Deze stevige Tweede Wereldoorlog-actieblockbuster zou eigenlijk door Arthur Penn geregisseerd worden, die er een introspectieve film over de waarde van kunst in het leven van mensen wilde maken. Dat hád zowaar gekund, omdat de film over het redden van schilderijen gaat. Allerlei kunstschatten dreigen door de nazi's worden weggesluisd, met een trein inderdaad, als ze die de oorlog aan het verliezen zijn. Ster Burt Lancaster wilde echter voor een kassucces gegaan en liet Penn vervangen door John Frankenheimer. Fuck art, knallen! De switch is eigenlijk geweldig ironisch, want nu wordt de kunst slechts decor voor stunts. Maar, die zijn zeker de moeite waard. Burt hangt de circus-artiest uit, roetsjt langs touwen naar beneden, en er zijn echte treinbotsingen. (Jammer van die oude stoomlocs mopperen de trein-nerds op IMDb.) De schoonheid van destructie. Naast Lancaster is Paul Scofield goed op dreef als barslechte nazi-generaal, die in tegenstelling tot het hoofdpersonage wél van kunst houdt, maar ook van genocide. Ik moest denken aan Mladic die om boeken van Tolstoj vroeg, wat hem toch een ietsepietsje sympathieker maakt. Een fraaie bijrol is er voor Michel Simon, bekend als de vieze Tom Waits-achtige zeeman in L'Atalante, en hier, decennia later, nog lelijker geworden. Sterker ik denk dat hij de lelijkste mensch is ooit op het witte doek. En ja, ook dat heeft iets moois. Hij speelt de koppige machinist "Papa Boule". Alles wordt geweldig flitsend in beeld gebracht, veel vloeiende, razendsnelle camera moves die zelfs met de actie mee lijken te rennen. En toch, als gezegd, mist de film wel een beetje een art, wat zeg ik, hart. Genrefilmpje dus.
donderdag 11 augustus 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten