Eerder dit jaar
was ik twintig pagina's onderweg in De Banaliteit van het Kwaad, toen ik
het maar weg heb gelegd. Te intrigerend, voor je het weet ga je je
obsessief in die vermaledijde Tweede Wereldoorlog verdiepen. (Daarna nog
wel Pressers onderduik-dagboek gelezen, dus het was tóch te laat.)
Ook Presser durft de collaboratie van de Joodse leiders met de nazi's
aan te stippen, iets waar Arendt in deze verfilming nog het meest last
mee krijgt. Mij fascineert juist haar andere stelling. Dat het kwaad zo
gewoon is. Er valt weinig tegenin te brengen als je Eichmann ziet, de
man die deed alsof ie een gedachteloos radertje was. Maar bij Arendt
proef ik vooral teleurstelling dát het kwaad zo middelmatig is. Was het maar zo
sterk en arrogant als zijzelf! Daar zie ik toch wel het lijntje via
meeloper Heidegger (die zich juist in zijn brein verschool) naar de
provocateur Nietschze. Dát bevalt me niet aan Arendt, wat verder
onverlet laat dat ze een boeiende denker is. De film – u raadde het al
met zo'n uitweiding – is op zijn best wankel. Alles moet in honderd
minuten langskomen. Dus zowel indringende echte beelden van Het Proces, als
flashbacks naar de jonge Arendt bij Heidgger, en dan ook nog wat van
haar Sirkiaanse privé-leven onder New Yorkse intellectuelen. Interessant
is dat de film niet voluit achter haar hoofdpersonage gaat staan.
Na Arendts slotrede – een verdediging tegen haar karikaturale critici –
klapt het jonge publiek even enthousiast als totalitair stemvee.
woensdag 11 juni 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten