we hate ánd love'. De godfather van deze clan is
een olijke kerel, zijn secondant een soort Colombiaanse drugsbaron. Onze
Harold-held begint met auto's wassen, maar al snel gaat het beter (de
dochter van de baas showt 'm stiekem haar boobies) etc. Maar in 't begin
zagen we al even een new romantic-achtige blanke kerel rondlopen, 'on
the dole', flirtend met rechts-extremisme. De twee gozers blijken oude
vrienden, en dan bedoel ik héle goede vrienden. Een plotse wending, die
de blanke kuif tot een soort Morrissey avant la lettre maakt. Samen
beginnen ze een laundrette, met niet al te 'wit' geld. De tweede helft
van de film is echter een rommeltje. Niet concreet genoeg voor de
volvette soundtrack, niet associatief genoeg om het episodische karakter
bijeen te houden. Alsof er tegelijkertijd teveel gebeurt, en te weinig
voor een mooie hoofdlijn. De Indiase jongen krijgt ook steeds meer
problemen zijn kompaan qua acteren bij te houden. Dat zij hem vergeven, want (pas!)
in de aftiteling zie ik dat zijn lonsdale love interest Daniel Day Lewis
is. Wat een acteurbeest is dat toch.
Labels:
films uit de jaren '80,
Stephen Frears
Verboten!
Met
The Big Red One heb ik de definitieve Fuller-oorlogsfilm al gezien,
maar ook in dit 'kleintje' brengt hij wel weer een heel 'eigen' gevoel
mee, van iemand die werkelijk door Europa had gestruind, flirtend met de
Duitse frauleins. (Wat overigens zoals zoveel dingen 'verboten!' is).
Toch weet een Amerikaanse soldaat (James Best) in het eerste kwart er
eentje aan de haak te slaan, of zij hem, want er heerst (natuurlijk)
overal achterdocht. Een Amerikaans G.I betekent makkelijk toegang tot
eten (en chocoladerepen) dus wie weet heeft deze 'Heidi' (Susan
Cummings, de beste rol van de film) wel een dubbele agenda. In de marge
van het verhaal toont Fuller de verliezers, levend op voedselbonnen
(East Germans eat, West Germans starve!) en gefrustreerde nazi's die
guerilla plannen. We leren van soldatengrappen als 'ze vonden Hitler
dood met een briefje in zijn hand: 'I never was a nazi'...' Kortom
boeiende kleine micro-verhalen, maar halverwege verschijnt plotseling in
een vette tussentitel: Nuremberg, en gaat Fuller doodleuk ook nog even
(met echte beelden!) het beruchte tribunaal behandelen. Het kost heel
wat patchwork om dat aan het oorspronkelijke liefdesverhaaltje te
brengen, en de oplossing daarvoor is me wat al te klaroengeschal
sentimenteel. (Al voel je wel weer de oprecht woede van ooggetuige Fuller) Ondertussen doen Wagner en Beethoven een wedstrijdje op de
soundtrack, dat wordt een simpele zege voor Wagner, maar die speelde
dan ook thuis...
Labels:
films uit de jaren '50,
Samuel Fuller
In the Realm of the Senses
Ik
wist niet wat me overkwam. Echt! Geen smoesje, ik dacht dat dit een of
andere oude Japanse horrorfilm was... De Franse intiteling in de eerste
minuut leek al wat vreemd, maar de reden daarvan is na ongeveer drie
minuten wel duidelijk. Oeh la la. Na de shock volgt toch een wat preutse
ongemakkelijkheid, het zal aan mij liggen. In feite is dit heel lang
een soort 9 Songs, met geisha-getokkel als de Black Rebel Motorcycle
Club van dienst. (En de Geisha-bandleden doen wél mee aan de actie.) Een ogenschijnlijk
lieftallige bediende (en voormalige prostituee) papt aan met haar
sensei, die in de enige echt geile scene haar poetskunsten bewondert.
(Boendoek op de grond, billen omhoog, blik naar beneden en rennen maar,
een bekend Japans tafereel.) Veel tijd om kennis te maken hebben de twee
verder niet nodig, en wat volgt is zo'n anderhalf uur vrij saaie
hardcore pornografie, waarbij het ontbreken van anale seks haast ópvalt.
(Want al het andere komt langs of wordt op zijn minst gesuggereerd...!)
Het knappe van Oshima is dat ie met al die herhaling uiteindelijk dan
toch nog iets van een verhaal weet te suggereren. Seksverslaving is
helemaal hip, maar van alle tijden (duh). Lichamelijke obsessies, en dan
steeds maar weer een stapje verder. David Carradine's favoriete film.
Labels:
films uit de jaren '70,
Nagisa Ôshima
vrijdag 17 augustus 2012
Jeder für Sich und Gott Gegen Alle
Kaspar Hauser was
de natte droom van elke Cobra-kunstenaar. Volkomen tabula rasa, zonder
enige cultuur. Werner Herzog (de neo-expressionist) laat Kaspar hier
spelen door de (veel te oude) Bruno S, een vergelijkbare 'naïeve gek'.
Herzogs wereldje is voor expressionisme wel wat te realistisch, maar
zijn voorkeuren voor deformanten en surrealisme (woestijn!) ontbreken
niet. Ook hier neemt hij gewoon ruim de tijd voor een circus met
'freaks', Kaspar incluis. De scenes met de meeste magie zitten echter
daarvoor, net nadat Kaspar door zijn mysterieuze begeleider in de
geciviliseerde wereld is gedropt. Het Duitse dorpje is niet alleen
gefascineerd door deze vreemdeling, ze nemen hem ook ongeloofwaardig
hartelijk in hun midden op. Kaspar krijgt lesjes in tafelmanieren, en
leert van de dorpskindjes gedichten. Ondertussen voert hij zelf een
vogeltje. (Beestjes, al even ongerept.) Het is allemaal erg aandoenlijk,
en heeft die humane Herzog-touch. Maar hoe meer Bruno S. moet (en kan)
gaan spreken, hoe meer hij op een nadrukkelijk formulerende mongool
begint te lijken. Ik kreeg er een soort Hans Teeuwen-gevoel bij, moet je
je die in een remake voorstellen... Het (depressie)drama dat Hauser aan
het eind van zijn leven treft wordt door Herzog wat achteloos afgedaan.
Misschien lag het aan het slepende middengedeelte. Herzog is in elk
geval wel zeer geïnteresseerd in de ijverige alles herhalende notulant,
een schots en scheef oud knarretje dat aan het eind tevreden naar huis
huppelt.
Labels:
films uit de jaren '70,
Werner Herzog
Quatermass and the Pit
Hartstikke lieve
buitenaardse wezens-film, niet dat er veel aliens zijn te zien –
alhoewel - what if we were all aliens? Het gaat me echter om de
personages en de speciale effecten. De hoofdrolspelers zijn allemaal van
middelbare leeftijd en soms zelfs baardig grijzend. (Je merkt plots hoe
zeldzaam dat eigenlijk is, Jaws heeft ook wel dat 'shabby' gevoel.) Een
paar keer wordt een personage 'young' genoemd, en zelfs die zijn dan al
de dertig gepasseerd. Deze levenservaring past ook bij het technologisch
doorwrochte gevoel van het eerste uur. Ok, de archeologen gaan erg ruw
om met de gevonden schedels, maar toch voelt het allemaal wel écht. Dat
je skeletten in de London Underground vindt, en dat je er dan langzaam
achterkomt dat die in een heus spaceship zaten. Het moment dat het
vehikel wordt opengemaakt is qua knutselkunsten het mooist. De
papiermaché aliens komen recht van een carnavalswagen. Genoeg te
grijnzen dus, maar het laatste half uurtje wordt het eerst even
bloedspannend, en vlak erna ineen minder van niveau. Het begint er mee
dat de wetenschappers het onderbewuste van patiënten op een tv kunnen
projecten – weg, kuch, realisme – en vervolgens wordt er alsnog een
soort slechterik in het verhaal an sich 'geprojecteerd'. En dat is
niemand minder dan de Duivel himself. Het laatste shot is gelukkig weer
wel fantastisch, een soort 'bewegende' still, met de personages nog op het doek.
Labels:
films uit de jaren '60,
Roy Ward Baker
La Pointe Courte
Zul
je altijd zien; rekende ik erop een volgende geniale Agnes Varda-film
te zien, waarover ik dan wellicht een groot Subjectivisten-artikel kon pennen.
Blijkt dit debuut (het zij haar vergeven hoor) de minste die ik van haar
ken. Veel te veel Rohmer op zijn ingewikkeldst. La Pointe Courte had met gemak een van diens
moral tales kunnen zijn. Het is een wonder dat het Jansenisme nergens
ter sprake komt. Een van de hoofdpersonages heeft in elk geval wél een
monnikenkapsel, en babbelt filosofisch met zijn Anita Witzier-meisje
over de (on)mogelijkheden van hun liefde. Tussendoor dwalen ze door het
shabby scheepswerfgebied waar de man opgroeide. Als het stelletje nog
niet is gearriveerd lijkt het wel een zigeunerkampje. Donkerharige
vrouwen, veel kinderen, en mannen die het continu aan de stok hebben met
de wet. Ook het Italiaanse neorealisme is niet ver. Is het nou docu of
fictie? Knap gedaan. Varda vind in die omgeving genoeg beestjes om te
filmen; katten vooral natuurlijk. Die komen op de vis af... Sinds ik de indifferent cats in porn-tumblr heb gezien is het moeilijk
kijken naar een kat die toevallig door het beeld wandelt. Maar dit
terzijde. De zwart-wit shots zijn overigens beeldig, maar bij Varda had
ik het liever over andere zaken gehad.
Labels:
Agnès Varda,
films uit de jaren '50
donderdag 16 augustus 2012
Nightmare Alley
Iets te
degelijk forties-melodrama. A Face in the Crowd, maar dan minder goed.
De Amerikanen houden van de krantenjongen die de top bereikt, maar net
als de rest van de wereld willen ze 'm eigenlijk ook wel weer gewoon op
z'n bek zien gaan. Hier is de kleine sjoemelaar een kerel op een reizend
circus. Zijn verbeten Henry Fonda-achtige blik doet al snel vermoeden
dat hij femme fatale-geconcentreerd aan zijn doelen werkt. Al snel weet
hij zich van stage hand op te werken tot 'mentalist', om zo in showbiz
te belanden. Op die weg wordt hij bijgestaan door maarliefst drie vrouwen
(we zien een grootse film tot slotte). De eerste zorgt voor de lessen, en
wordt weer snel afgedankt. De tweede danst als lief acrobatenmeisje (die
nog dreigt te worden gearresteerd voor 'indecent exposure') maar de
derde is het verrassendst en het gevaarlijkst. Een psychologe. Voor
Hollywood is dat natuurlijk één pot nat. Mentale spelletjes op de buhne
of op de bank, beide fout. Toch? De twee beginnen een intrigerende
(maar schetsmatig) uitgewerkte samenwerking om de lokale mob te
bestelen. Hierbij komen ook de eerste twee vrouwen weer mooi van pas.
Echt spannend of broeierig wordt deze big budget noir echter nergens, al
moet gezegd dat het einde (the fall dus) van de prima hoofdrolspeler
Tyrone Power (wat een naam) spectaculair ver gaat.
Labels:
Edmund Goulding,
films uit de jaren '40
Abonneren op:
Posts (Atom)