dinsdag 31 juli 2012
Back Street
Het is erg lang
geleden dat ik De Koperen Tuin van Vestdijk las, maar het leitmotiefje
in deze film deed me er vaag aan denken. Een chique park, met zo'n
overkoepeld 'huisje', waar een band staat te spelen. Twee geliefden
zouden elkaar daar ontmoeten, maar het loopt anders. De misgelopen date
vormt de basis van een tragische liefdesgeschiedenis, waarin de vrouw
zich wegcijfert, als bijvrouw 'in the back streets of the life of a man',
maar je de man tóch geen klootzak gaat vinden. In zekere zin voelt de
film zelfs vrij modern, de buitenechtelijke relatie wordt nergens
veroordeeld, en lijkt met de jaren zelfs aan kracht te winnen. De vrouw
(Irene Dunne, zo'n typisch early films hoedenmeisje) wacht op haar door
manlief gefinancieerde Apartment op haar vlam (John Boles, het latin
lover type, ook al kwam ie gewoon uit Texas). Het vuurwerk komt in de
laatste fase als de inmiddels volwassen zoon van de man het voor zijn
moeder opneemt, en pa en maîtresse met hun overspel confronteert. Het
einde is naar goed Kluunig chick-lit gebruik (dit was een beroemde roman)
erg melodramatisch, al is het laatste bezoekje aan de eerdergenoemde Koperen Tuin
magisch. (Van mij had de film niet meer naar het nu terug hoeven keren).
Gevlucht in een droom.
Labels:
films uit de jaren '30,
John M. Stahl
Présumé Coupable
Capturing The Friedmans... In Frankrijk. Doordat dit een speelfilm is ontbreekt
weliswaar de verbluffende found footage-sfeer, maar daar staat tegenover
dat de hoofdrolspeler nóg wat Kafkaësker, eh, genaaid wordt. Het hoeft
geen 'schuld-wedstrijdje' te worden, maar dat deze man niets op zijn
kerfstok had had de politie na ongeveer drie minuten verhoor wel mogen
concluderen. En dat lukt ze nog niet in twee jaar, want bij alles dat
misgaat is de sloomheid van de wettelijke machinerie nog wel het ergste.
(Vergelijkbaar eigenlijk met asielzoekers in detentiecentra...) In The
Wrong Man werd Fonda van moord beschuldigd, tegenwoordig mag je hopen
dat je dát overkomt, in plaats van (kinder)verkrachting. Kennelijk kan
niemand dan meer logisch nadenken, en is het te lekker scoren. Omgekeerd
geldt dat ook, de boodschap is zo pijnlijk dat het lastig is over de
film an sich na te denken. Had er iets beter gekund? De hoofdrol is
alvast uitstekend, een verbijsterde man in een nét even te fout leren
jekkie. Hij draait door in de 'gewone' gevangenis, vanwaaruit ik nog wel
wat meer scenes had willen zien. Die celmaten, willen die niet weten
waarom hij 'r zit? Al snel krijgt hij een rustiger kamertje. Niet dat
dat hem rustiger in het hoofd maakt, want na tal van andere suïcidepogingen begint hij een hele nare hunger strike. Hij wordt zo
mager dat het wel een digitaal effect móet zijn geweest. Hoop ik.
Vervreemdend creepy, net zo onwerkelijk als de hele 'situatie'. Ik merk
het al, deze film is gewoon een tsunami die je je over je heen moet
laten komen.
Labels:
films uit de jaren '10,
Vincent Garenq
Graveyard of Honor
Gróte yakuza-film van Miike.
Serieus ook. Duidelijk zijn poging tot een Goodfellas-achtig epos. En,
waar Takeshi Kitano met het zeer vergelijkbare Outrage – ook door hogere
verwachtingen – faalde, lukt Miike het wel om ruim twee uur met
eindeloos maffia-familie geweld te boeien. (De gedegen georganiseerde yakuza spreken vaak heel zakelijk van 'groups') Op de soundtrack klinkt
al snel wat trompet, in films altijd een duidelijk aanwijzing dat er een
heroïne-verslaving zit aan te komen... Misschien is het jazzgenre wel
gestorven aan die eeuwige associatie. Dat aspect (en die sound) helpt
Miike hier hoe dan ook enorm. Het brute hoofdpersonage wordt nooit een
echt mensch, maar het merendeel van zijn daden wordt dan ook gepleegd in
een koortsachtige heroïne-trip. In een van de meest misselijkmakende
sequenties die ik ooit heb gezien weet de gangster op geschifte
(letterlijk!) wijze een tripje úit zijn gevangeniscel te regelen. Om wraak te nemen op alles en iedereen
(inclusief zichzelf?). Ik
moest denken aan een interlude van Sufjan Stevens op diens leipe A Sun
Came. 'Slip on the vomit!' Met die wraakacties is hij overigens zo'n beetje vanaf de
magisch-tragische opening al mee bezig... Messen spelen ook een
prominente rol en geeft verscheidene acteurs de kans om als
bloedfonteintjes in het rond slaand ten onder te gaan. Pistolen zorgen
voor de leukste grap, als de held twee geweren op de M.E. leeg heeft staan
schieten, verdwijnt hij twee seconden naar binnen, om prompt met een witte
handdoek te gaan zwaaien. 'De kogels zijn op!'
Labels:
films uit de jaren '00,
Takashi Miike
The Serpent and the Rainbow
Het
kan niet elk zondag raak zijn met die cultfilms, alhoewel mijn eerste
Wes Craven eigenlijk prima met Rabid is te vergelijken. De medicalisatie
van de zombie, hier nog uitgebreid met een politiek laagje (onrust op Haïti). De hele film gaan afzetten tegen het werk van Cronenberg is
misschien wat zielig, maar het jagen op een genezend poedertje is bij
Craven natuurlijk gewoon een excuus voor mad voodoo shit. (Angst voor
andere religies, en nog simpeler, angst voor 'de neger', met zijn
bovennatuurlijke krachten) Al moet gezegd dat de film wel fijntjes
aanstipt hoe raar het moet wezen om een zombie te zijn. Hoe eng. Lig je
daar in je kist, bewust van alles, ondood te wezen. Een Indiana
Jones-achtige onderzoeker wordt door de farmaceutische industrie naar
Haiti gezonden, om een en ander uit te pluizen; waarna de man afgeleid
raakt door een geflipte legerpief én een fraai 'mulatje', zoals de
Belgen dat zo mooi zeggen. (Het was natuurlijk echt dapper geweest als
de heldin van het verhaal een, eh, volbloed Haïtiaanse was geweest.)
Maar goed! Heel veel tijd voor zijn love interest is er toch al niet,
want onnavolgbare nare dromen die realiteit worden teisteren de held.
Eng vond ik die echter nooit. Wel de ultieme horror-tagline: 'ik geef je
alles – wil je m'n geld?' 'Hoef ik niet'. 'Wat wil je dan!?'. 'I want to
hear you scream!'
Labels:
films uit de jaren '80,
Wes Craven
maandag 30 juli 2012
Tokyo-Ga
Bijzonder
fijne documentaire, voluit Subjectivistisch, zoals het hoort. Ik ging
er met hooggespannen verwachtingen in, waardoor de film me eigenlijk
dubbel moest overtuigen, maar als de pachinko-balletjes gaan vallen,
klikt ie bij mij. En dat is al na een minuutje of tien; er waren dus
niet eens treinen voor nodig! Wim Wenders begint te dromen over de staat
van hypnose die de metalen balletjes afdwingen – 'winnen is
onbelangrijk, tijd verstrijkt' – en laat de mannen zien die, zodra de
arcadehal is gesloten, de kastjes teder vertimmeren, zodat de loop van
de balletjes verandert. Wenders ontmoet gedurende zijn bezoek aan Japan,
naast vertrouwelingen van Yasujiro Ozu, ook éigen kompanen. Hij praat met
Werner Herzog in de top van de Tokyo Tower, en bespioneert Chris Marker
in een café. Met beide filmmakers vertoont deze ode aan Ozu
verwantschap, maar Wenders heeft niet het voor de hand weg bluffende ego
van Herzog, of de diepgaande filosofische constructies van Marker. Nee,
in lijn van het werk van Ozu is Wenders op de deadpan humoristische
voice-over voorzichtig, hij cijfert zichzelf en zijn invallen meteen
weer weg. Deze bescheidenheid siert hem, en past ook goed bij het thema
'wij zijn slechts pupillen van de meester'. Na aankomst raakt Wenders
aanvankelijk dermate 'lost in translation' c.q. bevangen door de
Tokyo-hypnose, dat hij die hele Ozu lijkt te vergeten. Maar via tal van
balspelletjes – golf als de yuppen-pachinko, en kinderen die me
overtuigden dat 'r een leuk tikkertje-straatversie van honkbal mogelijk
is – keert Wenders terug in de onveranderlijke wereld van Ozu. Diens
minutieuze werkwijze wordt uiteengezet, en ik moest denken aan het
knutselen van een kijkdoos. Ook daar is de ruimte claustrofobisch
beperkt, en dien je de objecten op exact de gewenste afstand van elkaar
te plaatsen. En als alles op de juiste plek staat komt het het mooiste
moment. Je knipt een gat in de deksel (de camera wordt klaargezet) en
tot slot plak je er een doorschijnend kleurpapiertje overheen. Dát is de
50mm-lens van Ozu op kniehoogte, of simpelweg de blik van de meester,
en alhoewel alles in de doos stilstaat wordt het plots toch een
magisch-levende wereld. Echter dan echt.
Labels:
films uit de jaren '80,
Wim Wenders
Boogie
Denk
aan het huwelijk in Tuesday, After Christmas – zelfde regisseur – maar
dan zo'n 3.5 jaar eerder. De kerstapocalyps is nog ver weg, maar die
huwelijkscrisis broeit al, ondanks dat vrouwlief zwanger is van een tweede.
('Dat is de laatste', meldt haar man Bogdan.) Het drietal is op
voorjaarsvakantie (de Engelse titel Summer Holiday slaat nergens op) in
een of ander flets toeristisch oord. Vroeger was alles beter. Toen
bestond het leven nog uit lol, denkt Boogie, als ie wat oude vrienden
tegenkomt. Na het echtelijke gekibbel begint de uiterst langzame film
met hun entree pas echt goed te worden. Want, zijn dit nog wel Boogie's
vrienden? Zijn vrouw wil duidelijk dat hij ze níet kent. En heeft ze
misschien niet gewoon gelijk. Draad op IMDb: “The Climax of Male
Stupidity”. De twee losers fladderen om de veel knappere Boogie heen,
hengelen of hij misschien nog een baantje voor ze heeft, en willen samen
met hem op vrouwenjacht. Boogie Nights! Het leidt tot de pijnlijkste en
beste scene(s) van de film. Boogie en maten zitten in de restauratie
van een bowlingbaan, de twee losers zijn er duidelijk bekend, en babbelen
wat met een promomeisje. Maar die heeft enkel nog oog voor Boogie. 'Ik
ga wijn halen om hiervan te herstellen', zegt de treffend slechtgekapte
bol-ogige cynisch grappige slons in wie ik mezelf net teveel herkende.
Zijn dikke Kevin Smith-achtige kompaan geeft minder snel op. Dan maar
een hoertje. Poeh. Minstens zo asgrauw dus als Tuesday Before Christmas,
al zat ik daar wel aanmerkelijk meer op het puntje van mijn stoel.
Labels:
films uit de jaren '00,
Radu Muntean
Nowhere Boy
Voor familie doe je alles hè, zelfs
een film over de Beatles kijken... Nowhere Boy lijkt gefinancierd door
Paul McCartney, want als de uiterst galante nerdy underdog van het
verhaal werd hij bíjna mijn nieuwe held. John Lennon daarentegen was
kennelijk een 17-jarige blaaskaak, die enkel rocker wilde worden voor de
blowjobs en de fame. Legitieme redenen, daar niet van. Maar Macca zegt
ergens niet voor niets: 'It's the music, man'. Freud zou tevreden zijn,
moeders spelen in het leven van beide Beatles een cruciale rol. ('She
sort of died last year', zegt Paul verdrietig.) Lennon heeft zelfs twee
moeders, althans, wanneer hij erachter komt dat zijn biologische mama
letterlijk om de hoek woont. Potentieel de mooiste scene, maar men ging
er wat gehaast doorheen. Moet je je voorstellen, dat je denkt dat je
moeder heel ver weg is, en dat het al die tijd '6 minutes south' was.
(En niet eens by car, of op het dak van een bus...) Mama Lennon is een
rol geknipt voor Julianne Moore (hier niet aanwezig): manisch, depri, en
té intiem, echt(e) Malle-toestanden blijven uit, maar toch. Het zorgt
voor een intens en goed eerste half uurtje. Daarna beginnen de
bandvoorbereidingen (als The Quarrymen) en proef ik bij de makers toch
iets te weinig liefde voor muziek, voor skiffle. Op relationeel vlak is
de film (ook met Kristin Scott Thomas, de tweede Lennon-ma) echter plezierig
sentimenteel, ondanks dat de overdreven gespierde mooiboy die de
nowhere boy speelt vrij matig acteert.
Labels:
films uit de jaren '00,
Sam Taylor-Wood
L'Horloger de Saint-Paul
De
NY Times-almanak laat de filmliefhebber nooit in de steek, zelfs niet
als een van de genoemde 1000 films meer dan een half decennium (voor
mij) onvindbaar bleek. Deze Tavernier is de moeite van het wachten
absoluut waard. Zeer fijne film, alsof de Hollywood-seventies ook naar
Frankijk waren gekomen. Een Simenon-policier met het wankelend waggelende
tempo van een geslagen hond. De meisjes van Night Moves, een
hoofdrolspeler (Noiret) die even moedeloos is als Kevin Spacey in
American Beauty én het Roemeense fucked up door het systeem-gevoel van
Aurora. Heel bijzonder. Bijna alles gaat goed. Simpel voorbeeldje,
helemaal aan het eind gaat Noiret een kerk binnen – en ik denk nee, een
kerk, wat een onzin –, maar hij kijkt als horloger natuurlijk naar het
uurwerk, dat hij zelf heeft gefixt. (Volgen vele spoilers!) Hij kan wel
wat bezinning gebruiken, want in het begin van de film meldt de politie
hem dat zijn zoon een man heeft vermoord, én voortvluchtig is. Binnen
een paar uur weet heel Lyon het, komen er fabrieksmeisjes over het
slachtoffer roddelen, en gaat er een steen door de ramen. De horloger en
zijn Guus Meeuwis-achtige beste vriend zetten de achtervolging in. En
meer dan dat. 'Zou ik nu aangifte doen van die steen'. 'Dit lijkt me
niet het juiste moment'. Langzaamaan kruipt er een politieke laagje in
het verhaal, '68 is net geweest, gaullistisch (?) Frankrijk beklemt jong
en oud. 'Alle flikken moeten dood', staat er op de muren. Al die
opgekropte agressie zoekt een uitweg. De horloger peinst over zijn
vaderlijke fouten, en zoekt de vrouw op die een tijdje als stiefmoeder
voor de jongen fungeerde. Het is misschien wel de mooiste scene, van
Dardennes-nivau. Maar van dat niveau blijven ze maar komen, slechts de laatste handvol
minuten zijn wat overbodig, en benadrukken wat eerder al afdoende
gesuggereerd is.
Labels:
Bertrand Tavernier,
films uit de jaren '70
zondag 29 juli 2012
City of Life and Death
Chinadler's
List. Ieder land zijn eigen trauma, en zijn eigen oorlogsmisdaden. De
Chinezen hadden het zwaar te verduren in WWII, bezet door de Japanners.
Maar voor we het vingertje heffen denken we aan de Istanboelse kapitein
Westerling, de even brute als fascinerende 'commandant van de speciale
troepen' die op eigen houtje voor ons landje ook wat genocide uitvoerde.
En denk maar niet dat Nederland daar ooit uitgebreid voor door het stof
is gegaan. De Japanners pakken het hier nog wat massaler aan, en al zo
vroeg in de film ook! Ik vond de opbouw van dit hypergestileerd zwart-wit geschoten oorlogsepos curieus. Binnen een half
uurtje is de grootste gruweldaad wel gepleegd, en dat is dus nog voor
we de slachtoffers of daders goed kennen. (Ik bedenk me dat Saving
Private Ryan ook met dé schok begint). Na de bijbelse waanzin voelen de
kleinschalige 'akkefietjes' in de volgende twee uur hier eigenlijk maar als
kinderspel. Bovendien weet de Chinese film sentiment en nationalisme
niet te vermijden. Zowel de Goede Japanner als de Goede Nazi ontbreken
niet. (Vooral de aanwezigheid van de laatste vond ik meta-grappig, in
deze contreien, en ja, ik weet dat John Raabe er wérkelijk was) De
Japanse soldaten worden ondertussen als verwijfd afgeschilderd, en de
Chinese rat krijgt zo pijnlijk mogelijk de deksel op de neus. Een
laatste WTF-momentje is de Japanse parade aan het einde; dat haast als
een soort reverse-Riefenstahl in beeld wordt gebracht.
Labels:
Chuan Lu,
films uit de jaren '00
Tepepa
Warrige western waarin werkelijk iedereen
die meewerkte op een ander spoor lijkt te zitten. Of nee, het is een
soort stoelendans waarin steeds iemand overschiet. De Cubaan Tomas Milian speelt de
revolutionair Tepepa, die in Mexico tegen het grootkapitaal strijdt. Net
als alle linkse revolutionairen heeft hij een voorliefde voor speeches,
wat hem duur komt te staan. Bovendien lijkt de acteur zijn tekst pas op
de set te 'eh eh' hebben geleerd, hij lijkt Frank de Boer wel. (Kan ook
de dub wezen...) Orson Welles waggelt rond als kolossale slechterik, en
hij heeft 't zo te zien vooral erg warm. (Waar zou de film zijn
opgenomen? Spanje of Italie vermoedelijk.) Welles nam zijn rol iets te
serieus, want de sfeer op de set was – lees ik – verschrikkelijk.
Welles: 'That dirty Cuban!' De meest interessante rol is voor de
bretelsde John Steiner. Hij is als gringo sowieso een buitenstaander,
en Bowieaans dun. Steiner begint de film met een stunt in een auto
(auto's in westerns, raar en cool) waarmee hij Tepepa redt. Om hem zelf
te kunnen doden! In flashbacks zien we waarom – waarop Morricone elke
keer overschakelt op een veel te zoetsappig pingeltje. De film is
grotendeels hárd en politiek (als een commentaar op Cuba?). Tepepa gaat
tekeer als ware hij Rambo, al vergeeft (of beter gedenkt) hij in een
mooie scene nog wel even een verrader. Die hij even ervoor zelf doodde.
Labels:
films uit de jaren '60,
Giulio Petroni
Rabid
Zonder
een spoor van twijfel mijn favoriete Cronenberg. Ja, dat lijkt getroll,
maar er is ook wel een logische verklaring. Als je bij een auteur de
ingang tot zijn hoogstpersoonlijke wereld niet écht weet te vinden, dan
komt een verdunning (of juist verbreding) met genrefilm-elementen als
geroepen. Rabid is Cronenberg in zombie/vampier/weerwolf-modus, en alles
wat de eveneens door Alex Cox getipte cultfilm Vamp had moeten
zijn. Cronenberg brengt ook in zijn early work zijn fascinatie voor
operaties en het menselijke lichaam al mee, wat de film een goedverzorgd
wetenschappelijk tintje meegeeft, bijna zo serieus als Contagion. In
Rabid breekt vanuit een 'geef mij een nieuwe neus'-privékliniek een
variant van hondsdolheid uit, waardoor heel Montreal elkaar te lijf
gaat. Patient zéro is een bijzonder knappe jongedame. Cronenberg laat
met de golden age of porn star Marilyn Chambers de kans op wat
sexploitatie natuurlijk niet liggen, maar het is ook functioneel.
Vrouwelijke seksualiteit als wapen, hier wel heel letterlijk verbeeld
in, nee, dat moet je echt zelf zien. Ook de andere hoofdrol is goed. Het
vriendje van de femme fatale wordt gespeeld door de onbekende Frank
Moore, die zo'n zachte seventies-Hollywood kop heeft. Peter Lorre meets
Christopher Walken. De horror-hoofdlijn werkt prima, maar Cronenberg
neemt ook ruim de tijd voor wat smakelijke intermezzi. Zo heeft Chambers
een Velma-bebrild meisje als beste vriendin, voor wat lesbische
knipoogjes, brengt men een bezoekje aan de pornobioscoop (denk aan An American Werewolf in London) én zit de 'goede dokter' midden op de nacht
op de bank van de huiskamer leip met zijn pasgeboren baby te spelen.
Waarom ook niet!
Et Dieu... Créa la Femme
In een MCA in memoriam-draad kwam zijn Criterion-lijstje langs (lollig as
could be expected) en daarom de enige film die ik daarvan nog niet had
gezien, gekeken. Deze film maakte van Brigitte Bardot een ster, en u
kunt wel ongeveer raden hoe. Baywatch, avant la lettre! Ik peinsde
ondertussen waarom ik Marilyn Monroe tóch mooier vind. (Terwijl die toch
eigenlijk grovere vormen heeft.) Het zal de onzekerheid zijn die je bij
Monroe ziet. Bardot loopt ook hier weer gewoon parmantig rond te
hupsen, met de borst vooruit, ze wéét dat ze perfect is. (Vandaar die
titel zeker.) Toch is dit bepaald geen reli-farce, behalve wat appelige
opmerkingen gaat de komedie over dorpse moraal, die de prent richting het
verrassend tragische einde op een akelige manier lijkt te verdedigen. De
lasten die je hebt als je jong én knap bent. Het weesmeisje Bardot 'wil
gewoon wat plezier' hebben, maar wordt daardoor door het hele
vissersdorpje met de nek aangekeken. Gelukkig wil de lelijkste
bootsjongen van het dorp (en hij heeft inderdaad wat van Ribery/Lurling)
wel met haar trouwen, verstandshuwelijk of niet. Alleen... Hij is niet
alleen. Twee broers vinden zo'n jongedame in huis óók leuk. In de
tussentijd zingt Bardot met Pippi Langkous-stem, en zijn er een paar
lekker melige MCA-grappen, involving een konijntje dat Socrates heet, en
een telefoongesprek dat als volgt verloopt. (Bardot neemt op). Allo?
(Stilte) Allo!? (Stilte). ALLO!?!?!. 'Ze zullen wel doof zijn'...
Labels:
films uit de jaren '50,
Roger Vadim
zaterdag 28 juli 2012
After Dark, My Sweet
Deze
Foley is gewoon matig, in plaats van intrigerend en chaotisch goed, zoals At Close Range was. Dat verbaasde me nou niet. In After Dark, My Sweet blijft
het bij een aardig begin, en één schamel spannend scenetje richting
einde. In de opening loopt James Patric van noir-cliché naar
noir-cliché, wat een leuke spoof doet vermoeden. Er is een Lynchiaans
creepy vriendelijke dokter, een lijzige dame in een smoezelige bar, en
dan is daar Patric zelf als voormalig bokser en huidige gestoorde,
geplaagd door kortsluitingen in zijn brein, waar veel te weinig mee wordt
gedaan. De matig acterende Patric is alleen in die eerste paar minuten
geloofwaardig, als een babbelzieke idioot die zichzelf weer eens op de
samenleving heeft losgelaten. Hij stapt zonder morren in de kar van de
femme fatale (de dame uit de bar, who else) om zich tal van problemen op
de hals te halen. Even later bedenkt hij zich; en ik ging er eens goed
voor zitten. Een soort film noir road movie, dat zou wat kunnen worden.
Maar de held keert om! De anderhalf uur daarna wordt het almaar minder.
Een grijze magere Bruce Dern is nog het beste als de ex-agent met foute
plannetjes, waarvoor hij de domme Raemon Sluiter-achtige spierbundel wil
inzetten. Die moet daar zelfs nog een limochauffeurs-pakkie voor
aantrekken. Op dat moment begint de film eerder op een George
Michael-videoclip te lijken. Het drietal zet een ontvoering op, van een
kind nota bene, maar waar iedereen in een goede film noir een dubbele
agenda lijkt te hebben, heeft niemand hier ook maar een pén bij zich.
Bijzonder verbaasd (en licht geërgerd – ik wil het ook zien!) over de vele positieve recensies
Labels:
films uit de jaren '90,
James Foley
Izo
What if Everyman killed évery man? Ongeveer drie
seconden dacht ik dat Takashi Miike Bergman-religieus ging doen.
Vervolgens wordt 'r een kerel op gruwelijke wijze gekruisigd. Zo begint deze
Oldboy-achtige wraaktrip, vol potentiële gif images. De ondode dwaalt
door de tijden heen, ondertussen elke tegenligger in mootjes hakkend.
Dik twee uur lang. Ik vraag me af of ze hiervoor oude sets hebben
gerecycled, want de man loopt werkelijk door elk mogelijk Japans
filmgenre. (Ozu, biker-films, yakuza's, samoerai-epi, high school
drama's.) Slechts bij het splijten van een kleuter wendt Miike zijn
camera even af, als de brave fatsoensrakker die hij is...! Veel meer
valt hier niet over te zeggen, Takeshi Kitano heeft nog een onduidelijke
cameo als regeringsleider. Het politieke vernislaagje is sowieso
onnavolgbaar. (Hitler en Japanse parades komen op archiefbeelden
voorbij.) Maar wat de meaning of all this is? Miike piekt twee keer,
waarvan eenmaal keer te vroeg. Al snel komt de evil geest Izo zijn moeder
tegen. En hij jaagt haar op geheel eigen wijze de bomen in! Later trekt
de film de ultieme conclusie uit zijn eigen concept, en gaat Izo in
rennend over de Melkweg-snelweg des levens in gevecht met zaadcellen,
eicellen en het DNA, waarmee de film ook al opende. Een favoriet van
Gaspar Noe, ongetwijfeld. Ik was zelf blij met de Jandekiaanse acid-folk
intermezzi van Kazuki Tomokawa.
Labels:
films uit de jaren '00,
Takashi Miike
Dinner at Eight
Da's dus anderhalf uur te
laat, wat mij betreft. En het dinertje had ook in de film wat vroeger
mogen zijn, de scenes duren hier allemaal 10 minuten of langer, terwijl
vaak de helft had volstaan om het punt te maken. Maar misschien is dat
iets van de moderne kijker, Dinner at Eight is een Cukor-classic uit de thirties; de talkies bestonden minder dan een handvol jaren en iedereen
articuleert nog heel dui-de-lijk. Opmerkelijk is dat hier al de
nostalgie naar de silent era is te bespeuren, ver voor Sunset Blvd. In
de beste scenes is John Barrymore Zero Mostel-tragisch aandoenlijk als
uitgerangeerde acteur. Ooit werd hij geroemd om zijn 'profile', nu is hij slechts een
alcoholist, die niet door heeft dat hij blij zou moeten zijn met elk
'bit part' dat zijn ijverige agent nog voor hem weet te regelen. Ook de
andere mannelijk hoofdrolspeler, eveneens een van de Barrymorers lijdt,
als failliete scheepsmagnaat. Het zijn de dames die voor de komische
noot zorgen. Billie Burke speelt een Hyacinth avant la lettre, ze ís (of
was) al rijk, en nog bestaat ze enkel uit 'air'. No nonsense lollig is
de gepensioneerde operaster Carlotta. ('A comeback? Nooo I keep my
double chins in privacy') Recht weggelopen uit Kuifje, die dame. '(You?)
Gray? nonsense! Distinguished!'. Toch gaat het hier niet om die
wisecracks, daarvoor is dit teveel een echte Depressie-film. En toch wel
een bijzondere.
Labels:
films uit de jaren '30,
George Cukor
Deutschland Bleiche Mutter
En
meteen de anti-these van The Dirty Dozen eroverheen. Deutschland, Bleie
Mutter is een filosofisch getinte film over hoe het is om een
doodnormale Duitser in WWII te zijn. Veel van de taferelen zijn bekend,
uit Die Ehe der Maria Braun bijvoorbeeld, maar regisseuse Sanders-Brahms
doet er wat bijzonders mee. Ze bespiegelt als een soort Agnes Varda op
haar eigen leven. Hoe haar ouders elkaar ontmoeten op een
nazi-partijtje, en hoe zoveel dingen al vernietigd werden voor zij ze
kon zien. Aan de andere kant, het geluk van de te laat geborene. Niet
meer écht schuldig. De film zit vol aardige details; de acteur die haar
pa speelt ziet er veel te oud uit voor zijn rol. Maar Sanders zegt: ik
kan me hem alleen herinneren met zijn hoofd van ná WWII. De band van
vader en dochter is door zijn afwezigheid hevig getroebleerd, maar die
met moeder is helemaal post-traumatisch intens, en wordt in de tweede
helft almaar schokkender. Deze film heeft niet voor niets die titel
(naar een gedicht van Brecht). Als de nazi's aan de verliezende hand
zijn zwerft de jonge moeder Sans Toit Ni Loi met babydochter door platgeschoten
steden en verlaten velden. Sanders mengt archiefbeelden met de acteurs,
zonder zich een moment om film-illusie te bekommeren. Zo kan moeder
praten met een mannetje op een haperende kleurenopname uit de forties.
Magisch. Ook het momentje in een molen zal me bijblijven. Door het
sprookje dat de moeder vertelt krijgt de plek trekjes van een
concentratiekamp. Ver daarvoor, luistert men naar de radio, waar de
Duitse omroep een 'rondje langs de velden' maakt. 'Hier meldt zich het
derde bataljon in Finland'. 'Hier de vliegeniers in Afrika'. 'We rijden
nu door een ijsvlakte naar Stalingrad'. Je voelt de trots van het
puberkind dat zijn ouders de wereld eens gaat laten zien hoe sterk het
is.
vrijdag 27 juli 2012
The Dirty Dozen
Er is vast wel een feesten en
partijenband die zo heet hè? The Dirty Dozen is een goed opgebouwde,
maar uiteindelijk mindere combinatie van Where Eagles Dare en The League
of Gentlemen. Met de laatste film deelt de film de structuur. Man
verzamelt team, traint ze; er volgt een 'laatste test' (die bijna leuker
is dan de echte missie) om vervolgens los te gaan. Al hebben we het
hier dus niet over een bankoverval, maar een 'topsecret' legereenheid
die hoge nazi's moet gaan afknallen. Eigenlijk een heel gefrustreerd
subgenre natuurlijk, een soort wraakfantasie van de overwinnaars. Hadden
we 't zo maar kunnen doen. Maar zo dom als hier waren de Duitsers niet.
De luxe villa zou 'zwaarbeveiligd' zijn, maar het team komt
aanvankelijk twee (!) bewakertjes tegen. Het loopt lang allemaal van een
A-team-achtig snugger vlot dakje. Gedurende de dril-voorbereidingen is
vooral John Cassavetes goed op dreef. Als ik hem was had ik die grijze
crewcut altijd gehouden, staat erg stoer. (Het geeft 'm een passend
hippe Jared Leto-intensiteit mee.) Teamleider is Lee Marvin,
vermoedelijk de meest logische acteur in een legerkloffie. (En werkelijk
in het bezit van een purple heart.) Ik zie 'm trouwens ook wel in een
Thunderbirds-remake rondlopen... Zijn leger-ervaring is hier verder niet
van belang, want de Dirty Dozen heten niet voor niets zo. Men richt een
ware genocide aan. Akelig ongemakkelijk! Ik dacht, de donkere jongen
zal dan wel als het geweten fungeren, maar nee hoor. Branden zullen ze.
Die ratten.
Labels:
films uit de jaren '60,
Robert Aldrich
Hells Angels on Wheels
Ik
haalde laatst (op de fiets) een stapvoets rijdende stoet auto's in, er
reden motormannetjes met rode zwaailichten tussendoor. Wat is dit, dacht
ik, een protest? Inmiddels waren we de buitenwijk uit en bereikte ik
eindelijk de kop van de optocht. Een begrafenisauto! Italiaanse
toestanden. En het werd nog mooier, de stoet draaide de snelweg op; de
motormannetjes begonnen het verkeer tegen te houden. De wachtende auto's
begonnen al te toeteren, en die wisten nog niet dat ze minstens tien
minuten te gaan hadden... Ik vond het maar self-kicking aandachttrekkerij, en
tegelijkertijd schaamde ik me voor die gedachte. Zo burgerlijk. Precies
het gevoel van de biker-films. De Angels beschimpen kerk, gezagsgetrouwe
burgers, leger, en oom agent, wat toch eigenlijk toe te juichen valt.
Maar het is zó irritant en puberaal. Nu is Hells Angels on Wheels wel
wat mellower dan het verschrikkelijke The Wild Angels met Fonda... Jack
Nicholson en zijn love interest beginnen zich hier juist langzaam van de
Angels te verwijderen. Alsof de subcultuurhype na één jaar al
vermoeiend was geworden. (Easy Rider moest nochtans nog komen.) Voor
Nicholson het tegen de Ahmadinejad-achtige mc-president opneemt is deze
film minder trollen, en meer seks. Fluitsolo's op de hippie-soundtrack,
halfnaakte dames onder de verf op je scherm. Gezellig. Van duidelijke scenes of
verhaal is geen sprake. Een beetje karren door Nevada, terwijl de herfst
invalt. Laslo Kovacs goochelt met de camera, en houdt de sfeer er
psychedelisch in.
Labels:
films uit de jaren '60,
Richard Rush
Topsy-Turvy
Het
is lastig de verleiding te weerstaan om op te merken dat Mike Leigh
hier een topsy-turvy in zijn gebruikelijke niveau doet. Dat zou
gechargeerd zijn, maar een hoogvlieger in zijn fijne oeuvre is dit
overschatte, langdradige epos zeker niet. Het zullen de operettes wezen, de
musicals van hun tijd, ze konden me geen 160 minuten boeien. En Leigh weet
ook niet echt met de sentimentaliteit ervan om te gaan. Als je zo'n
film maakt moet je ook gewoon inzetten op clichés en schmaltzy
rillingen. Leigh wil er in de tussenscenes toch nog iets van zijn
gebruikelijke humane improvisaties in frommelen, en hoewel dat soms
werkt, slaat de film zo toch wat uit het lood. (Al lukt het Leigh op het
eind achteloos om al het vrouwenverdriet van Hysteria even in vijf rake minuten
samen te vatten.) Topsy-Turvy kent ook qua scenario een wat moeizame,
onevenwichtige structuur. De film begint met een operette-componist, die
eindelijk eens een echt serieus werk wil schrijven. Daar is zijn
omgeving (theatermanagers, librettist) het niet mee eens. Je verwacht
een worsteling, om uiteindelijk 'winning' boven te komen. Maar
halverwege weet men hem van het idee 'af te brengen'. En verschuift
Leigh zijn aandacht prompt naar de librettist! (Waarom dan niet bij de
librettist te begonnen?) Diens uneasy housewife was toch al
interessanter. En Leigh met zijn voorkeur voor losers voelt zich er ook
beter thuis; geen genie, maar een noeste werker, die zijn ideeën
recyclet. De librettist schrijft een opera over Japan, waarin Timothy
Spall – grappig en goed als altijd – een keizer speelt.
Labels:
films uit de jaren '90,
Mike Leigh
The Locket
Uiterst
elegante film noir. Het leek er zelfs even op dat de femme fatale aan
het einde alles vergeven zou worden. Ooit wil ik een film zien waarin
dat gebeurt. Ook de Orson Wellesiaanse structuur van The Locket levert
nieuwe ideeën op. De film begint met een keten van personages die elkaar
flashbacks gaan vertellen; dus je krijgt een verhaal in een verhaal in
een verhaal in een verhaal. Wat nou als de film die lijn continu
doorzet? Nu keert de film in een soepele beweging langzaam terug.
Schrijdt terug, zou je kunnen zeggen, want de setting is upper class
duur. De femme fatale heeft juist een huismeidverleden; wat me een
logischere verklaring voor haar gedrag lijkt dan een gebrek aan liefde.
Die laatste suggestie komt van de psychoanalyticus, die het aan het
einde nog even over symbolen mag hebben. In de verhalen daarvoor zien we
een Elvis-stoere Robert Mitchum als kunstenaar. (Schilderkunst en Freud
liggen altijd heel dicht bij elkaar, in Hollywood, denk maar aan
Vertigo). Mitchum raakt verliefd op één van zijn studentes. Een meisje
met een vingervlugge voorliefde voor dure sieraden. De flashback waarin
ze hem het ontstaan van dat probleem opbiecht is erg sterk. (Faulkner
meets slechte stiefmoeders, al is het hier dan de moeder van een rijk
vriendinnetje.) The Locket verliest pas wat van haar intensiteit als de
actie zich naar Engeland gedurende WWII verplaatst. De psy zegt: 'I
offered my services to the British medical staff, and Nancy joined an
ambulance unit'. En hop daar zien we de voormalige secretaresse dapper
achter het stuur van een karretje op noodsnelheid. Te grappig.
Labels:
films uit de jaren '40,
John Brahm
donderdag 26 juli 2012
Edge of the City
Bijzondere
film. Geen echt goeie, maar dan nog, zo vaak komt een Amerikaanse
fifties-film niet in de buurt van die Engelse kitchen sink dramas.
Ongemakkelijkheid op de werkvloer, krasjes thuis. In een Amerikaanse
film speelt het racisme-aspect in die periode een dappere en belangrijke
rol. Sidney Poitier is ijzersterk als onwaarschijnlijk joviale
arbeider, die zijn vriendschap haast opdringt aan een blanke loser. Bij
Poitier thuis lijkt men het blanke middenklasse leven te persifleren
(inclusief sigaren). Het wringt allemaal heel boeiend. De film neemt
zelfs in een moeite door het 'downdate'-aspect van de vrouw mee. Slimme
vrouwen, die tóch moeten settlen als huisvrouwtje én met een
fabrieksarbeider trouwen, omdat ze nu eenmaal uit de slums komen. Op de
werkvloer heerst discriminatie, en krijgt de kijker langzaam door waarom
Poitier zo graag een vriend wil. Cassavetes speelt de nieuw aangekomen
loser, in vermoedelijk zijn beste rol búiten zijn eigen films. Hij is
hartstikke onzeker met de dames, en krijgt van Poitier lesjes. 'Loop mee
tot de deur, NU'. Ook de telefoongesprekjes van Cassavetes met de
basisschooljuf die hij op aandringen van Poitier op het oog heeft zijn
erg geslaagd. Eerste vijftig minuten zijn om door een ringetje te halen. Maar
dan blijkt dit alsnog een typisch Amerikaanse film. Geen zwakke
personages zonder giga-trauma's. (Ik had de hints daarvóór genegeerd, en
hoopte dat Cassavetes een closet-gay speelde...) Maar dat zou teveel
gevraagd zijn. Een vader-complex, bloed aan zijn handen, escapisme in
zelfopofferend filmgeweld, dat is uiteindelijk toch waar Amerikanen
altijd op uit denken te moeten komen.
Labels:
films uit de jaren '50,
Martin Ritt
Zebraman
Voor
zijn doen is deze Takashi Miike geschikt voor de hele familie. Nou ja,
zijn eigen familie dan, want wat groene flubber-gore (en lijken die in
de hens worden gestoken) ontbreken niet in deze superheldenparodie.
Miike loopt hier dus vooruit op films als Kick-Ass en The Green Hornet
die we recent vanuit Hollywood zagen komen. Vanzelfsprekend is Miike's
versie maller, krakkemikkiger, en leuker. Dat laatste verbaasd me toch
een beetje, want het vergelijkbare Big Man Japan vond ik maar niets. Het
zal wel wennen. Zebraman is wel een stuk conventioneler hoor, met de
sul die een held in zebrapak wordt, en domme FBI-achtige agenten die er
achteraan kachelen. In een running gag raakt hun baas steeds zwaarder
gewond (lees in de bandages), maar hij blijft gewoon doorlopen. Genoeg
van zulke kleine grapjes hier; zo gaat het haar van de leraar (bij dag)
rechtop staan bij naderend gevaar. Die leraar lijkt meer dan ooit een
alter ego van Miike zelf – had die ook niet zo'n grote bril? Maar ook,
eh, psychologisch. Als het grote kind dat het liefst nog in zijn
(belangrijk detail!) zelfgeknutselde superheldenpak rondrent. Wel jammer
is het ontbreken van een schmierende coole slechterik. Er zijn kleine
groene aliens (als die miepmiepwezentjes uit Toy Story), maar de Crab
Man (man met krab op zijn hoofd, Spongebobstijl) is na een charismatisch
scharenknippend begin helaas vrij snel weer verdwenen. Het
Romeins-fascistische einde maakt het over meta-bedoelingen struikelende
tweede uur goed.
Labels:
films uit de jaren '00,
Takashi Miike
Gold Diggers Of 1935
Daar had 't Blackbook of
Movies me even tuk, een geweldig sexy promofoto van een stuk of tien Busby
babes, liggend in een cirkel, in miniscule latex-pakjes. Dit moest wel
Busby's meest uitzinnige film zijn, zeker omdat hij ook zelf
regisseerde. Vervolgens is het 87 (van de 94) minuten wachten op dat
momentje. Busby's danssequentie komt pas helemaal aan 't eind, en is
zijn meest surreële en kunstzinnige. Je zou 'm zelfs Dalíesk kunnen
noemen. Het zijn niet zozeer de dames die minimalistisch gekleed gaan,
het is de sequentie an sich die voor Busby's doen behoorlijk stemmig is,
en met duisternis speelt. Al zitten er ook wel weer Noord-Koreaanse
passages in hoor. Is deze musical daarmee, nou ja, zonde van de tijd?
Neen, want het verhaaltje ervoor gaat eindelijk eens een keer níet over
rehearsals. Of beter, niet over het oefenen zelf. De regisseur probeert
het geld voor zijn show bijeen te krijgen in een peperduur hotel.
Financiële spelletjes (en gierigheid) vormen de hoofdmoot van de
grappen. ' I got 10% of your third of the four third of the total'.
Zoiets. Ondertussen vlinderen de youngsters in het hotel (waaronder Dick
Powell) rond op zoek naar liefde; als een gelegitimeerde vorm van gold
diggen, want geen van hen krijgt vreemd genoeg de 'ware liefde'-deksel
op de neus, wat ik wel verwachtte. Powell zingt liedjes bij maanlicht in
een motorbootje, en Hugh Herbert als Woody Allenig verstrooide
schrijver is bíjna My Man Goddfrey-achtig lollig. Hij schrijft de
definitieve monografie on snuff. ('Nothing to be sneezed at!')
Labels:
Busby Berkeley,
films uit de jaren '30
woensdag 25 juli 2012
At Close Range
De
leukste cultfilms zijn die waarin de makers boven hun macht grijpen,
van die liefdevolle projecten waaraan jarenlang is gesleuteld, totdat
iedereen het overzicht is kwijtgeraakt. At Close Range is er zo een, in
wezen een b-film, maar met grote namen. In de sfeervolle neonoir-opening
zien we een jonge Sean Penn door een nachtelijk stadje rijden.
Sentimentele pianoklanken begeleiden zijn rusteloze blik, synthetische
strijkers hobbelen erachteraan, heerlijk eighties. En waar ken ik die
melodie toch van? Penn komt enkele matties tegen, fokt wat met een
snoevende burger, en ziet dan het meisje van zijn dromen. Mary Stuart
Masterson is een echte b-keuze, in de plaats van iemand als Molly
Ringwald. Een merkwaardig breed hoofd op een slanke nek, en een rossig
plattelandstomboy-kapsel. Ik vind ze geweldig. Penn en Masterson
kroelend in maisvelden, met wat goede wil is At Close Range even(tjes)
modernistisch Days of Heaven. En juist de fantasie van de kijker is bij
dit type film zo van belang. Je moet er zélf wat van maken. Met de
entree van Christopher Walken begint het verhaal echt. De verloren
criminele vader mompelt Australisch onverstaanbaar, en heeft naar goed
gebruik een uitzinnig kapsel (en snor). Hij neemt Penn op in zijn
'family'. In het uur dat volgt is dit een soort Animal Kingdom, qua
sfeer dan, want dat het scenario ongeloofwaardig wankelt moge duidelijk
zijn. Richting einde doen de personages ín de film zelf maar hard hun
best om één van hen te 'vergeten', want dat zou toch maar script-gaten
blootleggen. Tegen die tijd is de film (en de familie) allang in
kogelgaten verdwenen, al gebeurt dat wederom op fascinerende wijze.
Bruut geweld á la Arthur Penn, en als die lijn nog net wat dapperder was
doorgetrokken was dit haast Drive geworden! Dat mocht vast niet van de
geldschieters, waaronder Madonna, die het project aan echtgenoot Penn
toespeelde. Van haar (nou ja...) waren dus die piano-klanken. 'A man can
tell a thousand lies/I've learned my lesson well'. Fijn.
Labels:
films uit de jaren '80,
James Foley
Weekend
Nou,
laat ik eens niet lollig doen over Godard. Dit is van zijn moeilijke
films een van de leukste. Zeker het eerste uur. Schizofreen,
gewelddadig, gekke tussentitels, en heel erg meta. Personages die
oproepen andere personages te doden 'want te zijn toch maar imaginair'.
En vervolgens peinzen: 'maar we zijn zelf ook nauwelijks meer dan dat'.
Ik vind dat soort grappen toch altijd weer leuk. 'Wat een stomme film is
dit, we komen alleen maar idioten tegen'. Een koppeltje reist op de
allerzwartste zaterdag ever per auto naar (schoon)ouders (om ze om zeep
te helpen). Maar eigenlijk gaat vanaf het begin al alles mis. Norse
Parijzenaars die (niet geheel onterecht) het vuur op je openen. 'Maar
bumpers zijn om te bumpen!'. Daarvóór zit trouwens nog een bijzonder
ranzige en toch wel sexy scene, waarin het meisje een avontuurtje
opbiecht (of verzint). \ANAL/YSE noemen de tussen-slogans het. (Iets met
eieren, enzo...) Een nog veel beruchtere scene is een zeven minuten
durend shot vol toeterende auto's. Tati gone horror. Je zou denken; wat
kan het voorstellen, maar het getoeter werkt dánig op de zenuwen. (De
pointe is, zoals de rest van de film, weer keihard). Net als ik écht
enthousiast wordt, begint Godard na een uur toch weer wat politieke
praatjes in te lassen. De redeneringen van Godard's personages vervelen,
van die Mulischiaanse hersengymnastiek om de Tsaren de schuld te geven
voor het mislukken van het Sovjet-communisme. Nee, geef mij dan maar JP
Léaud die in een telefooncel een aandoenlijk liedje zingt. (En mogelijk
een beter zanger dan acteur is.)
Labels:
films uit de jaren '60,
Jean-Luc Godard
Ship of Fools
Van die
giga-cruiseschepen, ze lijken altijd gedoemd. Op het schip van The Cat's Meow viel een dooie, de jongen in Wah Do Dem was niet op tijd terug, en
de Titanic zonk. De passagiers op het Ship of Fools gaan ook richting
hun ondergang. Het is 1933, en de upper class/deck passagiers zijn
merendeel Duitsers. De joodse Duitser mag al niet meer bij hen aan tafel
zitten, waar een zakenman nazi-praatjes orakelt. Op een gekostumeerd
bal zet hij later duivelshoorntjes op, opdat het maar duidelijk is...
Ship of Fools is beter in de alledaagsere passages, waarin de film
taboes kietelt. Meestal aan het slot van de scene, om zich dan snel naar
een volgende uit de voeten te maken. De dokter vraagt een vrouw naar
haar 'period', een paartje peinst of hun relatie zonder seks ook
standhoudt, en een jongen smeekt bij zijn vrekkige reli-opa om een
zakcentje, waarmee hij naar een van de aanwezige zigeunerpleziermeisjes
kan, voor zijn eerste keer. Als verteller functioneert een coole wijze
dwerg, net zo'n cliché als de magical negro. Hij sluit vriendschap met
de jood, die zich op en top (en vergeefs) Duitser voelt. Zelfs zijn Iron
Cross verandert daar niks aan. (Subtiel cinefiel bruggetje.) Lee Marvin
speelt met de tong in de wang een vieze man. Allemaal best aardig
gedaan, maar hét mozaiek-verhaaltje dat echt overeind blijft is voor
Simone Signoret en Oskar Werner. Zij een mysterieuze uitgebluste aan
slaapmiddelen verslaafde revolutionaire dame, hij een uitgebluste
scheepsdokter die nog één keer verliefd van zichzelf mag worden. Wat een
Nederlands hoofd heeft die Werner eigenlijk. Een soort Floris.
Labels:
films uit de jaren '60,
Stanley Kramer
Schlafkrankheit
Komt wel in de buurt van Claire
Denis' White Material, zowel thematisch als kwalitatief. Nu vond ik dat
geen hoogtepunt in het oeuvre van de Franse regisseuse, maar dat zegt
niet zo heel veel bij zo'n topper. Ik heb de neiging wat milder dan
gebruikelijk over Schlafkrankheit te oordelen, door de aanwezigheid van
Pierre Bokma. Een Nederlander die schittert, in een film, woah! Jammer
dat het een Duitse film is... Bokma speelt een arts in Kameroen. Zijn
Duits met echtgenote en dochter is sympathiek nadrukkelijk, zijn Frans
met de locals is matig. De arts heeft met geld van de WHO de Afrikaanse
slaapziekte-epidemie ingedamd. Doordat er nauwelijks nog gevallen zijn
krijgt de hele ziekte wat surreëels, ook al door de naam. Dat brengt
deze film vol mysterieuze nachtelijke scenes op het op zichzelf platgetreden
spoor van 'je kan naar Afrika gaan, maar je komt er nooit meer weg'.
Conrad. Apocalypse, the works. Vrouw en kind willen Bokma terug naar
huis hebben, maar hij ('je bent zwarter dan ik' zegt een Afrikaan tegen
hem) krijgt dat mentaal niet (meer) voor elkaar. Schlafkrankheit weet me zelfs
in een tijdssprong van drie jaar te overtuigen, door het verhaal te
spiegelen en een Afrikaanse Europeaan naar Kameroen te laten reizen.
Deze tweede helft is wel wat minder intens, waarschijnlijk omdat ik
was gaan rekenen op de totale horror-gekte, én omdat in die fase wat
teveel wordt voorgekauwd. ('Je lot ligt in mijn handen'). Regisseur Köhler houdt het echter grotendeels geslaagd eenvoudig, en in lijn met
de titel, donker.
Labels:
films uit de jaren '00,
Ulrich Köhler
dinsdag 24 juli 2012
Oedipus Rex
Telefilm-pitch. Een jonge
gozer een knappe dertiger wild dansend op een technoparty (= Gomorra).
Even later post coitus in bed, vraagt de vrouw: hoe oud ben je
eigenlijk? Jongen: bijna 18. Vrouw: Wat!? Hoe oud denk je dan dat ik
ben. Jongen: Eh, 25? Vrouw: Lief van je... Een paar scenes later wordt
de jongen 18, en mag hij zijn adoptiedossier inzien. Hij vraagt een
gesprek aan met zijn biologische moeder. Er volgt een week waarbij de 2
met elkaar op stap gaan om in het reine te komen met het gebeurde.
Pasolini's versie van de Oedipus mythe is redelijk classicistisch, het
leek me het eerste half uur zelfs wat gewoontjes, al had ik dan nog
nooit een Oedipus-verfilming gezien. (Zoveel zullen er niet bestaan,
denk ik). Na een half uurtje wennen wordt de film zowel grappiger als
ernstiger. Wat betreft het eerste zijn er vele gortdroge momenten, zoals
hoe Oedipus minzaam 'nee' knikt, als de koning 'ga aan de kant,
zwerver!' schreeuwt. Er wordt sowieso veel geschreeuwd, vooral door
Oedipus, en ook dat is vaak erg komisch. Maar naarmate de vloek die de
held treft duidelijk en duidelijker wordt, en hij random mensenlevens
begint te offeren verandert de sfeer, en krijgt de film wat van een lang
uitgesponnen religieus ritueel. (Moeten we hier de peripeteia en
agnitio erbij halen) Die zitten voor mijn gevoel in de film pas helemaal
aan 't einde, als Pasolini de actie terug naar het nu (met auto's en zo
verplaatst). Dan is er in een groen groen knollenveld iets van een
geflipt soort berusting. En een kans op een mooi gif-imageje, met
Oedipus die blind achter zijn maat/schoonbroer aanhobbelt.
De dvdrip heette trouwens: "Edipo.Re.nogwat.XviD-iNCEST-CD1/2"...
De dvdrip heette trouwens: "Edipo.Re.nogwat.XviD-iNCEST-
The Help
Typisch
zo'n film 'over zwart, door wit'. Ik vind het nog teveel eenzaam blank
meisje verricht goede daad voor de wijze lijdende gesegregeerde
medemens, terwijl het een film had moeten zijn over hoe het ís om een
zwarte meid in de racistische fifties te zijn. Nu blijft de film braaf
en oppervlakkig, een hooguit degelijk geacteerde periodestuk; het had nog
veel pijnlijker gemoeten. (Zo schrijnend als Douglas Sirk wordt het
nergens.) Emma Stone keert na d'r college years terug naar Jackson, waar
haar zieke moeder en vriendinnen haar zo snel mogelijk willen zien
trouwen. Het meisje gaat echter schrijven, een krantencolumn waarvoor ze zonder te betalen de hulp van een zwarte 'maid' inschakelt. Nu is
het meisje de enige die de Afro-Amerikanen níet als slaven behandelt,
dus dat vertrouwen wint ze (terecht) snel. Van het een komt een ander,
en ze begint aan een boek. Twee maids 'voeren' haar slices of life, en
die boeien zonder meer. Interessant: juist in die foute zuidelijke
staten worden witte kinderen opgevoed door zwarte surrogaat-moeders. Wat
de echte moeders doen? Geen idee, enkel kankeren. En wat doen de
kinderen als ze opgegroeid zijn? Hetzelfde! Je zou bijna denken al een
mengeling van schaamte, huisvrouwen-verveling en afzetten tegen hun 'real
black moms'. Vooral spijtig aan The Help is dat de film op epos-lengte
wat overbodige zijlijntjes opzet, inclusief onnodig afleidend melodrama
bij de (andere) blanke outcast, én een filmkus voor de
hoofdrolspeelster. Zeker dat laatste lijntje had – in een film zonder
mannen – niet gehoeven, omdat het muurbloempje zich nou juist als
vervanging voor wat de samenleving van haar wil op de problematiek
stort.
Labels:
films uit de jaren '10,
Tate Taylor
I Wish
'I wish I was little bit taller/I wish I
was a baller.' Truthbombs! Heerlijke film, flashback naar de bovenbouw
van de basisschool, met dat hitje van Skee-lo. Och, de periode tussen 9
en 12. Jongens op hun ongeremdst/gekst. Meisjes laten zich bewonderen,
maar zijn zich er nog niet oordelend van bewust. Koreeda voert hier een
hele stoet van zulke rascals op. De grootste stuiterbal (zowel in acties
als in hoe hij élke zin intoneert) is nog ietsje jonger. Een
onverbeterlijke optimist. Hij en zijn oudere broer zijn van elkaar
gescheiden (doordat ook hun ouders uit elkaar zijn) wat de oudere broer
maar niks vindt. Weg uit Osaka zit hij nu in de directe nabijheid van
een actieve vulkaan te wachten tot de apocalyps alles weer góed maakt,
want in dat soort kinderlogica denkt iedereen hier. Oma is de eerste die
opvalt, zij is heel Wes Anderson met allerlei cursusjes bezig. Dit
lijkt het moment dat Japan definitief laconiek westers is geworden. Meer
vet én meer zelfspot. Opa probeert een cake in oude stijl te bakken, en
de proevers maar klagen dat ie niet zoet genoeg is. Ook opa is trouwens
een heel fijne rol, sympathiek bot. (Een van de weinige scherpere
personages.) I Wish is ondanks het scheidingsthema een feel good-film
pur sang. Per telefoonlijn verbinden de broertjes elkaar en hun
vriendengroepen, en gaat men op zoek naar een trein-mirakel. (Japan en
openbaar vervoer, dat zal nooit voorbijgaan). De voorbereidingen, op
school en thuis, zijn het allerbest. Eenmaal op locatie neemt Koreeda
een wat al te sentimentele filmrealiteits-afslag. Hij lijkt dit in één
klap goed te maken, door de trein zonder enige building-up voorbij te
laten razen; hij schakelt over op een magische sequentie van memorabele
momenten van eerder. Om te janken zo mooi, en ik smeekte om de
aftiteling. Maar, typisch Koreeda, hij noedelt nog een kwartier door.
Overbodig, maar ik liet mijn plezier niet verknallen. De grapjes over
bankfraude, indielabels en kinderbijslag! De hond!
Labels:
films uit de jaren '10,
Hirokazu Koreeda
Vamp
Wellicht
leuk voor Grace Jones-fans, die de queen bitch onder de vamps mag
spelen, en haar eigen Marlene Diettrich-dansmomentje heeft. In een
stripclub... Ik vond ze altijd al een beetje eng, dus haar latere
moordzucht is hier gepast. Vamp had een heel leuke omkering op de
vampierensaga kunnen zijn; hier zouden de vampieren dan vrouwen zijn, en
de slachtoffers maagdelijke jongens, gelokt door hun op seks beluste
brein. Maar het héle dorp waar twee wannabe-fratboys belanden wemelt van
de vampieren, en of de jongens zelf nou zo maagdelijk zijn... Groter
probleem is het derde wiel aan de wagen, de Aziaat die voor transport
zorgt, in ruil voor best friend status. 'For a week'. Het is het bekende
racistische stereotype dat rond Sixteen Candles ineens
een comeback maakte in Amerikaanse eighties-films. De stripclubeigenaar
verdedigt zijn daden door te stellen dat hij enkel mensen 'uit de goot'
laat oppeuzelen... En als je ziet hoe de Aziatische jongen wordt
afgevoerd. Mild leuke momenten volgen na een uur als een van de twee frat
boys is gebeten, en de ander hem zijn lichaam aanbiedt. (Hij hád
natuurlijk moeten vragen 'would you offer me my throat?') Ook het
rolletje van een serveerster fokt nog wel met wat typische
mannenangsten. Zij zegt één van de jongens van vroeger te kennen. En hij
weet nergens meer van. Creepy stalkster!
Meer dan tien jaar later keek ik 'm - per ongeluk - nog eens:
Meer dan tien jaar later keek ik 'm - per ongeluk - nog eens:
'All this for a fucking fraternity.' After Hours in the After Dark Club, met corpsballen en... vampieren. Dat laatste is natuurlijk een beetje jammer, maar toch is dit een film waarvoor Jarmusch zich in een melige bui niet zou schamen. Ook hij had Grace Jones kunnen vragen, en ook dan had ze... toegehapt. Jones schittert in whiteface, in een legendarische dansscène die de hele film richting Butff-cult trekt. De vele racistische grappen rondom Gedde 'Long Duk' Watanabe moeten we daarom maar door de vingerkootjes zien. De vrienden merken op hun road trip al snel dat ze de stripclub niet meer kunnen verlaten. Voilà. De After Hours-vibe. 'You ever have one of those nights?' Met de toename van gore en tieten wordt ook de zwarte humor beter. 'I love you Keith but all I see right now is food.' De overdadige synthy soundtrack was al grappig. 'Very new... very now!'
Labels:
films uit de jaren '80,
Richard Wenk
maandag 23 juli 2012
A Man Vanishes
De sixties, toch
wel het boeiendste naoorlogse decennium. Kunst en revolutie gingen hand
in hand. Letterlijk, door de opkomst van handzamere camera's kon men de
straat op. En dan kreeg je semi-documentaire films zoals Brian Holzman's Diary, en deze. Uit Japan. Nu klonk Catfish altijd al een beetje
Japans, en ze tonen zich hier ook even goed in het 'is het nou feit of
fictie'-spel. Een beetje van beide, waarschijnlijk, maar de film is het
leukst toen ik nog volledig geloofde dat dit een narcistische
documentaire in Atonioni-stijl was. Een filmcrew gaat op zoek naar een
verdwenen kerel. Hij is al twee jaar onvindbaar, ook voor zijn geliefde,
die mee op onderzoek gaat (enzelf vaak geïnterviewd wordt). Aan
concessies doet regisseur Imamura nooit, we krijgen de info zonder
duiding, en met piepkloink-begeleiding onnavolgbaar modernistisch over
ons uitgestort. En dat is een klein uur lang geweldig. Bezoekjes aan
mediums, straatinterviews, milkshakebars, het gáát maar door. En vooral:
men práát maar door. En dat alledaagse kijkje op Japan, het is magisch
hoor. Maar na een uurtje begint de aandacht van de crew zich te
verleggen van de verdwenen man, naar haar achtergebleven liefde. En vice
versa. Nu wordt de film niet alleen steeds duidelijker fictie, opeens
wordt het genavelstaar ook wat saai. Bedenk dat Brian Holzman's Diary de
hélft van de speeltijd van A Man Vanishes in beslag neemt... Die lengte
begint zich te wreken, jammer, daardoor wordt dit meer een
intellectueel genoegen, vol filosofische uitweidingen. Wel een zeer groot genoegen.
Labels:
films uit de jaren '60,
Shôhei Imamura
Crackers
Staat bekend als hét
dieptepunt in Louis Malle's oeuvre. En wie zien we daar in de
intiteling? Wallace Shawn. Die vreetzak is er vanzelfsprekend weer bij,
als er ook zonder André laagterecords worden gebroken. Stiekem vond ik
het allemaal reuze meevallen. De film ís oppervlakkig, maar wel
vermakelijk. Net als Small Time Crooks van Woody, is Crackers een
bewuste houtje-touwtje variant op Big Deal on Madonna Street. De actie
is verplaatst naar sjofel San Francisco, waar hoertjes en hosselaars hun
kostje bij elkaar scharrelen. Allemaal met een goedmoedige cheesy
eighties-knipoog. De sentimentele themesong van Michael McDonald klinkt
precies zo synthsoul als je verwacht. De titel verwijst niet naar crack,
maar gewoon naar de toastjes, die Shawn de hele film in zijn papjes
verkruimelt. Een groepje misfits hangt elke dag in de 'direct geld'-winkel
van Jack Warden, alwaar een gortdroge Donald Sutherland zichzelf tot
beveiliger heeft uitgeroepen. Maar de tijden veranderen, en de oude
pandjesbaas laat de geblondeerde Sean Penn een beveiliginsalarm
installeren. 'It's wired to everything!'. Dat is vragen om problemen, en
onder leiding van Sutherland wordt met militaire precisie een kraak
opgezet. ('We're 4 hours and 23 minutes behind schedule'.) De bijrollen
met latinos en Afro-Amerikanen zijn érg stereotype, maar Sean Penn's
love interest is een schattig Mexicaans meisje. (Tasia Valenca, je ziet
in 't babyvet een eetprobleempje aankomen.) De leukste rol is voor
Christine Baranski, Bettine Vriesekoop-achtig stoer als parkeeragente.
Met een voorkeur voor de ingezonden erotische lezersavonturen uit de
Penthouse.
Labels:
films uit de jaren '80,
Louis Malle
Hysteria
Een kerstfilm met een trillende twist!
De bordurende dames van eind 19e eeuw hadden het niet best; snel
trouwen, en dan je mond houden. Niet vreemd dat ze gingen sikkeneuren.
De oplossing? Een wel heel bijzondere massage-therapie. Het roept de
vraag op waarom de lieve dames zichzelf geen pleziertje deden, je hebt
toch geen oud mannetje nodig voor een hoogtepunt? Het antwoord ligt voor
de hand. Dat soort handelingen kon men (vrouwen incluis) alleen
accepteren in een medische context. Gek genoeg heb ik het gevoel dat
daar ook nú nog wat van is blijven hangen. Vrouwenbladen problematiseren
seks (nee alles!), en over het vrouwelijk orgasme raken de
wetenschappers nooit uitgepraat. Misschien is dat een mannenschild (het
is geen genot, het is een merkwaardige fysieke reactie) maar het is ook
iets wat vrouwen zich té graag laten aanleunen. Als alle barrières
zouden zijn 'weggedacht' dan zou..., nou ja laat maar. U begrijpt dat de
film amusant maar verder niet, eh, denderend is. Een jong doktertje
komt in zo'n massagepraktijk te werken, waar hij aanpapt met de dochters
van de baas. De ene totaal repressed, de andere redt in Marry Poppins
goes socialism-stijl de arbeidersklasse. Die laatste rol is voor Maggie
Gyllenhaal, insert nu een flauwe grap over mijn gezwijmel. Ondanks haar
vrijzinnigheid blijft ze hier braaf. En dat geldt voor teveel rollen. Te
straight. Wat mij betreft had er veel meer Rupert Everett ingezeten.
Hij speelt een vieze Eric Cantona-eske kerel met een pioniersliefde voor
elektronische gadgets. Dan krijgt zijn maat last van een muis(!)arm...
1+1 = 1!
Labels:
films uit de jaren '10,
Tanya Wexler
Carnage
Een
klucht zonder grappen, kan dat? Carnage is am grunde tragikomisch, en
de setting is zéér Woody Allen (echtelijke discussies in New York), maar
het scenario stelt het zonder échte wisecracks. Carnage is eerst en
vooral een acteurs-battle, met slechts vier spelers. Voor mij wint John C.
Reilly, kennelijk was er tóch een comedian nodig voor dit soort
dorpstoneel. Zijn personage lijkt eerst het mak schaap onder de hoede
bij zijn felle echtgenote Jodie Foster. Later begint ie zich kwaad
te maken, als een kind dat iets stouts heeft gedaan en nu een vlucht
naar voren maakt in puberaal verzet. Het andere echtpaar brengt minder.
Kate Winslet is degelijk. Christoph Waltz slaagt met de hakken op de
sloot voor deze test. Tot nu toe speelde ie alleen maar fletse echo's
van zijn Tarantino-meesterstukje, in deze meer serieuze rol voldoet ie
wel, al blijf ik het gevoel houden van een tv-acteur. De twee echtparen
komen bij elkaar om een kinder-akkefietje te regelen. Jodie Foster mag
het nagels op krijtbord-personage spelen – terwijl ik me tegelijkertijd
het meest in elkaar herkende. Zo iemand die heel snel over mensen
oordeelt, die zichzelf heel goed vind, en ook een soort ubervriendelijke
goedheid uitstraalt. Maar ondertussen denkt ze eigenlijk negatief over
alles en iedereen. Ze verdedigt haar zoontje hier met hand en tand,
zonder zich af te vragen of het kind misschien ook niet een beétje schuldig is.
Winslet en Waltz willen eerst vooral weg, maar door de preken van
Foster worden ze langzaam uit hun yupperige comfort zone gemasseerd. Dat
is een tijdje leuk, maar eigenlijk voltrekt het schematische scenario
zich volledig naar verwachting. Eerst de good cop/bad cop routine van
beide kanten, vervolgens echtpaar tegen echtpaar, om met veel drank als
mannen tegen de vrouwen te eindigen. Vooral in die laatste fase wordt de
film wel erg oppervlakkig.
Labels:
films uit de jaren '10,
Roman Polanski
zondag 22 juli 2012
Tinker Tailor Soldier Spy
Had
deze met plezier in het cinematigheden-blokje van mijn
eindejaarsartikel gezet. Wat een vervelende, lange zit. Misschien kwam
het omdat ik vorige week óók al een John Le Carré spionnen-mysterie zag.
Maar The Deadly Affair illustreert mooi wat hier ontbreekt. Personages.
Tinker Tailor Soldier Spy bestaat uit typetjes, mannen die er net 'r
net té geheim agent uitzien, en net even te onduidelijke spelletjes met
elkaar spelen. Het deed me denken aan I Know You Know waar een geschifte
vader dénkt dat hij een geheim agent is. Zelfs die rommelige film had
veel meer karakter. Tinker Tailor lijkt een eeuwigdurend intro. De
smeermuziek pingelt eindeloos, en de personages blijven maar voice-over
ín beeld (aka uitleggerige monologen) afsteken. De film heeft een
mysterieuze nooit in beeld verschijnende Russische slechterik nodig om
spannend te worden. Van deze variant op Kayser uit de Unusual Suspects
zien we niet veel meer dan z'n aansteker. Hij lijkt de zielige mannetjes
van de Britse geheime dienst als een poppenspeler te controleren. Als
de Britten 'r uiteindelijk achter te zijn wie van hun de mol is wordt
zelfs die onthullingsscene matter of factly afgedaan. Wat zij en deze
film ook écht nodig had (en denk hier ook weer aan het kinky The Deadly
Affair) was een vrouw! In Tinker Tailor spreken nog geen handjevol
vrouwen gezamenlijk zo'n 10 regels tekst. De eerste klaagt dat ze
'seriously underfucked is', de tweede wordt gefucked door een
veldwerker, en een derde biedt zich daarvoor tevergeefs aan. Maar die
ambtenaartjes met aktentasjes hebben daar toch hélemaal geen tijd voor!
Labels:
films uit de jaren '10,
Tomas Alfredson
There Was a Father
Er ruist en rammelt in deze stokoude en vervallen Ozu van alles. Zo lijkt het constant te regenen! (Dat doet het écht op een van
de meer dramatische momenten). Het eerste half uurtje is erg sterk. Een
strenge maar vriendelijke jonge vader voedt zijn zoon op. Hij werkt als
leraar. 's Avonds samen wiskunde-sommetjes oplossen, 'want als je niet
hard werkt flop je'. Het zijn de taferelen die we kennen uit huidige
Chinese documentaires. Sappelen om je kroost een kans te geven. Waar is
ma eigenlijk? (Later blijkt ze al jaren dood). De dood blijft een rol
spelen, een schooldrama zet het leven van pa en zoon op zijn kop. Ze
verhuizen, en worden door geldgebrek van elkaar gescheiden. Al deze
verwikkelingen worden door Ozu op een heel fraaie manier aan elkaar
geborduurd, in het begin is bijna elk overgang van scene naar scene een
mooi stukje beeldpoëzie. Van wake naar moeilijk gesprek naar synchroon
vishengelen. Maar eenmaal uit elkaar begint dat snelle (!) tempo tegen
de film te werken. Binnen no time is de zoon volwassen, staan ze weer te
hengelen, en wordt dit een soort patriottisch 'de jeugd moet het doen
voor de Glorie van Japan'-film. En de acteur die de volwassen zoon
speelt heeft precies één gezichtsuitdrukking: de pafferig onzekere grijns
van Willem-Alexander. Daarna is het wachten op de aangekondigde dood van
de oude generatie. En die komt toch nog alledaags hard aan.
Labels:
films uit de jaren '40,
Yasujirō Ozu
The Beguiled
Lekker fout duister
sprookje van Don Siegel. Je kan het ook wel christelijke seventies
softporno noemen. Films die beginnen met een sequentie van stokoude
foto's zijn vaak sterk, en in dit geval “zingt” Clint Eastwood er ook
nog 'ns een Jandekiaans liedje bij. Via oude foto's wordt de Amerikaanse
Burgeroorlog afgedaan, want dat is hier slechts achtergrond. In een
mistig bos zien we een twaalfjarig Roodkapje paddenstoelen (ook al best
erotisch) plukken. Beng. Daar valt Clint halfdood uit de boom! Maar niet
dood genoeg om haar te kussen! Het hoteldebotel-meisje neemt de gewonde
Yankee prompt mee naar haar kostschool. Daar is men (logisch,
geografisch) op de hand van de Zuidelijken, maar een man, dát is veel te
lang geleden. In de kostschool treffen we vrouwvolk van alle kleuren,
formaten en leeftijden. De dorre bossen waren al symbolisch genoeg, maar
later benadrukt de Afro-Amerikaanse maid het ook nog tegen de koe (die geen melk
meer geeft!). 'I guess you've been dried up like the rest of us.' Er
ontvouwt zich een heel andere vorm van Cluedo; met wie duikt de knappe
soldaat in de koffer? (Of zijn er meerdere antwoorden mogelijk?)
Ondertussen horen we in galmende voice-over de gedachten van de dames.
En dat komt neer op elke flauw grapje dat men maar kon bedenken. 'At
least it gives her an opportunity to learn what a man's body feels
like.'. Maar ik zei niet voor niets christelijk. Halverwege (en ná de
keuze, het antwoord was best realistisch: 'de makkelijkste') slaat de
film om in een Von Trier-zondetripje. Inclusief rondvliegende ledematen.
Labels:
Don Siegel,
films uit de jaren '70
Bounce Ko Gals
Waarom
zijn Japanse schoolrokjes zo kort? Omdat Japanse benen dat óók zijn. Ver boven de knie afgeknipt lijkt het nog wat! In het intro van Bounce
Ko Gals zien we tientallen blote benen met afzakkende witte sokken
langslopen. De schooldag is om, en de zestienjarige meisjes converseren
over... speed, abortus, en prostitutie. 'You should turn pro!' Ja,
Japanse highschool films zijn heel wat extremer dan de Amerikaanse
variant. Bounce Ko Gals laat één dag in het leven van de 'ko gals' zien,
de Japanse valley girls die in hun jacht naar merkkleding e.d. bijklussen op hotelkamertjes. Klinkt als voer voor een foute film, maar
na het nog vrolijke en sensuele begin gaat de film zich, niet geheel
onterecht, kwaad te maken. Wie begint met het verkopen van een gedragen
slipje (de Japanse bacardi-seks) eindigt in handen van de yakuza. Die zijn helemaal niet zo blij met al die 'amateurtjes'. Ze vragen
teveel geld, en verpesten de markt. Tegen die tijd is de film driftig in
het rond aan 't end meppen, en komen zelfs de Nederlands-Indonesische
troostmeisjes ter sprake (alsof het daarmee allemaal begon). Stiekem was
de film een stuk beter en echter in het eerste uur, waarin we een
meisje tegenkomen dat met de trein naar seedy Shibuya is gekomen, om
effe snel haar slag te gaan, op weg naar New York. Ze hoeft maar uit de
trein te stappen of de 'talent scouts' bestormen haar. Nieuw, vers
bloed. Gelukkig zit daar ook een lieve jongen bij; zodra hij is
afgevoerd stort de film vreemd genoeg ook in, alsof zijn obsessieve
aandacht voor de meisjes de structuur bracht die al het nachtgewandel nodig had.
Labels:
films uit de jaren '90,
Masato Harada
zaterdag 21 juli 2012
Birdman of Alcatraz
Gevangenen
houden van vogels, vrijheidssymbolen pur sang. Zou je die in Nederland
in de bak mogen houden? Je zou denken van niet, maar ik zag er laatst
wel een (of twee) in de hyperrealistische gevangenisprent R. Het liberale Scandinavië... In 1916 mocht het in Amerika wel, zo merkt inmate Burt
Lancaster als er een mus voor zijn voeten valt tijdens diens eigen
'luchtrondje'. Hij neemt het diertje mee naar binnen, en voert het met het puntje van een lucifer heel
teder gestamptvoete insecten en brood.
Regisseur Frankenheimer is opvallend goed in dat soort subtiele
momenten, zelfs beter dan Lancaster, die duidelijk moeite heeft 'klein'
te spelen. De arthouse-stijl bestond begin sixties nog niet, dus
Lancaster gaat (en kijkt!) zeker in het begin gewoon in epos-modus. (Het
ís ook een epos, de eerste cut was 4.5 uur). Zonder ontsnappingen dus,
dit is werkelijk een film voor ornithologen. De beelden van nieuw leven
uit eitjes konden zo op National Geographic. In de bijrollen treffen we
Thelma Ritter als de bezitterige moeder (die praat als Bugsssss Bunny) en
een dikkige Edmond O'Brien, die als het raamwerk van de film fungeert. (En
dat zeker in het verstilde einde zeer goed doet.) Birdman of Alcatraz
werd op een werkelijk bestaande man gebaseerd, die – het verbaast niet – lang
niet zo'n sympathieke stille nerd was als men op grond van deze film zou denken. Maar ja, de grootste
dierenliefhebbers, het zijn wel vaker psychopathische Taliban.
Labels:
films uit de jaren '60,
John Frankenheimer
One Two Three
Ouderwets
leuke klucht van Wilder, op turbo screwball-tempo, en met eenzelfde
soort woordspelerige grapjes. Soms hemeltergend flauw, maar 1,2,3 keer
met je ogen knipperen en er komt alweer een lolligere wisecrack langs.
De setting is ten tijde van de Koude Oorlog gewaagd. De oude James
Cagney speelt een Coca Cola-manager in West-Berlijn, en voor het eind
van de film zal hij paar keer met het Oosten te maken krijgen, hoezeer
zijn baas daar ook op tegen is. 'I wouldn't touch the Russians with a 10
foot pole. And I don't like Poles either!' Cagney is aandoenlijk, al
moet de kanttekening worden gemaakt dat hij wel téveel geeft, al vanaf
het begin bedoel ik. Hij start op megafoon-volume, en aangezien zijn
personage steeds gestresster raakt moet hij maar blijven gáán. Dat wordt
wat vermoeiend. Die reflex is wel begrijpelijk, want ook alle bijrollen
gaan Bridesmaids-onsubtiel los. Cagney's secretaresse Fräulein Ingeborg
bijvoorbeeld, 'met een umlaut'. En die umlaut zit voorop, dat begrijpt
u. De echtgenote van Cagney is fantastisch. ('I wonder what working for
Pepsi is like'.) Maar de politieke momenten zijn het beste, Cagney
krijgt de dochter van zijn baas onder zijn hoede, waarna het kind prompt
met een Ossi trouwt. 'Ondergoed is voor de bourgeoisie!' Een paar dagen
met die kerel, en ze spreekt in politieke slogans. 'Africa for the
Africans!' Maar ook de hielenklikkende Duitsers ('Adolf who?') en de
Amerikanen worden in plezierige Bananas-stijl belachelijk gemaakt. ('You
mean I've been a capitalist for three hours and alréady I owe ten thousand
dollars!?' )
Labels:
Billy Wilder,
films uit de jaren '60
Code Blue
Ook
een vorm van bezuinigen. Je cast je hoofdrollen in een GGZ-instelling,
en neemt de potloodventer en de neurotische anorectica mee. Als je film
af is organiseer je een voorvertoning in diezelfde instelling, waarna de
nacht erna de voltallige bewonersgroep er een eind aan maakt. God. Code
Blue kan gemakkelijk met Grandrieux wedijveren in narigheid. Vroeger
was Nederlandse cinema 'lekkere wijven die hun tieten showen',
tegenwoordig zijn het 'lijdende masturberende meisjes die zichzelf kapot
laten maken'. En Code Blue begint nog wel zo sfeervol, de 'death by
dutch dialogues' wordt in het eerste half uur fanatiek ontweken, door
bijna enkel uit omineuze beelden van een ziekenhuis te bestaan.
Bodyhorror met bejaarden. Een verpleegster die ze een handje helpt; het
scenario werd vast geïnspireerd op die vrouw die jarenlang
onschuldig vast zat. Buiten werktijd kijkt de verpleegster vanuit haar
appartement naar buiten. In het fraaie blauwglinsterende donker lopen
wat schimmige figuren, wat zou er gebeuren? Een verkrachting? Goh dat
had ik nou nooit kunnen raden. Het grootste WTF-moment is hier een
fragmentje Lingo, dat via een huiskamer-tv de film bereikt. Het contrast
is zó ónwaarschijnlijk groot dat Lingo een bijna gestoorde vrolijkheid
uitstraalt. RAI Uno is er niets bij. Oh ja, alvast een voorspelling voor de volgende Antoniak, het lijkt pervers
maar echt we zijn er in deze film al héél dichtbij:
Labels:
films uit de jaren '10,
Urszula Antoniak
The Deadly Affair
Een
fantastisch eerste half uur wordt in deze Lumet gevolgd door meer
standaard detective-verwikkelingen, die noirig onnavolgbaar en ook wat
ongeloofwaardig zijn. Het privé-gedeelte van het verhaal wordt aan het
zakelijke wordt verbonden, waar ik eigenlijk de privé-passages enkel als
'backdrop' had willen zien. Afzonderlijk (en alleen afzonderlijk) zijn
beide namelijk wél zeer interessant. James Mason heeft een prima
hoofdrol als Engelse geheim agent. Hij ziet eruit als Hiddink in de
eighties, een dun laagje pompeus soort narcisme verbergt via een snor
een diep onzekere man. Mason heeft een mogelijke communisten-spion
'geïnterviewd', waarna de man zelfmoord heeft gepleegd. (Dat gelooft
never nooit iemand in secret agencies, denk maar aan die Irak-expert...)
Mason krijgt van zijn baas op zijn kop, is zelf ook kwaad, en gaat dus
op onderzoek uit. Thuis is het ook spannend, want hij en zijn trophy wife hebben een wel heel apart soort relatie. De seventies (en
Antonioni!) wrongen zich hier al duidelijk naar binnen. De dame gaat
met toestemming vreemd, en dat terwijl Mason homo noch impotent is.
(Wat, kuch, plausibelere, verklaringen hadden kunnen zijn.) Op onderzoek
komt Mason (wederom nog in die beginfase) interessante figuren tegen,
zoals de weduwe van het slachtoffer. De dame heeft in concentratiekampen
gezeten (ah, het zijn de nazi's weer natuurlijk!) en staat haar verbitterde mannetje
wel. Mason daalt vervolgens af naar working class gebied. Daar begint de boel te haperen, want Mason moet nu zijn onderzoek gaan delen met een
politie-inspecteur. Op zichzelf is dat wederom een geslaagd excentriek
figuur, die 's nachts zijn mierenkolonie placht te observeren, omringd
door schreeuwende cavia's en de rest van zijn dierentuin. Maar deze
gedeelde hoofdrol maakt de film al maar fragmentarischer. De sfeer was –
mede door de prima soundtrack van Quincy Jones – altijd al wat
'giallo'. En langzaam wordt de scherpte ingeruild voor eenzelfde soort
Italiaanse chaos, caos calmo. Ik vond het toch wat jammer. Een tikje anders en dit was een 'niet te missen'-werk geweest, nu is het een leuke curiositeit.
Labels:
films uit de jaren '60,
Sidney Lumet
Abonneren op:
Posts (Atom)