donderdag 19 juli 2012
42nd Street
Binnen een paar maanden verschenen in begin thirties de
musicals Gold Diggers of 1933 én deze. Het was werkelijk T-ford lopende
band-werk voor Busby Berkeley en co. 42nd Street is het beetje het eerste proefexemplaar in een lange rij. Over het verhaaltje
moeten we 't maar niet hebben. Welke musical gaat 'r eigenlijk níet over
het maken van een musical. Erger is dat de dans-sequenties en wisecracks nog niet zijn gefinetuned. Berkeley moest zich in het slotnummer
nog inhouden qua caleidoscopische toeren. Maar het raarste aan deze film
is dat de Depressie op een niet ironische manier op de werkvloer lijkt
te zijn belandt. De regisseur van de musical in de musical blijft maar
roepen hóe slecht zijn productie is. In het merkwaardige einde is hij
eerder uitgeput dan blij. Je zou het bijna realisme gaan noemen, maar
het slaat wel over op de kijker. Zóveel stelt de musical inderdaad niet
voor. Het last minute hoofdrolspeelstertje die de diva moet vervangen
kan niet echt dansen, zeker niet zingen, en erger nog, ook in het
traject daarvoor mist ze charme als de debuterende girl next door.
Misschien was Ruby Keeler heel meta niet enkel gespééld zenuwachtig. In
latere films is ze een stuk leuker. Nu valt er enkel te glimlachen om
het melismannetje Dick Powell, met zijn briljante brillantine-haarcoupe,
het soort kunstwerk dat je tegenwoordig enkel nog bij hele foute mannen
als Moscowicz ziet. Hét unique selling point van Busby is al wel
aanwezig. De benenparade! 'After three weeks [of this], a leg ain't
nothing to me but something to stand on.' Niet voor niets bestaat 80%
van de film uit rehearsals in – alle prachtige meisjes slaken een zucht – practice
clothes. Lees: ondergoed. Konden de mensen in de bios de crisis toch
even vergeten.
Labels:
films uit de jaren '30,
Lloyd Bacon
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten