Het eerste uur begon ik mezelf hier vermanend toe te spreken dat ik mijn klassieke gitaar-hobby (en zeker het 'notenlezen') al jaren heb laten versloffen, ik bedoel ik zit altijd maar eigen werk te pingelen, ik zou Monteverdi moeten spelen! En ik zou sowieso het werk van Monteverdi moeten horen. 'Amoooor amooor.' Geweldig gebruikt in dat eerste uur, de film gaat dan ook over muzikanten die, nou ja, dat instuderen. En met name dan een jonge zangeres, die twijfelt en twijfelt, en je weet hoe dat eindigt, denkende aan Amy Winehouse. In het parallel-verhaal zit een bleke Thomas Dekker-achtige jongeling, die nergens het nut van inziet. (Niet geholpen door een college, waar de bespottelijke docente enkel zwijgt om de kracht van een of andere schrijver 'aan te tonen'.) Dat is trouwens het rare paradoxale van de film, aan de ene kant wordt kunst keihard belachelijk gemaakt (bijvoorbeeld met een pijnlijk harde maar stiekem toch erg grappige boertige dirigent), en tegelijkertijd proef je ook een enorme liefde voor L'art. De film zaait zodoende allerlei filosofische noties; kun je over kunst wel íets zeggen zonder pretentieus te worden, bijvoorbeeld. Ook zijn er heel wat tegeltjes: als je geen plek in de samenleving hebt kijk je in de spiegel en zie je niets. Maar dan begint het tweede uur van de film, volgt er tragedie (Amoooor amooor terwijl het gas loopt, het hakt erin) maar schiet de film toch door in het pretentieuze, voor mijn gevoel. Weg van het theatraal gestileerde droge Jaoui-achtige begin, die een soort volkse versie van deze film maakte met Le Goût des Autres. Daar zongen ze ook al Monteverdi, opmerkelijk genoeg.
zondag 21 augustus 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten