zaterdag 6 augustus 2011
Les Enfants du Paradis
Ver voor de pantomime-speler Baptiste aan een soort Moonwalk begint dacht ik al: dit was Michael Jackson's favoriete film. Fragiele artiesten levend als grote kinderen in een zelfgecreëerde droomwereld van theater. Zoiets. Volgens mij hoef ik alleen nog maar Franse cinema te kijken, Cléo, Le Million en nu dit. Het is allemaal even heerlijk. Les Enfants du Paradis is een van de grootst opgezette Franse films ooit, en dat in de oorlogsjaren. Regisseur Carné liet gigantische sets bouwen om zijn Dickensiaanse wereld op te roepen. En ja het was al het geld waard, dit is een barok meesterwerk, dat om te beginnen rustig een uurtje uittrekt om de hele boel eens goed neer te zetten. Een stoet aan aandoenlijke personages, hosselaars en artiesten op de boulevard des levens. Grote acteurs met grote dromen, kleine krabbelaars met kleine wensen. Na een uur begint dit epos pas écht, als de pantomime-speler door een café-ruit vliegt. Een beetje geweld was kennelijk nodig om de kijker helemaal het verhaal in te trekken. En een vleugje erotiek in een kantlijntje, met een mollige blonde hospita. Waar te beginnen om dit verhaal van onmogelijke liefdes te schetsen? Je zou eigenlijk een schema moeten tekenen. De pantomime-speler is verliefd op een bloemenmeisje Garance, die aan 't begin van de film nog als een kinky kermis-attractie werkt. En hij is niet de enige! Mooi detail is dat ze helemaal niet zo knap is, maar door de eindeloze bewondering van al die mannen gaat ze als het ware langzaam stralen. (Op een gegeven moment letterlijk, behangen met diamanten...) Iemand op IMDb merkte op dat de film onrealistisch is, omdat er minstens drie vrouwen in zaten die veel mooier zijn dan haar. Precies het punt gemist! De zielsliefdes hier gaan dieper dan uiterlijk, ver daar voorbij zelfs. Later gaat Garance ook bij het kluchtige theater, waar we tevens een pocherige Shakespeare-bewonderaar treffen, die ook al een oogje op haar heeft. Hij schittert in het tweede époque, als hij op de postmodernisch egotrippende toneeltoer gaat. De wankele, depressieve Baptiste heeft over aandacht ondertussen eigenlijk niet te klagen, want er is ook nog (ik zei het toch, schema's...) de K3-lievige dochter van de gierige theaterbaas, die haar hart aan hem heeft verpandt. En ook dat is weer een liefde van één kant. Les Enfants du Paradis is zo een film vol van tragische obsessies. En als na uren film dan eindelijk twee personages elkaar gevonden hebben laat de gewiekste Carné dat doodleuk buiten beeld! Totdat een Belmondo's Le Voleur-achtig besnord crimineeltje (en mislukt toneelschrijver!) letterlijk een gordijntje opentrekt. Uit wraak, dat spreekt vanzelf. Dit is de laatste zet op weg naar een fenomenaal Orfeu Negro-achtig desolaat einde. Zoveel treurigheid ten midden van het carnaval, het is me wat.
Labels:
films uit de jaren '40,
Marcel Carné
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten